In vergelijking met de rest van Vlaanderen heeft de Limburgse economie enkele opvallende troeven: een arbeidsreserve en een overschot aan ruimte voor bedrijven. Maar er zijn ook problemen.
Ook in Limburg zijn veel bedrijven de laatste jaren geherstructureerd of op de fles gegaan. De ergste jobstijdingen voor de werkgelegenheid in de provincie waren ongetwijfeld de sluiting van Philips Hasselt in december 2002 en de afslanking van Ford Genk met bijna 3000 man in oktober vorig jaar.
Toch probeerden politici en sociale partners in Limburg te anticiperen op die economische terugval. In 2002 werd de Limburgse Strategische Ontwikkelingsmaatschappij (LISOM) opgericht als een dochter van de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM). Van de globale LRM-pot (ruim 400 miljoen euro) mag LISOM 150 miljoen euro investeren in onder meer de transnationale Universiteit Limburg, een nieuw afvalverwerkingsbedrijf en een aantal grote toeristische projecten.
Na het drama bij Ford Genk trok een delegatie van het Limburgs Platform Werkgelegenheid naar de Vlaamse regering met een actieplan. Daarin zaten negen ‘hefbomen’: van het wegwerken van enkele grote infrastructuurknelpunten en de erkenning van Genk als economische poort, tot bijkomende investeringen in de ouderenzorg en de sociale huisvesting. Daarnaast maakte de voormalige Fordbaas Peter Heller in opdracht van de Vlaamse regering een andere ‘prioriteitennota’ over de economische ontwikkeling van Limburg. En de faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen van het Limburgs Universitair Centrum sloot daarbij aan met een ‘staten-generaal van de Limburgse economie en werkgelegenheid’.
Aan initiatieven geen gebrek dus, maar van onderlinge afstemming op elkaar was geen sprake. Dat werd pijnlijk duidelijk toen de Limburgse vakbonden en werkorganisaties op 31 maart wel luisterden naar de adviezen van de LUC-economen over ondernemerschap, tewerkstelling, marketing en economische strategie, maar niet actief aan de staten-generaal wilden deelnemen. ‘Als we niet opletten, wordt het langetermijndenken van de academici een alibi voor de Vlaamse regering om ons actieplan voor de korte termijn opzij te schuiven’, luidde het.
Doorgroeien
‘We hadden inderdaad beter moeten communiceren’, geeft LUC-professor Wim Vanhaverbeke toe. ‘Maar dat doet geen afbreuk aan de meerwaarde van een synergie tussen een reeks beredeneerde en onderbouwde inzichten over de toekomst van de economie in Limburg en de plannen om een aantal directe economische problemen op te lossen.’
Vanhaverbeke nam op de staten-generaal het onderdeel ‘strategie’ voor zijn rekening. De Vlaamse regering krijgt van hem volgende maand een rapport over een ‘strategisch plan ruimtelijke economie’. Dat een academische oefening uitdraaide op een concrete doelstelling – in vijf jaar moet de werkloosheid in Limburg dalen tot het Vlaamse gemiddelde en dat betekent 5000 werklozen minder – heeft Vanhaverbeke enigszins verrast. ‘De Limburgse economie en werkgelegenheid groeien al tien jaar systematisch sneller dan in de rest van Vlaanderen. Toch blijft de werkloosheid hoog. Dat heeft te maken met de jongere bevolking. Daardoor krijg je een kleinere uitstroom van oudere werknemers en een grotere instroom van jongeren op de Limburgse arbeidsmarkt.’ Het jongste VDAB-rapport over schoolverlaters toont het effect in een economische laagconjunctuur. Bijna een vijfde van de schoolverlaters in Limburg heeft na een jaar nog geen werk gevonden. Dat is opmerkelijk meer dan de andere Vlaamse provincies en ‘een zorgwekkende evolutie’, aldus de VDAB.
Vanhaverbeke: ‘De Limburgse economie zal nog sneller moeten groeien, maar dit dient beter ingebed te worden. Er wordt heel veel moeite gedaan om startende ondernemers aan te moedigen, maar daar zit de grote banengroei niet. Die is wel mogelijk in Limburgse bedrijven van 50 tot 200 mensen. Zij moeten kunnen doorgroeien tot spelers op de Europese markt en de wereldmarkt. Dat wordt evenwel verhinderd door ons systeem van sociale zekerheid dat niet groeineutraal is.’
‘Een ander spoor is het aantrekken van buitenlandse investeringen. In de jaren zestig en zeventig zijn hiervoor enorme inspanningen geleverd. Daarna is dat stilgevallen. Zo zijn onder meer Ford en Philips naar Limburg gehaald. Dat die multinationals nu herstructureren en herlokaliseren, is een natuurlijk economisch gegeven. Dat hou je niet tegen. Daarom moet de draad weer opgenomen worden om bedrijven in Limburg te krijgen die in de komende tien tot vijftien jaar voor werk zorgen.’
Leefkwaliteit
Voor Limburgse bedrijven die doorgroeien en voor buitenlandse investeerders zijn er een aantal aantrekkelijke perspectieven, meent Vanhaverbeke. De jongere bevolking van Limburg kan vanaf 2010 een troef worden. ‘Terwijl in veel regio’s in Vlaanderen een structurele krapte op de arbeidsmarkt zal ontstaan, zal Limburg een arbeidsreserve hebben. Maar de provincie moet die dan wel kunnen behouden. Als de economische groei weer het ritme van de jaren negentig volgt, zullen andere Vlaamse regio’s en ook het zuiden van Nederland een grote zuigkracht op de Limburgse arbeidsreserve uitoefenen. Op Vlaams niveau kan dat worden tegengegaan door een economische immigratiepolitiek zoals in de Verenigde Staten en Canada. In Limburg zal men zelf keuzes moeten maken. Sommigen verwachten veel van de kennis- en diensteneconomie om jonge mensen in de provincie te houden. Anderen focussen op de zachte zorgsectoren, en op de hoge leefkwaliteit van de regio die uitgeweken afgestudeerden na tien of vijftien jaar doet terugkeren. Dat kan bijdragen aan de verankering van de kennis en kunde in Limburg.’
Een andere interessante factor voor bedrijven is de ruimte. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is te lezen dat Limburg tot 2007 een overschot van 500 hectare aan bedrijfsterreinen heeft. Vanhaverbeke: ‘In die planologie zit voor Limburg een basisfout. Niet alleen was de in het RSV voorziene vraag naar bedrijfsterreinen van bijna 800 hectare al in 2003 opgebruikt. Ondanks het vermeende overschot klagen veel bedrijfsleiders ook over een tekort aan beschikbare gronden op de juiste plaats. Een grote hoeveelheid voor industrie bestemde gronden in Genk en Lommel verbergt de noden in andere subregio’s en biedt geen antwoord op de behoefte van veel kmo’s die wel willen verhuizen, maar dan in een straal van 15 kilometer om hun werknemers te kunnen meenemen en hun contacten met klanten en leveranciers niet te verliezen. Voor hen moet de beschikbare grond beter gespreid worden, want bedrijven die verhuizen, groeien zeven maal sneller in termen van werkgelegenheid. Voorts is een betere differentiatie van bedrijfsterreinen nodig om ruimte te maken voor bijvoorbeeld Europese distributiecentra en andere grote logistieke ondernemingen.’
In Limburg menen velen ten slotte dat ze met de LRM een heuse joker in huis hebben. Vanhaverbeke: ‘De LRM wordt door de Vlaamse regering verplicht om te investeren met een financieel rendement. Hierdoor is de LRM minder geschikt om een regiostrategie te financieren. Dat vergt inspanningen die niet direct rendabel zijn, zoals het saneren van brownfields in Noord-Limburg of het verbeteren van de verbindingen van Limburg met andere regio’s. Maar deze discussie is niet rond.’
Dat laatste maakte LRM-baas Roland Aerden eind vorig jaar extra duidelijk in Het Belang van Limburg. ‘De LRM is sinterklaas niet’, klonk het. Het is ook lang niet het enige wrijvingspunt. Het Limburgs Platform Werkgelegenheid weet intussen dat de Vlaamse regering voor een aantal dringende noden pas vanaf 2008-2010 over de brug komt, en voor andere vragen de bal doorschuift naar de federale regering. Over de nota van Peter Heller wordt dan weer smalend gezegd dat hij zich te veel heeft laten inspireren door lobbyisten die met hun avontuurlijke plannen al eens van een kale kermis zijn thuisgekomen. De klokken gelijkzetten in Limburg is blijkbaar niet eenvoudig.
Patrick Martens
De jongere bevolking van Limburg kan vanaf 2010 een troef worden.