Wij moeten almaar dieper in onze portemonnee tasten om olie te kunnen kopen. Tegelijk worden anderen er walgelijk rijk van. Wie heeft baat bij dure olie?

De olieprijs op de internationale markten stijgt, en we betalen steeds meer aan de pomp of wanneer we onze stookolietank laten bijvullen. Aangezien de Belgische overheid daarop btw heft, levert een stijgende olieprijs hogere inkomsten op voor de staatskas. Maar de overheid ontvangt zelf ook een hogere factuur voor de verwarming van haar gebouwen en de brandstof voor haar wagenpark. En een hogere olieprijs heeft een negatieve invloed op de economische groei, en dat betekent ook minder inkomsten (zie Knack, 14 november). Dus nee, de Belgische overheid behoort niet tot de grote winnaars als de olieprijs stijgt.

Wanneer de oliemultinationals of de olieproducerende landen gevraagd wordt waarom de olieprijs stijgt, verwijzen ze altijd naar oorzaken waar ze zelf weinig aan kunnen doen. Zoals internationale spanningen. Of de koude winter. Of speculanten die zich willen verrijken. Maar spelen die speculanten wel zo’n grote rol?

Speculanten zijn partijen die op de oliemarkt kopen en verkopen zonder dat ze in de olie geïnteresseerd zijn. Ze willen alleen maar winst opstrijken bij hun handeltje, en daarom zouden ze nu de prijs opdrijven. Uit onderzoek van de Amerikaanse toezichthouder blijkt echter dat er maar weinig speculanten op de oliemarkt actief zijn. Ze zijn met te weinig om de olieprijs steil de hoogte in te jagen. En allicht profiteren die speculanten wel van de prijsstijgingen, maar de zeer grote winnaars zitten toch elders.

Oliemultinationals als Total, Royal Dutch Shell, BP, Chevron of ConocoPhilips profiteren al meer van de dure olie. De olieconcerns publiceren kwartaal na kwartaal miljardenwinsten en de aandeelhouders varen er wel bij – zolang dat nog duurt. Want de multinationals hebben een ander probleem: hun olievelden zijn stilaan door hun belangrijkste voorraden heen, terwijl de vraag toeneemt, onder meer door de economische groei in China. Op wereldvlak is er wél genoeg reserve, maar die bevindt zich vooral in velden in Rusland en Venezuela, waar de westerse oliemaatschappijen wandelen gestuurd werden, of in landen als Algerije, Jemen, Kazachstan en Bolivia, die zich ook meer en meer afvragen waarom ze de multinationals met de winsten van hun olie zouden laten weglopen.

En zo zijn we aanbeland bij de grootste profiteurs van dure olie: de olieproducerende landen. En dat zal in de toekomst alleen maar toenemen. Staatsoliemaatschappijen controleren nu 77 procent van de oliereserves in de hele wereld, en dan zit ook nog eens 6 procent bij ‘particuliere’ Russische bedrijven. Ondernemingen die gezamenlijk gecontroleerd worden door staatsbedrijven én multinationals beschikken over 7 procent. De rest, 10 procent, is in handen van de westerse multinationals.

Champagne bij de olieproducerende landen dus. Correctie: bij de machthebbers in die meestal niet al te democratische landen. Vandaag zijn dat despoten zoals Vladimir Poetin en Hugo Chavez of Saudische sjeiks zoals Alwaleed bin Talal, die al een privé-Boeing 747 had en nu de superjumbo Airbus A380 aanschafte, maar ook steeds meer investeert in alle takken van de westerse economie. Hun invloed op het wereldtoneel zal alleen maar groter worden. Dat is geen prettige gedachte.

door Ewald Pironet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content