‘Ik heb na lang nadenken besloten me niet meer verkiesbaar te stellen. In de politiek in het algemeen, maar ook in mijn partij, wou men verjonging en vernieuwing. Het moest allemaal mediatieker, meer flashy zijn. Niemand heeft daarbij druk uitgeoefend op mij persoonlijk, maar ik voelde wel een algemene druk. Na lang beraad heb ik besloten niet deel te nemen, omdat ik als persoon niet wou meedraaien in dat circus.
Ik was nationaal secretaris van het ACV toen ik overstapte naar de politiek. Ik wou dingen realiseren. De eerste vier jaar zaten we in de regering. Regeringen hebben het parlement nodig om hun wetten goed te keuren en krijgen verder het liefst zo weinig mogelijk kritiek. Ik ben soms toch heel hard in de clinch gegaan met premier Jean-Luc Dehaene, omdat ik vond dat ik als parlementslid dat recht had.
Daarna heb ik acht jaar op de oppositiebanken gezeten en dat was een zeer frustrerende ervaring. Al je werk is dan als parels voor de zwijnen: de meerderheid lacht ermee of pikt gewoon je ideeën. In de oppositie moet je ook alles wat de meerderheid doet slecht vinden en dat is mijn stijl niet. Ik had vanuit het ACV wellicht meer op de politiek kunnen wegen dan vanaf de oppositiebanken bij CD&V.
Ik heb vrij zware bedenkingen over hoe politiek bedreven wordt, over hoe het parlement werkt en welke mogelijkheden het krijgt van een regering. Zowel in de meerderheid als in de oppositie moet een parlementslid te veel luisteren naar de partij. Hoe kritisch je bent als parlementslid of in het partijbestuur hangt natuurlijk ook van jezelf af. Maar er zijn er niet veel die zich kritisch durven op te stellen. In elke partij zijn er maar een paar die dat mogen. De meesten kiezen ervoor om goed te staan met de partij, want ze ambiëren bij de volgende verkiezingen een goede plaats op de lijst.
De ministers negeerden het parlement vaak bijna. Dat stoorde me. Ik heb dikwijls tegen CD&V-ministers gezegd: waaraan denk je dat je dat ministerschap te danken hebt? Niet omdat je zoveel beter bent dan de anderen, maar omdat je op het juiste moment in het juiste arrondissement woonde, het juiste geslacht hebt en op het juiste moment de juiste personen aansprak. Dat is alles en het is je gegund, maar kijk dan niet neer op die parlementsleden, die het als minister misschien veel beter zouden doen, maar op het juiste moment niet de juiste kaarten in handen hadden.
Het is niet het aantal vragen dat je in het parlement stelt dat bepaalt of je goed werkt. Veel vragen worden gemaakt door de studiedienst en afgelezen van een briefje, zonder dat het parlementslid er veel van af weet. Nee, een parlementslid moet zelf inhoudelijk werk verrichten, zodat hij zelfs meer af weet van een dossier dan de minister. Daarnaast verwachten de mensen dat een politicus overal is waar ook maar iets georganiseerd wordt, van koers over gouden jubilee tot fanfarefeest. Dan ben je een volksmens. Veel parlementsleden leggen daar de klemtoon: aanwezigheidspolitiek. Om stemmen te behalen, is dat waarschijnlijk het meest succesvol.
Politiek is een van de milieus die het minst aangewezen zijn om vrienden te maken. Met de vergroting van de kieskringen heb je veel concurrenten, nog het meest in je eigen partij. Je bent voortdurend elkaars concurrent, ofwel voor de gunst van de kiezer of om de thema’s die je wilt bezetten.
Toch mis ik het nog alle dagen: de samenleving een stukje mee kunnen kneden. Ik speel bij CD&V geen enkele officiële rol meer, maar werk achter de schermen. Ik nam deel aan de regeringsonderhandelingen op Hertoginnedal en geef bijvoorbeeld Inge Vervotte advies. Of ik naar een kabinet ga als CD&V in de regering zit? Daar ben ik niet zeker van. Als voorzitter Vandeurzen mij vraagt om ergens te helpen, zal ik daar met plezier op de vingerknip staan. Anderen zullen niet moeten aandringen, want ik zal er niet op ingaan. Die vrijheid heb ik nu.’