Het ligt niet aan internet en nee, onze kinderen worden ook niet dommer: je gedachten omzetten in schriftelijke mededelingen is gewoon altijd al moeilijk geweest. Steven Pinker schreef er een boek over: Gevoel voor stijl. Dat gevoel blijkt vooral ook veel met denken van doen te hebben. En brutaliteit is altijd meegenomen.

Onze wereld is niet meer voorstelbaar zonder het schrift en zijn bedienaren. En als er geschreven moet worden – wat, anders dan praten en zingen, ‘onnatuurlijk’ genoemd kan worden; het is in ieder geval niet iets wat je kleine kinderen of zogeheten natuurvolkeren ziet doen – dan kan het maar beter zo goed mogelijk worden gedaan, ja toch?

Die gedachte heeft al eeuwenlang allerlei stijlgidsen en andere handleidingen voor goed stellen gebaard, en die kunnen zich niet verheugen in een goede reputatie. Is taal eindelijk zo’n beetje gedemocratiseerd geraakt, gaan we ons toch zeker niet weer laten muilkorven door een stelletje zelfbenoemde frikken zonder enige democratische legitimatie, die flauwvallen bij iedere ‘afwijking’ van een mythische ‘standaardtaal’ van minstens vijftig jaar geleden en die moord en brand schreeuwen bij ieder nieuw stukje buitenlandse taalverrijking!

Het kan dus enige verbazing wekken dat ook Steven Pinker zich aan het genre heeft gewaagd – de eminente Amerikaanse psycholoog-linguïst staat niet bepaald bekend om de behoudzuchtig-autoritaire reflex die sommigen als vanzelf met het onderwerp associëren. In Gevoel voor stijl. Goed schrijven voor denkende mensen doet hij dan ook iets anders dan voorschrijven.

Maar eerst maar eens een citaat:

‘Het is zeker waar dat veel gezwollen proza wordt opgevuld met meerlettergrepige latinismen en slappe adjectieven. En door te pronken met mooie woorden die je amper begrijpt, kun je hoogdravend en af en toe belachelijk overkomen. Maar een vakkundig schrijver kan zijn proza verlevendigen en soms de vlam in de pan laten slaan door een verrassend woord in te lassen. Volgens studies naar de kwaliteit van schrijven horen een gevarieerde woordenschat en het gebruik van ongewone woorden tot de kenmerken die het verschil maken tussen sprankelend proza en een slappe hap.’ En u, lezer, hebt vanzelfsprekend alle vrijheid om het vooral met die eerste of dan toch veeleer met die laatste twee zinnen eens te zijn.

Maar dus: hoe doe je dat, goed schrijven? Eerst en vooral: veel goede schrijvers lezen, stelt Pinker, wat de kwestie in feite verschuift naar de vraag: maar wie zijn dan de goede schrijvers? Op die vraag komt vervolgens niet echt een streng wetenschappelijk antwoord.

Heel stram in de leer is Pinker niet, kun je hieruit al afleiden, en dat blijkt ook uit het vervolg. Al hébben regels natuurlijk wel hun nut, van de anything goes-school is hij ook weer niet. Dat is prettig, maar de grootste waarde van Gevoel voor stijl is toch hierin gelegen dat Pinker voortdurend het grotere geheel in het oog houdt.

Dat wil zeggen dat het praktisch-technische niveau uiteraard veelvuldig aan bod komt (gebruik liever woord/wending/constructie zo in plaats van woord/wending/constructie zus, en wel hierom; begin sterk; eindig sterk; durf af te wijken van de voor de hand liggende formulering, of ja zelfs een beetje brutaal te zijn en te zondigen tegen zogenaamd algemeen aanvaarde regels), maar dat Pinker er, terecht, telkens weer op wijst dat dát niet het einddoel van schrijven kan zijn. Nee, waar de ware schrijver naar streeft, dat is helderheid en samenhang, en wel ‘om de verbreiding van ideeën te bevorderen, om zaken te illustreren met aandacht voor het detail en om de wereld mooier te maken’. Daartoe geeft hij aan het slot vijf zeer behartigenswaardige vuistregels: zoek dingen op eer je wat beweert; argumenteer behoorlijk; veralgemeen persoonlijke ervaringen niet per definitie tot de toestand van de hele wereld; hoed je voor zwart-witredeneringen; en bedenk dat ook die vréselijke politicus/actrice van wie u zo gruwt gelijk kán hebben: dat ligt aan hun argumenten, niet aan hun stemgeluid/uiterlijk/politieke voorkeur.

Klassieke stijl

Ideeën dus; aandacht voor detail; en schoonheid.

Over wat dat laatste is, zal nooit definitieve overeenstemming worden bereikt, en wellicht maar goed ook (al zal vermoedelijk niemand heel blij worden van zinnen als ‘De huurders huurden een huurhuis’). Maar dat het voor een schrijver wenselijk is eerst en vooral ideeën te hebben, en die dan zo overzichtelijk mogelijk, en dus ook met oog voor detail, te presenteren, zal weinig tegenspraak uitlokken. Pinker is in dit verband nogal een aanhanger van wat hij ‘de klassieke stijl’ noemt:

‘De belangrijkste metafoor van de klassieke stijl is de blik op de wereld. De schrijver ziet iets wat de lezer nog niet heeft opgemerkt, en hij richt de blik van de lezer daarop, zodat die het ook kan zien. Het doel van schrijven is iets presenteren, en de drijfveer om te schrijven is de neutrale waarheid. Schrijven bereikt zijn doel als taal en waarheid op een lijn worden gebracht, en dat lukt als er sprake is van helderheid en eenvoud. De waarheid kan gekend worden en staat niet gelijk aan de taal waardoor ze wordt onthuld; proza is een venster op de wereld. De schrijver kent de waarheid voordat hij die in woorden vangt; hij grijpt niet de gelegenheid van het schrijven te baat om uit te zoeken wat hij denkt. Ook hoeft de schrijver van klassiek proza niet te pleiten voor de waarheid; hij hoeft die alleen maar tevoorschijn te roepen. Dat komt doordat de lezer niet dom is en de waarheid kan herkennen wanneer hij die ziet, zolang hij vrij uitzicht krijgt. De schrijver en de lezer zijn gelijken, en het proces waarbij de blik van de lezer een bepaalde kant op wordt gestuurd neemt de vorm aan van een gesprek.’

Niet dat dit de enig mogelijke stijl is, je hebt ook de puur zakelijke, de lyrische, de juridische en nog vele andere stijlen, maar wie in de beschrijvende of betogende sector zit (alle schrijvers voor een algemeen, doorsnee opgeleid publiek), kan er maar zijn voordeel mee doen, weet Pinter overtuigend duidelijk te maken. Waarbij hij niet vergeet te onderstrepen dat je beslist niet op je hurken moet gaan zitten, maar dat je je er wél rekenschap van dient te geven dat mogelijk niet iedereen evenveel van het onderwerp afweet en er even goed in thuis is als jij, en dat het verstandig is je manier van schrijven daarop af te stemmen (‘de vloek van kennis’).

Alleen maar lof voor dit boek dus? Een tikje vervelend aan Gevoel voor stijl is wél dat ruim een derde ervan is opgehangen aan Pinkers moedertaal. Het zesde, laatste en verreweg omvangrijkste hoofdstuk heet ‘Wat en hoe in het Engels’, en dat is een titel die de lezer allerminst misleidt: van seriële komma’s tot gesplitste infinitieven, van less dan wel fewer tot Me and Julio/Julio and I, er passeren heel wat bekende technische problemen voor de Engels gebruikende medemens de revue, steeds met afdoend advies erbij, dat wel. Maar voor Nederlandstalige lezers is dat misschien niet per definitie het meeslependste noch onmisbaarste deel van dit voor het overige plezierig nuchtere en met kennis van zaken geschreven boek.

DOOR HERMAN JACOBS

Niemand wordt blij van de zin: ‘De huurders huurden een huurhuis.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content