Goed een jaar geleden hoopte de regering-Bush in Annapolis het vredesproces tussen Israëli’s en Palestijnen weer op gang te trekken. Hoe komt het dat alle goede bedoelingen van toen in het dak zijn blijven steken?
DOOR HUBERT VAN HUMBEECK
George W. Bush kon dus ook die belofte niet waarmaken. Er zal geen Palestijnse staat zijn, wanneer zijn opvolger op 20 januari de eed aflegt als 44e president van de Verenigde Staten. Na het bloedige Israëlische offensief in de Gazastrook is een oplossing van de Palestijnse kwestie misschien zelfs verder weg dan toen Bush acht jaar geleden zijn intrek nam in het Witte Huis.
Bush deed zijn belofte nauwelijks meer dan een jaar geleden op de marinebasis van Annapolis, in de buurt van Washington. Daar waren toen, op zijn invitatie, de leiders van enkele tientallen landen en internationale organisaties bijeen voor een soort ceremonieel moment: de plechtige start van een nieuwe reeks gesprekken tussen de Israëlische regering en de leiding van de Palestijnse Autoriteit. Annapolis was ook een antwoord op een initiatief van de koning van Saudi-Arabië die een voorstel had uitgewerkt om het conflict in het Midden-Oosten op te lossen. Er was zelfs sprake van een dooi tussen Israël en Syrië.
Maar de gesprekken die al dat diplomatiek overleg daarna een concrete invulling moesten geven, liepen snel vast in het gebruikelijke drijfzand. Er werd gepraat, maar een jaar later zijn er geen tastbare resultaten. Van enige Amerikaanse aanwezigheid op het terrein was na Annapolis ook nog weinig te merken. Naarmate het einde van de ambtstermijn van George W. Bush naderde, verdween ook zijn minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice steeds meer uit beeld.
Het is nochtans duidelijk wat er op tafel zou moeten liggen. Israël moet zich terugtrekken uit de bezette gebieden. De Palestijnen moeten het bestaan van Israël erkennen en het gebruik van geweld afzweren. Israël moet accepteren dat Jeruzalem ook de hoofdstad van de Palestijnse staat wordt. De Palestijnen moeten afstappen van het recht op terugkeer van alle vluchtelingen. Dat is, grosso modo, waar het op neerkomt als de partijen voor een oplossing met twee staten kiezen.
Er zijn een aantal redenen waarom alle goede bedoelingen uiteindelijk toch in het dak bleven steken, met de dramatische oorlog in Gaza tot gevolg. Er is om te beginnen de kwestie van de politiek. Politici die niet stevig op hun stoel zitten, kunnen moeilijk spijkerharde akkoorden afsluiten. In Washington was het gezag van de president aangetast door de miskleunen in Irak. In Jeruzalem kampte een aangeslagen premier Ehud Olmert met aantijgingen van corruptie. Hij werd in de loop van het jaar verplicht om op te stappen als leider van de belangrijkste regeringspartij Kadima. Omdat zijn opvolgster Tzipi Livni na de zomer geen regering bij elkaar kreeg, komen er begin februari verkiezingen in Israël. Op de Westelijke Jordaanoever was president Mahmoud Abbas van de Palestijnse Autoriteit na de burgeroorlog van zijn Fatah met Hamas in Gaza nog maar de leider van een half landje. Bush, Olmert en Abbas stonden met andere worden geen van drieën sterk genoeg om belangrijke beslissingen te nemen.
Toch zijn die beslissingen nodig, zowel voor Israël als voor de Palestijnen. De toenmalige premier Ariel Sharon koos in 2005 al voor een ommekeer in de Israëlische politiek. Hij begreep dat Israël zijn Joodse karakter op termijn alleen kon behouden als er ook een volwaardige Palestijnse staat kwam. Hij trok de Joodse kolonisten terug uit de Gazastrook en begon met de bouw van een muur tussen Israël en de Palestijnen: de Israëliërs zouden het verlies van de nederzettingen maar accepteren als er genoeg veiligheid voor in de plaats komt. Sharon stapte uit de rechtse en weinig plooibare Likoed en begon met mensen zoals Ehud Olmert, Tzipi Livni en Shimon Peres een nieuwe partij: Kadima. Maar tot de volgende stap, de ontruiming van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, kwam het niet.
Diepe coma
Dat het proces stilviel, had ermee te maken dat Sharon na een hersenbloeding in een diepe coma wegzakte. Maar ook met ontwikkelingen in de Palestijnse Autoriteit, waar de radicale moslimbeweging Hamas in januari 2006 de Palestijnse parlementsverkiezingen won. Terwijl Sharon van het toneel verdween, kwam het in de Gazastrook tot een burgeroorlog tussen aanhangers van Hamas en van de Fatahpartij van president Abbas. Hamas verjoeg Fatah uit Gaza, en daarmee was Israël zijn gesprekspartner kwijt. Het had zich uit Gaza teruggetrokken, maar met Hamas aan de macht hield het de hele strook verder in een ijzeren greep. Het was uiteindelijk misschien niet zo’n goed idee van de Amerikanen om Fatah ertoe aan te zetten om te proberen militair met Hamas af te rekenen. Die oefening is in hun gezicht ontploft.
Ondertussen was de situatie in Gaza ook voor het offensief al maanden onhoudbaar. Internationale organisaties waarschuwen al goed een jaar voor het menselijke drama dat zich aftekent. De huis-, tuin- en keukenraketten die uit de Gazastrook naar nabije Israëlische steden worden afgeschoten, richten nauwelijks schade aan. Maar de spanning en de onzekerheid die er het gevolg van zijn, maakt het leven op den duur ook ondraaglijk. Terwijl Hamas die beschietingen kon en kan stoppen, als het dat wil.
Tegelijk kan het Israëlische offensief toch moeilijk los worden gezien van de verkiezingen begin februari. De oppositie-partij Likoed van voormalig premier Benjamin Netanyahu ligt in alle peilingen op kop. Het klinkt cynisch, maar Kadima van kandidaat-premier Tzipi Livni en de Arbeiderspartij van Defensieminister Ehud Barak hebben er alles bij te winnen als ze Hamas kunnen uitschakelen als een machtsfactor in de regio.
Zowel Livni als Barak hebben er dus alle belang bij om Hamas zo hard te raken, dat niet alleen de beschietingen vanuit de Gazastrook stoppen maar dat de beweging ook ten minste gedwongen wordt om politiek in te binden. Dat zou al het geval zijn als ze zou worden verplicht om, bijvoorbeeld, soldaten van aartsvijand Fatah te accepteren om de grens tussen Gaza en Egypte te controleren. Maar de tijd speelt in het voordeel van de zwakste partij, en dat is in dit geval Hamas. Dat is ook zo omdat Israël zich zoals gebruikelijk weinig gelegen laat aan enige collateral damage. In het zuiden van Libanon ruimen Belgische militairen nog altijd clusterbommen, die daar door Israël tijdens de oorlog met de Hezbollah in de zomer van 2006 werden gedropt. Van de 900 Palestijnse doden in Gaza tot vorige zondag waren er 200 kinderen. Zowel het Rode Kruis als hulporganisaties van de Verenigde Naties klagen dat het Israëlische leger hen niet naar behoren laat werken. Het woord ‘oorlogsmisdaden’ is gevallen.
Hamas heeft ook in de Arabische we-reld weinig vrienden. Arabische leiders kijken met klamme angst naar de golf van sympathie voor de radicale beweging, die hun eigen bevolkingen kan aansteken. Dat is zeker in Egypte het geval, dat probeert te bemiddelen om een bestand. Maar ook in de rest van de wereld kan Israël de slag om de hearts and minds in ieder geval niet meer winnen. Het heeft de radicale Palestijnse vleugel de voorbije weken wellicht alleen sterker gemaakt. Op veel begrip kunnen de brutale beschietingen nergens rekenen. Zelfs de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice vond vorige week in de Veiligheidsraad dat het tijd was om te stoppen met vechten. Het is de vierde keer sinds zijn onafhankelijkheid dat Israël probeert om de Gazastrook te bedwingen. Drie keer zette het uiteindelijk een stap terug. De kans is klein dat het de vierde keer anders loopt.