Terwijl Lionel Messi vorige maand het recordaantal doelpunten in één seizoen brak, deed Magnus Carlsen iets soortgelijks in het schaken. Die denksport moest het de laatste jaren doen zonder grote figuren als Fischer, Karpov of Kasparov, maar met de jonge Noor lijkt een nieuw icoon opgestaan.
Er circuleert een grappig filmpje op YouTube van het rapidtoernooi (partijen met kortere bedenktijd, ongeveer een halfuur per speler) van Reykjavik in 2004. Het toont Gary Kasparov, van 1985 tot 2005 de beste schaker ter wereld, die het opneemt tegen een dertienjarig jongetje. Kasparov, met zwart, krijgt geen poot aan de grond en zijn mimiek spreekt boekdelen. De oud-wereldkampioen ventileert zijn emoties altijd op billboardformaat. Maar op dit filmpje fronst hij de wenkbrauwen, blaast de wangen bol en schudt herhaaldelijk het hoofd. Op een bepaald moment schuift dat jongetje tegenover hem zelfs even van zijn stoel om een blik te werpen op de andere partijen die om hen heen worden gespeeld. Kasparov moet alle zeilen bijzetten om het jochie af te houden en na 52 zetten wordt het remise. Amper beseffend wat er gebeurd is, schiet Kasparov snel zijn jasje aan en de speelzaal uit. De media berichten over een sensatie.
Het jochie dat Kasparov op een gelijkspel wist te houden, was Magnus Carlsen, geboren op 30 november 1990. Enkele maanden na dat exploot zou Carlsen de titel van grootmeester behalen, in 2008 wint hij zijn eerste toptoernooi en nog geen twee jaar later wordt hij nummer één van de wereld. En nu heeft hij het ratingrecord van Kasparov te pakken (zie kader), een record dat al standhield sinds de vorige eeuw.
In een interview met dit blad drukte diezelfde Kasparov vorig jaar de hoop uit dat Carlsen zijn record ooit zou breken, een opmerkelijke uitspraak voor de eergierige oud-kampioen. Kasparov hoopte dat het schaken daardoor opnieuw meer in de media zou komen, dat het grote publiek zou beseffen dat er nog altijd topschakers rondlopen, want ‘de sport kan persoonlijkheden gebruiken’.
Legobouwsels
Persoonlijkheid straalde Carlsen negen jaar geleden in Reykjavik al uit. Allerminst onder de indruk van de omstandigheden, bijzonder cool spelend terwijl zijn ouders en zusjes nagelbijtend op de tribune zaten toe te kijken. Het was een mooi plaatje: het gezin Carlsen dat samen in een gammele auto Europa rondreisde, van toernooi naar toernooi, om zoonlief zijn droom te gunnen – het Noorse onderwijssysteem had hem een ‘sabbatjaar’ toegestaan. Wie ook geregeld aanwezig was: Simen Agdestein, Magnus’ coach. Agdestein is zelf een apart exemplaar van de menselijke soort. Een dubbeltalent, de zeer uitzonderlijke combinatie van twee heel grote gaven: hij werd zeven keer schaakkampioen van Noor-wegen, de eerste keer in 1982, toen hij vijftien was. Twee jaar later werd hij grootmeester en in datzelfde jaar debuteerde hij bij Lyn, een Noorse voetbalploeg. Agdestein werd tweemaal topschutter van Lyn en kwam acht keer uit voor de nationale ploeg van Noorwegen.
Op een jeugdschaaktoernooi krijgt Agdestein de kleine Magnus in de gaten en hij biedt aan om zijn coach te worden. Carlsen is dan negen jaar en eigenlijk nog maar een jaartje met schaken bezig. Hij leerde het wel van zijn papa Henrik toen hij vijf was, maar op dat moment interesseerde het hem niet zo. Pas jaren later krijgt het schaakvirus hem in zijn greep en al snel blijkt hij een rastalent te zijn. Voor iemand die op zijn dertiende grootmeester zal worden, is acht jaar vrij laat om met schaken te beginnen, Carlsen was dus zeker geen schaakwonderkindje. Wel vertoonde hij op prille leeftijd andere bijzondere gaven: nog voor zijn tweede verjaardag maakt hij legpuzzels van vijftig stukken en meer, op zijn vierde knutselt hij Legobouwsels voor jonge tieners in elkaar en zodra hij kan lezen leert hij zonder enige moeite van alle landen ter wereld hoofdstad, vlag, oppervlakte en inwonersaantal uit het hoofd. Nu ja, leren is veel gezegd: hij leest, en onthoudt.
Een goed geheugen is van onschatbare waarde voor een schaker. Het helpt hem om posities en patronen uit eerder gespeelde partijen te herkennen. Van kleins af aan heeft Carlsen grote hoeveelheden partijen van grootmeesters nagespeeld. Zoals veel schakers leest hij schaakboeken met het gemak waarmee andere mensen roddelblaadjes lezen. In de biografie Wonderboy beschrijft Agdestein hoe Carlsen soms verblufte door van een bepaalde stelling op te merken dat ze al eens eerder voorgekomen was in partij x in jaar y. Door het absorberen van al die kennis ontwikkelde de jongen een fijne intuïtie. Of zoals Kasparov het uitdrukte: ‘Carlsen voelt de potentiële energie van elke zet aan, zelfs al kan het effect ervan op lange termijn door niemand – zelfs niet door een computer – exact be-rekend worden.’
Nochtans is Carlsen wel een product van het computertijdperk. In vergelijking met enkele decennia geleden zijn er gigantische databases beschikbaar: alle partijen van enig niveau, waar ze ook gespeeld worden, zijn terug te vinden. Dat maakt dat de computer een veel grotere rol speelt in de voorbereiding op een bepaalde tegenstander en de studie van openingen. Nostalgici vinden dat het spel daardoor ook sterieler is geworden. Dat klopt misschien over het algemeen voor de huidige generatie van jonge schakers, maar Carlsen is er allerminst een prototype van. De eerste jaren nadat hij het schaken heeft omarmd, doet hij zijn kennis op uit boeken, zonder dat er een computer aan te pas komt. Ook nu nog is hij wat de openingsfase van de partijen betreft minder goed op de hoogte dan sommige andere topgrootmeesters.
Het is erg moeilijk om schaken – laat staan een bepaalde stijl – in woorden uit te drukken, zeker voor leken. Een poging zou kunnen zijn: Carlsen zal zijn tegenstanders zelden vanuit de opening overspelen, hij verlaat graag de gebaande paden om zijn creativiteit los te laten op ongewone stellingen, waarin zijn intuïtie een nuttig instrument is. Of een beschermengel, want het gebeurt natuurlijk weleens dat hij zelf in de problemen komt. Maar dan toont hij een bijzondere vechtlust en taaiheid, een onwankelbaar vertrouwen in zijn eigen kunde. Op de vraag of hij eerder strategisch dan wel tactisch speelt (dus eerder positionele overwegingen maakt dan wel originele zettenreeksen uitrekent), antwoordde hij eens lachend: ‘Ik speel vooral optimistisch.’ Maar de intuïtie is altijd zijn gids, bijvoorbeeld als hij meer naar de dynamiek van de stelling kijkt dan naar het materiaal, het aantal stukken dat elk van beide spelers nog heeft. ‘Gewoonlijk speel ik wat mijn intuïtie me ingeeft’, zegt hij. ‘Mijn bedenktijd gebruik ik voornamelijk om alles te dubbelchecken.’
Naar de wereldtop
In zijn schoolse ‘sabbatjaar’ zet Magnus Carlsen zijn eerste stappen op weg naar de wereldtop. Kort na zijn dertiende verjaardag speelt hij die fameuze remise tegen Kasparov. Enkele weken eerder heeft hij ook al van zich doen spreken: hij wint de C-groep van het gereputeerde Corustoernooi in Wijk aan Zee en verslaat daarbij de Nederlander Sipke Ernst in een magistrale partij. Veteraan Lubosh Kavalek linkt die flits van het genie aan een notoir wonderkind en noemt Carlsen in TheWashington Post ’the Mozart of Chess’.
Enkele maanden later, begin april 2004, behaalt Carlsen de titel van grootmeester. Met 13 jaar, 3 maanden en 27 dagen is hij de op twee na jongste grootmeester in de geschiedenis – het record is voor zijn leeftijdsgenoot Sergej Karjakin met 12 jaar en 7 maanden. De jaren die volgen, zet hij zijn opmars voort. In 2006 wordt hij kampioen van Noorwegen, samen met… Agdestein. In Linares in 2007 – het Wimbledon van de schaaksport – wordt hij tweede, hoewel hij van de acht deelnemers de laagste rating heeft. In 2008 haalt hij zijn eerste grote vis binnen: de A-groep van het Corustoernooi. Hij wordt daarmee de jongste speler die een toernooi van die sterkte weet te winnen. De absolute wereldtop is nu erg dichtbij.
Om de laatste stap te zetten, gaat Carlsen samenwerken met Kasparov, die zich eind 2005 uit het wedstrijdschaken heeft teruggetrokken. Het is een combinatie waar de intellectuele vonken van af springen, maar tegelijk een clash van karakters. Carlsen leert veel van Kasparov, maar raakt er ook door gestresseerd en na een halfjaar wordt de samenwerking – in goede verstandhouding – stopgezet. Maar ondertussen heeft Carlsen zich dankzij een overwinning in de London Chess Classic 2009 wel mooi op de nummer-1-positie van de wereldranking genesteld. Hij is daarmee niet alleen de jongste nummer één ooit, maar ook de eerste westerse schaker sinds de legendarische Bobby Fischer die de absolute top bereikt. Op die nummer-1-plaats staat Carlsen nog altijd, zij het dat Anand hem in 2011 enkele maanden heeft afgelost.
Liv Tyler
Wie het verhaal van de jeugd en de ontwikkeling van Magnus Carlsen leest, ziet voor zich misschien het beeld van een schriele nerd met ouders die hem pushen om de top te halen. Het tegendeel is waar. De kleine Magnus is ook verzot op voetballen, zijn ouders nemen hem mee op trektochten in de natuur en Henrik moet zijn zoon vaker aanporren om zich met schoolwerk bezig te houden dan dat hij hem bij de schaakles moet houden. Ook tijdens toernooien is er nooit druk gelegd op Magnus, hij heeft zich altijd kunnen amuseren als een gewoon kind, zij het dan dat hij zich vooral graag amuseerde met torens en lopers. Agdestein vertelt in Wonderboy een anekdote van het Noorse kampioenschap 2003. Carlsen lag in kansrijke positie, maar wilde op de voorlaatste avond ook graag het snelschaakkampioenschap meespelen. Daardoor kwam hij op de laatste dag met slaapogen aan het bord en verloor hij. Maar zo was nu eenmaal de afspraak, zegt Agdestein: ‘Magnus mocht spelen en plezier hebben als elke twaalfjarige.’
Het resultaat is dat Carlsen op-gegroeid is tot een evenwichtige jongeman. Kasparov sprak vorig jaar in dit blad van ‘het bewijs dat schakers geen wereldvreemde zonderlingen zijn’. Carlsen heeft een jong, modern en cool imago. Dat werd ook op-gepikt door de Nederlandse kleding-gigant G-Star, die hem in 2010 aantrok voor een advertentiecampagne. En zo prijkte de topschaker in hippe vest en bluejeans op de affiches van G-Star aan de zijde van actrice Liv Tyler.
Zoals de meeste jongens van zijn leeftijd heeft Carlsen ook nog geen welomlijnd idee van de toekomst. In een recent interview met de Financial Times vertelde hij: ‘Mensen vragen me wat mijn doel is. Ik heb geen doel. Ik speel graag en ik win graag. Ik doe voort zolang ik het graag doe, of dat nu vijf, tien of twintig jaar is.’
Hij mag het dan wel geen ‘doel’ noemen, na de verovering van het elorecord (zie kader) zal Carlsen ongetwijfeld ook wereldkampioen willen worden. Uit de vorige WK-cyclus trok hij zich eind 2009 terug, omdat hij de reglementen niet fair vond (de aftredende wereldkampioen krijgt altijd heel wat privileges). Maar volgend jaar zal hij er wel bij zijn: in maart wordt tijdens een toernooi met acht wereldtoppers bepaald wie de uitdager wordt van Viswanathan Anand. Carlsen kan daar geschiedenis schrijven en de voortekenen zijn gunstig, want ook dit toernooi zal plaatsvinden in Londen.
DOOR PETER MANGELSCHOTS
‘Mensen vragen me wat mijn doel is. Ik heb geen doel. Ik speel graag en ik win graag.’