De beste paarden en ruiters ter wereld zijn zondag present in Aken voor de meest begeerde Grote Prijs.
Net als Rome is Aken niet in één dag gebouwd. En evenmin de Jumping van Aken. De naam alleen al doet het zesdaags evenement, waarop behalve de springsport ook de dressuur en het aangespannen rijden hoogdagen beleven, onrecht aan. “Das Weltfest des Pferdesports”, zo kondigt het internationaal concours zichzelf ieder jaar weer aan en dat is niets overdreven. Aken barst van prestige en traditie.
Wie in Aken mag deelnemen, weet dat hij het Mekka van de ruitersport heeft bereikt. Wie in Aken winnaar wordt, weet dat zijn naam voor altijd gebeiteld staat in de Wall of Fame bij de inkom.
De eerste rijwedstrijden werden gehouden in 1924, maar in Aken hadden ze vorig jaar goede redenen om hun eeuwfeest te vieren. En de burgemeester van Aken, Dr. Jürgen Linden, gaat zelfs graag nog een heel eind verder in de tijd. “Aan het paard van Karel de Grote heeft Aken zijn oorsprong te danken. Er bestaat een sage die wil dat het dier tijdens een keizerlijke rit de aarde vrijmaakte waaruit de warmwaterbronnen opborrelden, en om die reden zou Karel de Grote daar dan zijn residentie en zijn hoofdkwartier hebben gevestigd. De naam Aken komt van aha, dat is het Latijnse aqua. En ook in de Middeleeuwen gingen kroningsfeesten steevast gepaard met ruitertoernooien. Toen Keizer Karel in 1520 de stad binnentrok, was hij vergezeld van zo’n vijfduizend ruiters. En bij de aanvang van de Nieuwe Tijd bleef de traditie bewaard. We weten dat in 1735 Limburgse en Brabantse ruiters zich hier in een toernooi kwamen meten. Daarmee kreeg Aken als paardenstad een grensoverschrijdend karakter. Hier in de buurt ontstonden ook de eerste rijscholen. Dat was op de Brander Heide en op de Driesch.”
Andere motieven dan de hippische historie van de stad zullen wel gespeeld hebben toen in 1898 in de gemeente Laurensberg – die nu deel uitmaakt van Groot Aken – enkele lieden paardenrennen gingen organiseren. Heel veel stelde dat allemaal niet voor. Die renwedstrijden hadden een nogal amateuristisch karakter.
Dat werd helemaal anders in 1924. De ren- en menwedstrijden kregen een nieuwe, meer professionele aanpak en het publiek zakte massaal af naar Aken, waar de wedstrijden binnen de kortste keren een internationale reputatie verwierven. Vooral toen in 1927 de eerste jumpingwedstrijden op de affiche verschenen. De Duitse majoor Lots won dat jaar de eerste Grote Prijs van Aken. Het begin van een lange traditie die alleen in de oorlogsjaren werd onderbroken. Het concours van Aken pretendeert overigens na de oorlog een belangrijke rol te hebben gespeeld bij het herstel van de verstandhouding onder de volkeren.
Hoe dan ook groeide Aken in die periode uit tot de belangrijkste paardenmanifestatie ter wereld. Niet zomaar een organisatie, maar een instituut en een bedrijf tegelijk. Tientallen mensen vinden er hun vaste job en de laatste dag van het toernooi is meteen de eerste van het volgende.
DE AFSTAND TUSSEN DE HINDERNISSEN
In al die jaren heeft Aken op en rond de befaamde Soers zijn eigen indrukwekkende infrastructuur uitgebouwd. Als een voetbalstadion met plaats voor vijftigduizend toeschouwers; met een immens weidse arena, een grasveld dat gekoesterd en verzorgd wordt als de heilige mat van Wembley. De paardensport is er een religie geworden, niets wordt er aan het toeval overgelaten. Eric Wauters, die in Aken meer dan 25 keer van de partij was als springruiter, bevestigt dat. “Aan die bodem van Aken is verschrikkelijk hard gewerkt. Het was niet altijd zo’n voortreffelijk terrein. Als het veel regende, werd het daar een heuse modderpoel. Maar geleidelijk aan hebben ze van de bodem een erezaak gemaakt. Je mag rustig beweren dat de condities er voor de ruiter die er als eerste start, precies dezelfde zijn als voor nummer 80, en dat is wel uniek. En er is natuurlijk het uitgestrekte van de springpiste. Nergens ter wereld is de arena zo ruim. Ook de paarden zijn daarvan behoorlijk onder de indruk. Sommige dieren raken zelfs helemaal de kluts kwijt en vallen bij wijze van spreken stil, maar andere paarden voelen zich daar plots erg goed en vrij en krijgen vleugels. Die enorme afstanden tussen de hindernissen zijn tegelijk afschrikwekkend en uitnodigend. Vaak moet je zo’n tweehonderd meter overbruggen naar het volgende obstakel. Dat vraagt snelheid en uithouding van de paarden, die in een stevige kadans moeten blijven. Normaal is de lengte van een galopsprong drie tot drie en een halve meter; in Aken wordt dat algauw vier tot vier en een halve meter. Dat eist uiterste precisie en concentratie bij de sprongen, intense druk ook om het paard goed bij de les te houden. Komt daarbij dat de parcoursen de jongste jaren veel technischer zijn opgebouwd. Alleen superpaarden in een superdag kunnen in Aken een feilloze rit afwerken. En vanzelfsprekend wordt ook het kleinste foutje van de ruiter afgestraft. Geloof me, een ereronde rijden in Aken is een bekroning. Daarvan krijgt zelfs de koelste kikker een kick. Er is immers ook die uitbundige massa, dat enthousiasme.”
De eer die hier te rapen valt, is onovertroffen in de paardensport. De Gründlichkeit waarmee ze in Aken het springconcours aanpakken, trekt dan ook ieder jaar weer de absolute wereldtop naar de domstad. De Oostenrijker Hugo Simon, ondertussen 57 jaar, die liefst driemaal de wereldbeker won, moest tot vorig jaar wachten om voor het eerst in zijn rijkgevulde carrière Aken op zijn erelijst bij te schrijven. Het zegt alles over de hoge moeilijkheidsgraad van deze wedstrijd.
Meest in het oog springt de prestatie van de Italiaanse kapitein Piero d’Inzeo. Die werd in de jaren vijftig, zestig liefst vier keer winnaar. Niemand die het hem voor- of nadeed. Ook niet de legendarische Alwin Schockemöhle die net als de Brit Nick Skelton “slechts” drie keer de overwinning pakte – met dien verstande dat de pas 41-jarige Skelton nog lang niet uitgeteld is als internationaal ruiter.
“ZEIT, ZEIT”, RIEPEN DE TOESCHOUWERS
Eric Wauters was er één keer heel dichtbij toen hij in 1975 na twee foutloze manches overbleef met de Duitsers Hendrik Snoek en Alwin Schockemöhle en de Brit Graham Fletcher. Wauters is er nog altijd het hart van in dat het toen niet lukte. “Ik reed toen met Pomme d’Api, een ontzettend krachtig paard met een enorm springvermogen, het eerste paard trouwens dat over een muur van 2 meter 30 sprong. Door een handige wending te nemen na de sloot gingen we sneller dan Schockemöhle en Harvey Smith. Dat was echter in de kwalificatiewedstrijd, maar het gaf toch een goed gevoel. Voor de Grote Prijs lagen de kaarten niet slecht, dat wist ik. Twee manches en twee barrages, dat was toen nog de loodzware formule. Na twee omlopen waarbij Pomme d’Api in grote conditie over de hindernissen leek te zweven, bleven we met vier foutloos: de onvermijdelijke Schockemöhle met zijn befaamde Rex The Robber, Snoek met Dorina, Fletcher op Buttevant Boy en ikzelf. Die eerste barrage moest een kolfje naar de hand van Pomme d’Api zijn. Er stond immers geen combinatiehindernis meer in de ring, alleen stoere enkelvoudige sprongen. Pomme sprong voor zijn leven. Nu gebeurt het, dacht ik. Maar in de laatste rechte lijn voor de muurhindernis hoorde ik de mensen roepen “Zeit!…Zeit!”. Ik begreep dat ik te traag reed, probeerde het paard toch nog in een snellere vaart over de streep te krijgen, maar kreeg een kwart strafpunt aangesmeerd voor tijdsoverschrijding. Ik wist niet dat de toegestane tijd met enkele seconden was teruggeschroefd. De ploegleider had me dat moeten zeggen. Dit was een Grote Prijs die ik nooit had mogen verliezen.”
Tot 1993 zag het ernaar uit dat de Belgen, sowieso al de koningen van de nevenwedstrijden, gewoon blij mochten zijn dat ze erbij waren op de jaarlijkse hoogmis van de paardensport. Moedig verweer had nog wel eens – met Stany Van Paeschen, Eveline Blaton, Wauters en Ludo Philippaerts – een derde plaats in de landenwedstrijd opgeleverd, maar verder reikte het succes niet.
Maar in 1993 jaar zorgde de jonge West-Vlaming Jean-Claude Vangeenberghe voor de grote verrassing. In een barrage met acht grote tenoren wees hij de combinatie Michael Whitaker-Monsanto naar de tweede en de Franse topruiter Hervé Godignon met Twist du Vallon naar de derde plaats. Om alle twijfel over zijn talenten weg te nemen, deed de man uit Moorsele het twee jaar later nog eens over. Dit keer piloteerde hij Freestyle naar de overwinning voor Godignon en de olympische kampioen uit Duitsland, Ludger Beerbaum. Zijn naam dus in dubbel krijt in de Wall of Fame.
AKEN VALT OP EEN SLECHT MOMENT
Jean-Claude Vangeenberghe is een buitenbeentje in de Belgische jumpingsport. Kort nadat hij twee keer winnaar werd van de meest prestigieuze springwedstrijd ter wereld gaf hij er de brui aan om al zijn energie te stoppen in het “Zilveren Spoor”, een immens sportcomplex dat door zijn gefortuneerde vader was neergezet in Moorslede. Maar het bloed kruipt kennelijk toch waar het niet gaan kan. Vangeenberghe steeg opnieuw in het zadel, verscheen een tijd geleden weer in competitie en droomt er ondertussen van om de achtjarige Calypso-zoon J’aime la vie naar de top te loodsen en met dit uitzonderlijke paard voor een derde keer te winnen in Aken. Wie hem dat wil beletten kan, bijvoorbeeld, een hoog miljoenenbod doen op J’aime la vie. Want Vangeenberghe blijft – zoals wel meer van zijn streekgenoten – in de eerste plaats een zakenman. Hoe dan ook, veel geheimen heeft Aken niet meer voor hem.
Vangeenberghe: “Aken is niet alleen het meest veeleisende concours, het is ook het meest solide op financieel en organisatorisch vlak. Ze hebben daar een wachtlijst van sponsors die allemaal staan te drummen om er ook eens bij te mogen zijn. Maar ook op sportief niveau overstijgt Aken alle andere wedstrijden zoals Calgary, Rome, Monterrey. De ring is zo ontzettend groot dat de paarden er als het ware verloren lopen. Bij de aanblik van die onmetelijke ruimte beseft een paard meteen dat er veel van hem gevraagd wordt. Het moet dus moedig en supergemotiveerd zijn. De omloop heeft iets van een steeple-chase met natuurhindernissen, hagen, met een dubbele rivier. Paarden zijn al niet zo happig naar een watersprong, maar in Aken moeten ze meteen weer over een volgende beek. Dat dateert nog van de tijd dat de hindernissen meer in de breedte dan in de hoogte waren uitgebouwd. Maar Aken zou Aken niet zijn als ze daaraan iets zouden veranderen. Zo’n twintig jaar geleden kwam het er alleen maar op aan je paard over elke hindernis te loodsen, nu is het parcours ook nog technisch moeilijk gemaakt. De aanloop naar ieder obstakel is meer reken- en gevoelswerk dan vroeger. Ze hebben daar met Arno Gego een aparte architect voor, een specialist van het hoge, brede, massieve bouwwerk. Als hij een hindernis neerpoot van 1 meter 60 hoog en twee meter breed, dan mag je dat tot op de centimeter nakijken. Elders is dat nooit het geval. De dubbel- en driesprong zijn zowat overal klassieke hindernissen, maar in Aken staat onveranderlijk een viersprong op je weg. Ook de afstand is veel langer, waardoor je wel eindeloos onderweg lijkt. Dat impliceert dat je ook meer tijd kunt verliezen, wat je bij de eindafrekening duur te staan kan komen. Je moet je paard van tevoren goed op uithouding trainen en ervoor zorgen dat het de nodige kilometers in de benen heeft. Net als een wielrenner. De jumping van Aken heeft maar één groot nadeel, ze valt op een slecht moment. Als je je paard voorbereidt op Aken, dan houdt het die vorm nog wel een paar weken aan, maar de grote competities zoals de Europese en de wereldkampioenschappen en ook de Olympische Spelen vallen bijna altijd zo’n anderhalve maand later. Zolang kun je een paard niet op dat niveau houden, dat is uitgesloten.”
Eric Wauters deelt de mening van Vangeenberghe niet. “Aken is precies een goed moment. Over zes weken is er in Hickstead het Europese kampioenschap en daar rijden we op een prachtige grasbodem die vergelijkbaar is met Aken. Paarden die in Aken goed voor de dag komen, zullen op het EK wellicht de lijn doortrekken. Aken is de beste algemene repetitie die je je kan indenken.”
EEN MIX VAN TALENT EN ERVARING
Om in Aken te winnen, moeten volgens Jean-Claude Vangeenberghe alle voorwaarden vervuld zijn. “Het paard moet in de conditie van zijn leven steken en dan is er vanzelfsprekend dat tikkeltje geluk. Niemand stapt daar de arena in met de idee: ik ga dat hier eens winnen. De omstandigheden moeten wat meezitten. Bij mijn eerste overwinning in Aken waren in de barrage alle blikken gericht op Michael Whitaker. Terecht want Whitaker zette in zijn gekende, gedreven stijl direct een supertijd neer. Sneller leek niet haalbaar. Dat werd trouwens bevestigd door de ritten van Hervé Godignon, René Tebbel en Ludger Beerbaum. Toen is de Nederlander Jos Lansink, die net de World Cup had gewonnen, naar me toe gekomen. Je hebt nog één kans om sneller te gaan dan Whitaker, zei hij, maar dan moet je voluit naar de dubbelsprong toe zonder het paard weer op te nemen of te verzamelen. Ik zette daar dus alles op alles en we klokten een halve seconde sneller af. Ik maak me sterk dat Carrera het jongste paard was dat ooit in Aken de Grote Prijs won.”
Na de tweede zege van Vangeenberghe in 1995 werd de erelijst van Aken verder aangevuld door Ludger Beerbaum, John Whitaker en Hugo Simon. De kans dat een Belg het dit weekeinde haalt, is bijzonder klein. De Belgische ruiters zijn in een overgangsfase aanbeland. We beschikken over een mix van ervaring en jong talent, van vaste waarden en gedreven jongeren: Ludo Philippaerts en Philippe Le Jeune aan de ene kant, Peter Van Broeckhoven en James Peeters aan de andere kant. In La Baule sprongen ze al naar de overwinning, maar Aken is nog te hoog gegrepen. Intussen werd de in België wonende Braziliaan Nelson Pessoa ingehaald als technisch raadgever. Zelf won hij in Aken in 1972 en dat zijn uitermate getalenteerde zoon Rodrigo in 1994 zegevierde, zal wel in hoge mate te danken zijn aan het deskundig advies van zijn vader. Pessoa senior leidde eerder al Brazilië naar een bronzen medaille in Atlanta, en zou in de toekomst wel eens van goudwaarde kunnen zijn voor de wat amechtige Belgische jumpingsport.
Leo De Vos