De barst in België : culturele invloeden zijn blind voor de taalgrens. Vlaanderen kan toch beter.

De taalgrens, ?le linguistique et sa frontière?, het is een van de bijzondere bezienswaardigheden waarop de liedjeszanger André Bialek een tijdje geleden de bezoeker van het kleine maar merkwaardige koninkrijk aan de Noordzee uitnodigde. Nu bestaan er overal in Europa taalgrenzen, maar zelden zijn ze zo met historische interpretaties bezwangerd als in België. Bovendien is het verschijnsel taalgrens door generaties politici, aan beide zijden van deze grens overigens, tot een politiek item gemaakt.

Danny Lamarcq en Marc Rogge brachten recent een verzameling opstellen over het onderwerp samen en het zal vermoedelijk niet de laatste zijn. Toch verdient ze de aandacht van het grote publiek. Voor politici die zich geroepen voelen alsnog gewichtige uitspraken over het onderwerp te doen, zou ze zelfs verplichte literatuur mogen worden. De bundel van Lamarcq en Rogge schept weliswaar geen definitief uitsluitsel, dat geven ze overigens zelf ruiterlijk in de inleiding toe, maar het zet een aantal oude opvattingen mooi op een rij en wijst op de zwakheden ervan. En vooral : de nieuwe bevindingen van taalkundigen en archeologen (de enige wetenschapsbeoefenaars van wie in de toekomst nog een verdere verfijning van de argumenten mag worden verwacht) worden geïntegreerd in wat voorhanden is aan historische kennis over de periode waarin de taalgrens tot stand kwam.

Dat laatste is niet veel, en wat er is roept erg veel vragen op. Met historische gegevens over de periode van de trage verbrokkeling van de Romeinse machtsstructuren en het insijpelen van Germaanse bevolkingsgroepen, die hun eigen taal en gebruiken meebrachten, komt men immers niet ver. De ULB-historicus Jean Stengers vatte het in 1959 gepast samen toen hij van de historicus inzake de taalgrensstudie ?un net, un définitif aveu d’impuissance? eiste.

ZO VER IS HET GEKOMEN

Na Stengers kwamen evenwel nog de Gentse linguïst Maurits Gysseling (aan wie dit boek is opgedragen) en sindsdien nog een schare archeologen, linguïsten en historici, waaronder dus de medewerkers aan de bundel van Lamarcq en Rogge. Eensgezind zijn ze ook niet, tenzij dan om op de uitermate complexe situatie te wijzen die geen eenduidige etnische of linguistische interpretatie mogelijk maakt. Een en ander resulteerde in de opvatting van het voorkomen van een tamelijk brede ?taalgrenszone?, die stilaan, met vooral veel gebiedsverlies aan de westelijke grens, tot een taalgrens werd. Daarvoor wordt de economische uitstraling van de Flandrisch-Picardische ruimte in de 9de-12de eeuw verantwoordelijk gesteld, al komt deze cruciale periode, op enkele plaatsnamen na, nauwelijks aan bod.

Indien het boek ook vragen oproept, houden deze verband met het onderbelicht houden van de vroege middeleeuwen, zeker in vergelijking met de erg gedetailleerde hoofdstukken over de archeologie van het laat-Romeinse keizerrijk. Anachronistische titels als ?Vlaanderen en het zuiden van Nederland weken zich los van het centrum? (met betrekking op de 3de eeuw !), een verzuchting over ?hoe groot Vlaanderen ooit geweest is? of ?dat het zover is kunnen komen? kunnen er uiteindelijk nog door, maar waarom niet op zoek gaan naar de eerste uitingen van een ?Vlaams? bewustzijn in de context van het vroege graafschap Vlaanderen, dat van de Boudewijns ? En dit tegen het licht van het taalgebruik van elite en volk ?

Pas aan het einde van het boek beklemtoont Lamarcq dat er ook zoiets als een sociale taalgrens is geweest. En dat het vermoedelijk het bestaan van die taalgrens was en de daaraan te koppelen gevoelens van frustratie, die de Vlaamse beweging zo verwoed achter het achterhalen van de historische wortels van de taalgrens aanjoeg. Het is een streven dat overigens van de weeromstuit ook aan de andere kans van de taalgrens op enige belangstelling kon rekenen.

DE ILLUSIE VAN HET DECREET

Wat de lectuur van een verzameling essays als dit alvast leert, is dat een dosis bescheidenheid bij een discussie over wederzijdse culturele invloeden en de territoriale afbakening daarvan geen overdreven luxe is. Het plaatst de dikwijls als krampachtige houding van de hedendaagse Vlaamse nationalisten om het gebruik van de Nederlandse taal, ook in een aantal situaties waarbij dit niet vanzelfsprekend is, bij decreet vast te leggen, te vergrendelen als het ware achter een juridische variant op de taalgrens, in perspectief.

De illusie dat een Vlaams decreet sterker zou zijn dan een sterk cultureel prestige of een marktsituatie kan immers opgeborgen worden, zoals ook het mordicus willen bevriezen van een taalgebruik haaks staat op het bij definitie evoluerende karakter van taal. De Vlaamse beweging en haar moeizaam bevochten successen illustreren hoe de strategie om de taal tot een bindmiddel van een staat te maken weinig kans op slagen heeft, als dit te sterk van boven wordt opgelegd of indruist tegen vooral economische behoeften.

Is dit dan een verkapt pleidooi om de veilige geborgenheid van de taalgrens, een essentiële verworvenheid van de Vlaamse beweging, op te geven ? Uiteraard niet, waarom zou dit trouwens moeten ? Maar de geïnvesteerde energie kan wellicht nuttiger worden aangewend in een cultuurpolitiek in de diepte, eerder dan in het optrekken van wettelijke verweermiddelen tegen het gebruik van Engels in de reclame of tegen het ontlenen van alweer vaak Engelse bastaardwoorden. Tegen deze vorm van culturele beïnvloeding helpen Vlaamse decreten wellicht even weinig als de laatromeinse verdedigingslinie tegen de Germanen. Of hoeft een zelfstandig Vlaanderen perse de cultuurpolitiek van de gaullist Jacques Toubon te imiteren ? Plus est en vous.

Marc Boone

Danny Lamarcq en Marc Rogge (red.), ?De taalgrens. Van de oude tot de nieuwe Belgen?, Davidsfonds, Leuven, 254 blz.

De taalgrens : een uitermate complexe geschiedenis.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content