Ondanks enkele lichtpunten valt het olympisch rapport van de Belgen povertjes uit.

Het waren beklijvende beelden vrijdagochtend aan de Schinias-watersportbaan, in het verre westen van de olympische hoofdstad Athene. Eerst bleven Bob Maesen en Wouter D’Haene, vijfde in hun finale van de K2, minutenlang aan hun kajak plakken. Dan klauterden de bootgenoten moeizaam op de ponton en kwam benjamin D’Haene hortend en stotend zijn uitleg voor de camera’s doen. Maesen wilde dat ook wel, maar hij kreeg zijn tranenwaterval niet onder controle. Dus ging hij van God en vaderland verlaten weer in zijn boot zitten.

Toen kwamen de officials, en die haalden hem zonder mededogen naar de kant. Even vermande Maesen zich en probeerde met de pers te praten, maar vervolgens draaide hij hen snikkend en snotterend de rug toe. En wanneer Maesen uiteindelijk al zijn moed samenraapte, barstte plots zijn kompaan in tranen uit. Het was topsport op zijn best. ‘We kwamen maar een klein beetje te kort’, analyseerde Maesen. ‘Helaas maakt een klein beetje op dit niveau al snel een paar plaatsen verschil.’

De huilbui van kajakkers had symbolisch kunnen zijn voor de Belgische prestaties in Athene. Natuurlijk waren er enkele lichtpunten: met Kim Gevaert, de estafetteploeg en hoogspringster Tia Hellebaut spelen de Belgen voor het eerst sinds jaren weer een heel klein beetje mee in de atletiek (hoewel nog lang niet voor de medailles) en de finale van Maesen-D’Haene en Tim Maeyens en de bijna-finale van Petra Santy vertellen dat er duidelijk toekomst zit in het roeien, het kajakken en het kanovaren. Roel Paulissen deed zaterdag op zijn mountainbike bijna Filip Meirhaeghe vergeten en Kathleen Smet passeerde in de vrouwentriatlon echt wel op een zucht van brons. En in de eerste week bleek tegen alle onheilstijdingen in zelfs het Belgische judo (nog) niet helemaal morsdood, en mocht de Belgische delegatie zelfs tot drie keer het behang van de muren feesten in Titania, het majestueuze hotel van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC). Maar dan sputterde de machine.

Sportief directeur Eddy De Smedt van het BOIC wrong zich op de afsluitende persconferentie van zaterdagmiddag in onmogelijke bochten om de ondermaatse prestaties te relativeren. ‘We haalden hier dertien finales, tegenover maar zeven in Sydney. Ik heb echt gevoeld dat we hier hebben meegespeeld’, mompelde hij. Waarop de sip kijkende delegatieleider Robert Van de Walle De Smedt meteen de poten onder zijn stoel vandaan zaagde, toen iemand hem vroeg of de Belgen het met zestien toptienplaatsen in Athene niet minder goed hadden gedaan dan met twintig in Sydney: ‘Inderdaad’ antwoordde de ex-topjudoka kurkdroog.

Ondanks alle nuances blijven de naakte cijfers namelijk de naakte cijfers: drie medailles, dat is minder dan in Sydney (twee keer zilver, twee keer brons) en minder dan in Atlanta (zes medailles, twee van elke soort). Secretaris-generaal Guido De Bondt trekt niet eens wit weg bij de vaststelling: ‘Drie à vijf medailles, méér kunnen wij met onze sportpolitiek niet wensen’, zegt hij afgemeten. ‘Alles wat daar bovenuit steekt, is een kwestie van uitzonderlijk talent of een flinke dosis geluk.’

F.D.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content