Vakantie betekent letterlijk: jezelf leeg maken. Van Petrarca en Gaston Durnez tot Anton Korteweg en Ton Lemaire: schrijvers-wandelaars-fietsers over het echte vakantiegevoel.
Gaston Durnez, ‘De krekels van de Provence. Brieven uit mijn Mas’ (met tekeningen van Lieve Zeghers), Lannoo, Tielt, 224 blz., euro 17,95. ‘The Low Countries 2004’ (red. Luc Devoldere), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem, 320 blz., euro 37. (besteladres: Murissonstraat 260, 8930 Rekkem û 056 41 12 01) Ton Lemaire, ‘De leeuwerik. Cultuurgeschiedenis van een lyrische vogel’, Ambo, Amsterdam, 124 blz., euro 14,95.
‘En de mensen gaan om te bewonderen de hoogten van de bergen en de machtige golven van de zee en de brede stromen van de rivieren en de gang van de oceaan (…) en zij verlaten zichzelf.’
Toen de 31-jarige Petrarca met zijn broer in 1336 de flanken van de Mont Ventoux besteeg, kwam hij lang voor Tom Simpson ook reeds de man met de hamer tegen. Bij wijze van verpozing diepte hij onderweg een boek uit zijn ransel. Zijn oog viel op de hierboven geciteerde passage uit De bekentenissen van Augustinus, de eerste autobiografische auteur in de wereldliteratuur. Petrarca besefte plots dat hij met zijn, naar middeleeuwse maatstaven hyperkinetische, uitstap alleen maar wegliep voor zichzelf. Het echte reisdoel ligt immers niet in een exotische bestemming, maar in een gevoel van zelfontspanning en innerlijke rust: ‘In stilte bedacht ik hoe armzalig het inzicht van de mensen is die (…) zich verliezen in ijdele schouwspelen, terwijl ze buiten zichzelf zoeken wat binnen in hen te vinden is.’ De fysieke ruimte van het opgezochte reisdoel doet er eigenlijk niet toe. Ze vormt slechts een opstapje om een mentale ruimte te bereiken, waarin je als vakantieganger eindelijk tot jezelf komt. Petrarca besluit zijn korte epistel met de berg te degraderen tot een molshoop vergeleken met ‘de hoogte van de menselijke bespiegeling’. In die zin schreef Petrarca met deze brief over zijn tocht op de Mont Ventoux de eerste reisbrochure waarin het ecologische verbeeldingstoerisme wordt gepromoot. Wie op eigen kracht reist – al wandelend of fietsend – bereikt vanzelf de staat van genade die we vandaag het Provence-gevoel noemen: leven als God in Frankrijk.
In de voetsporen van zijn illustere voorganger stapte Gaston Durnez eeuwen later ook naar de top van de Mont Ventoux. In De krekels van de Provence probeert Durnez vanuit zijn Mas – Provençaals voor landhuis – de verschillende facetten van het Provence-gevoel te beschrijven: ‘Het is het gevoel dat je ’s avonds krijgt op een terras, bij een glas wijn, als het leven trager wordt.’ Durnez is geen zenboeddhist of een lyrische filosoof, zoals Petrarca. Maar hij probeert wel zonder grote woorden het geheim van de Zuid-Franse levenskunst te achterhalen: ‘Er zijn in mijn petite ville mannen – het is een mannelijke kunst – die het kuieren zodanig hebben geperfectioneerd, dat zij zich niet meer van hun terrasje verwijderen. Ce sont des promeneurs immobiles.’ Durnez is fier op zijn Zuid-Franse familienaam die ‘wijnkruikje’ en ‘wijnliefhebber’ betekent. Hij portretteert zichzelf dan ook graag terwijl hij met een glas wijn of pastis en een stuk stokbrood de kunst van het ‘stilstaande wandelen’ beoefent. Op die momenten werkt zijn literaire verbeelding het best.
Durnez ontpopt zich tot een nu eens milde en dan weer satirische observator van het menselijke doen en laten in de Provence. Hij zingt de lof van de plataan, die voor schaduw zorgt, maar hij is ook niet blind voor Becketts scheldtirade tegen de soms bekrompen inwoners van de Vaucluse: ‘Merdecluse’. Hij verdiept zich in het Provençaalse heimatgevoel van auteurs als Frédéri Mistral en Jean Giono, maar maakt tegelijk ook reclame voor een ‘moeilijke’ schrijver als Claude Simon. Hij is op zijn best als hij enkele reisgenoten te kijk zet tijdens een conversatie, waarbij zij zich afvragen wat nu juist de charme van de Provence is: ‘De Natuur, ha, de Gezonde Natuur! (…) Het is duidelijk dat sommigen onder hen vooral van de Natuur genieten als zij haar smakelijkste vruchten tot zich nemen in de schaduw van een restaurant. Een zestiger vertelt over het wijngaardje dat hij op de helling achter zijn Mas heeft aangelegd – heeft laten aanleggen.’
Een nieuwe werkelijkheid
Durnez, de journalist-encyclopedist, heeft het over Vincent van Gogh en Nostradamus of over het verschil tussen jeu de boules en pétanque, maar het treffendst zijn de commentaren die hij tongue in cheek serveert. Eindelijk weten we hoeveel kussen de gastvrouw in de Provence verwacht te krijgen – vier- en hoezeer bepaalde vormelijke omgangsregels er nog van kracht zijn – je tutoyeert haast nooit en het duurt een tijdje voor de gastheer je na het aperitief op het terras toelaat tot de echte woonkamer. Soms wordt hij filosofisch, zoals wanneer hij de vraag stelt wat de zon met de Provence doet: ‘De zon verlicht de dingen zodanig, dat zij iets toevoegt aan hun kleur en vorm. (…) Er ontstaat een nieuwe werkelijkheid, een parallelle waarheid.’ Hoe die ‘waarheid’ eruitziet, weet ook Durnez niet. Hij is tenslotte maar een verteller die graag het menselijke bedrijf observeert. Het is echter veelzeggend dat ook hij, al wandelend en rondkijkend in de Provence, uiteindelijk bij ‘een nieuwe werkelijkheid’ uitkomt, die niet zo ver ligt van wat Petrarca bedoelde toen hij het had over ‘de hoogte van de menselijke bespiegeling’. Bespiegelen is Durnezs lust en leven. In dit Provençaalse brievenboek is hij daar voortreffelijk in geslaagd.
Wie wandelt, wordt dus vanzelf een spiegel voor het leven buiten of in zichzelf. Jean-Jacques Rousseau is het bekendste voorbeeld van de homo viator, die op het organische tempo van zijn voetstappen in zichzelf afdaalt. Rousseaus Overpeinzingen van een eenzame wandelaar (1782) zijn het paradepaardje van de ecoliteratuur. Rousseau is echter al te veel op zichzelf gefixeerd. Hij wou aan de hand van tien bespiegelingen blijkbaar vooral het eigen imago oppoetsen tegenover een buitenwereld die hem onterecht uitspuwde, aldus de paranoïde auteur op het einde van zijn leven. Het wandelen is dus slechts een schrijverstruc om aan zelfverdediging te doen. Het blijkt immers dat Rousseau, indien hij al over zijn wandelplezier praat, veeleer een analytische wandelaar is. Zo vertelt hij dat hij tijdens zijn uitstapjes graag stil houdt bij planten, om ze te determineren. Hij wordt onderweg dus niet overvallen door zelftwijfel – zoals Petrarca – of door een serene houding – zoals Durnez – die lichtjes glimlachend de drukte van het wereldse bedrijf gadeslaat.
De tegendraadse charme van de eigentijdse wandelaar ligt hem precies in zijn positie van de outsider, die zich bewust traag buiten het hectische leven van vandaag ophoudt. Hij vormt samen met de fietser front tegen de huidige snelheidsdictatuur. Vooral dichters hebben dikwijls een lans gebroken voor deze wandelende of fietsende tegenstem, die de mens opnieuw zijn ware zelf moet leren ontdekken. Anton Korteweg verzamelde in The Low Countries, het Engelstalige jaarboek van de Stichting Ons Erfdeel, enkele opvallende fietsgedichten die zowel in het Nederlands als in Engelse vertaling worden gebracht. Zo is er het gedicht van Jan Kal over de Mont Ventoux: ‘dichten is fietsen op de Mont Ventoux’. Maar niet alle poëten willen afzien. Voor de meesten staat fietsen model voor onthaasting en loskomen van de aardse zwaartekracht, zoals in het geval van Robert Anker. Hij noemt de fietser in beweging een ‘broekbewapperde mens’, die spontaan de vlag uithangt voor zoveel zelf opgewekte energie. Korteweg schreef een ode aan de fiets, die precies uitspreekt waar het in de kunst van het ‘stilstaande wandelen’ eveneens op aankwam: zelfaanvaar- ding en vrede met het leven zoals het is. Korteweg heeft het in dit fietsgedicht over ‘roerloos zijn in beweging’ en hij besluit: ‘Maar vooral, als je aankomt, je bent / het dan helemaal zelf die aankomt – / leeg, opgewekt, hondsmoe.’
Stuck in motion
Samen vallen met zichzelf en met het leven: zo luidt de inzet van de geestelijke vakantie-oefening die de schrijver-wandelaar-fietser onderneemt. De auteurs die bijdragen aan het jaarboek waarin Kortewegs mini-bloemlezing is opgenomen, concentreren zich trouwens helemaal op fenomenen van beweging en stilstand. Onder het motto stuck in motion – geklemd in beweging – zetten ze vooral vraagtekens bij de hunkering naar mobiliteit in zijn technologische versie. Filip Matthijs gaat na hoe de automobilist zich de laatste honderd jaar letterlijk klem heeft gereden. In God we trust… in cars we rust biedt een mooie staalkaart van wat schrijvers, zoals Cyriel Buysse, of cultuurfilosofen, zoals Roland Barthes, over de auto hebben geschreven. Rudy Kousbroek mocht natuurlijk niet ontbreken. Hij geselt het homogene design van de auto’s van tegenwoordig. Ze zijn allemaal van dezelfde ‘kleffe, sponsachtige materie’ gemaakt.
Ton Lemaire is een cultuurfilosoof die lang geleden de universiteit van Nijmegen heeft ingewisseld voor een optrekje in de Dordogne. Hij is de meest bevlogen vertolker van het Provence-gevoel in de Nederlandstalige literatuur. Zijn nieuwste uiting van die liefde voor de organische natuur is te vinden in De leeu- werik, waarin Lemaire verslag uitbrengt over de sporen die de leeuwerik heeft nagelaten in literatuur en muziek. Zijn lucide passie voor het trage, zinnelijke leven heeft Lemaire meesterlijk verwoord in Wandelenderwijs (1997) en vooral in Met open zinnen (2002). Dit laatste boek is de bijbel van het literaire ecologisme. Lemaire spreekt niet alleen honderduit over zijn liefde voor de natuur, maar hij reflecteert er ook over zonder in filosofisch jargon of pronkerig academisme te vervallen. Lemaires bespiegelingen vatten samen waar de wandelende schrijver naar op zoek is: ‘Te voet kunnen we het meest optimaal deelnemen aan de polsslag van het leven.’ Wandelaars streven met hun langzame tred opnieuw contact met het volle leven na. Het snellere tempo van de fietser verbreekt reeds de zintuiglijke magie met de natuur rond ons, zo Lemaire: ‘Zelfs de fiets gaat dan nog te vlug, want wij voelen niet de grond onder onze voeten, tred voor tred, we onderscheiden nauwelijks de verschillende geuren om ons heen, we gaan te vlug om goed het liedje te horen van een opstijgende leeuwerik en de kevers op de weg en de wilde bijen op de bloemen hebben we helemaal niet gezien.’
Lemaire overdrijft misschien soms met zijn hooggestemde Wanderromantik. Toch heeft hij een belangrijk punt dat ook andere schrijvers vaak maken. De moderne mens beweegt meestal te snel, waardoor hij uiteindelijk zichzelf verliest of ‘verlaat’, zoals Petrarca het noemt. Velen hebben de mond vol over de kwaliteit van het leven. Deze ecoschrijvers zijn de ideale gidsen voor wie er daadwerkelijk iets aan wil doen. De vakantieperiode is het uitgelezen moment om de pas op de plaats te maken en het verbroken contact met het leven om én in ons opnieuw te herstellen. Niemand hoeft zich zorgen te maken over budgetten of tijd. Gewoon alles een beetje doen vertragen, bij voorkeur al wandelend of fietsend. Tot je ’tred voor tred’ deelachtig wordt aan de kunst van het ‘stilstaande wandelen’ of de ‘roerloze beweging’. De Provence is overal. Ze is daar waar het echte vakantiegevoel heerst.
Door Frank Hellemans
De fysieke ruimte van het reisdoel doet er eigenlijk niet toe.
De charme van de wandelaar ligt hem in zijn positie van outsider.