Een nieuwe bloeitijd in de technologie zal steunen op alternatieve energie. Zoveel is nagenoeg zeker. Maar welke dan? Windkracht, zonlicht, biomassa en, jawel, kernenergie zullen het tijdperk van de fossiele brandstoffen aflossen.
Iedereen zweert bij een florerende markt, en die gaat meestal samen met een technologische verandering. De risicokapitalisten spitsen hun oren. Ze sponnen garen bij de opmars van de computer in de jaren tachtig, bij de boom van het internet een decennium later, de bio- en nanotechsprongetjes in het begin van deze eeuw. Ze maken zich op voor de nieuwste boom. Energie, denken ze. Verwonderlijk is dat niet. Energie zwengelde nogal wat periodes van hoogconjunctuur aan: stoomkracht uit steenkool, verbrandingsmotoren met olie, de opkomst van de elektriciteit, zelfs het massatoerisme van het straaljagertijdperk. De laatste decennia bleef het stil op dat terrein. Steenkool was goedkoop. Aardgas was goedkoop. Olie, de jaren zeventig niet meegerekend, was goedkoop. De enige echte nieuwigheid, kernenergie, raakte met veel gedruis van de sporen. De druk om te vernieuwen was minimaal.
Dat is, in de tijdspanne van enkele jaren, allemaal veranderd. Olie is niet langer goedkoop – overdreven duur zelfs, voor de financiële wereldcrash. De kans blijft reëel dat de oliebevoorrading weldra haar saturatiepunt bereikt: als de consumptie stijgt, raken de bekende voorraden op. Nieuwe reserves worden moeilijker om te vinden; De gedachte dat je de inhoud van de tank van je wagen zult moeten telen in plaats van hem uit een gat in de grond te zuigen, lijkt niet langer economische waanzin. Dat geldt ook voor de gedachte dat je het zonder tank kunt doen, om in plaats daarvan je wagen aan te sluiten op een elektrische contactdoos. Het leeuwendeel van ’s werelds olie is in handen van regeringen die weinig sympathie hebben voor het rijke Westen. Als een voormalige chef van de CIA gemene zaak maakt met groene jongens, door zijn eigen dienst ooit verdacht van subversie, dan weet je dat er iets op til is. Terwijl het gewoon een spoor is dat James Woolsey bewandelt om te proberen de olieafhankelijkheid van zijn land te verminderen.
Ook de prijs van aardgas is gestegen, hand in hand met olie. Dat verhoogt de kostprijs van elektriciteit. Alternatieven uit wind en zon lijken in vergelijking niet langer zo duur. Het is waar dat steenkool goedkoop blijft, en de favoriete brandstof is voor krachtcentrales in Azië dat zich industrialiseert. Maar de rijke wereld bekijkt de dingen anders. Het toegenomen milieubewustzijn heeft het imago gevestigd van steenkool als grote vervuiler en ziekmaker. Bescheiden intenties in Amerika en Europa om opnieuw steenkoolcentrales te gebruiken, hebben nog weinig resultaat opgeleverd. Dat bracht een capaciteitsprobleem mee, en deed de kansen van wind en zonlicht toenemen. De toekomstige prijs van die hulpbronnen – nul komma nul – is bekend. Die zekerheid heeft economische waarde als garantie, zelfs als de kapitaalskosten van wind- en zonnekrachtcentrales voor het ogenblik groter zijn dan bij steenkoolcentrales. De redenen voor de opbloei zijn niet zo simpel, en de manier waarop ze worden gepercipieerd kan veranderen. De opwarming van de aarde, fenomeen met een lange termijn, is in tijden van economische achteruitgang niet de grootste zorg van de mensen. De brandstofprijzen kunnen verder omlaag als er nieuwe bevoorradingsbronnen worden aangeboord om tegemoet te komen aan de allicht straks weer stijgende vraag uit Azië. De beveiliging van de voorraad zal verbeteren wanneer vijandige regeringen vervangen worden door sympathiserende, en de bronnen meer gediversifieerd raken. Maar vermoedelijk zal geen enkele van de redenen volledig verdwijnen. De opwarming van de aarde zeker niet. Het saturatiepunt van de oliewinning – als we onder olie de traditionele soort verstaan die goedkoop uit gaten in de grond komt – zal zeker weldra worden bereikt. Er is volop olie van andere soorten (teerzandbanken, vloeibaar koolzuurgas en andere), zodat het goedje nog een tijdlang beschikbaar blijft. Maar het zal duurder worden om te produceren, en een bodemprijs instellen die veel hoger ligt dan vandaag. En een politiek risico zal er altijd zijn – vooral voor olie, die zo vaak geassocieerd wordt met slecht bestuur. Dit, om de eenvoudige reden dat alleen al de aanwezigheid ervan voor slecht bestuur zorgt in staten die geen sterke instellingen hebben om hun politici in de hand te houden.
INPLUGWAGENS
De markt voor energie is enorm. De wereldbevolking verbruikt vandaag zowat 15 terawatt elektriciteit (een terawatt is 1000 gigawatt, en een gigawatt is de capaciteit van de grootste soort steenkoolcentrale). Dat laat zich vertalen in een handel die naar schatting 6000 miljard dollar of een tiende van ’s werelds economische productie waard is. Tegen 2050 moet de elektriciteitsconsumptie tot 30 terawatt oplopen. Schaal is een van de belangrijke verschillen tussen de komende energieboom, als hij zich voordoet, en zijn recente voorgangers – in het bijzonder de boom die op informatietechnologie berustte, een markt die in enkele honderden miljarden dollars gemeten wordt. Een ander verschil is dat nieuwe informatietechnologieën nogal verstorend zijn. Ze vereisen de vervanging van bestaande toerusting, terwijl het bouwen van windmolenparken niet het sluiten van steenkoolcentrales hoeft te betekenen.
Daarom zal elke overgang van een economie gebaseerd op fossiele brandstoffen naar een die op hernieuwbare, alternatieve, groene energie berust, naar alle waarschijnlijkheid traag verlopen. Dat was ook het geval met vergelijkbare veranderingen in het verleden. Anderzijds biedt de schaal van de markt kansen voor alternatieven om zich in de marge te doen kennen en dan door te groeien naar de mainstream, zoals dat op dit ogenblik gebeurt met windenergie. En sommige energietechnologieën kunnen verstorend zijn. Inplugwagens bijvoorbeeld, zouden op elektriciteit kunnen rijden, tegen een prijs die overeenkomt met 57 eurocent voor een liter benzine. Dat zou de olie-, auto- en elektriciteitsindustrieën in één klap door elkaar kunnen schudden.
Het innovatiedipje van de voorbije decennia biedt ook kansen voor technologische reuzensprongen. Het kan immers best dat het terrein van de energie de net-niet boomende biotechnologie en nanotechnologie de industriële toepassingen bezorgt die ze nodig hebben om echt groot te worden, en dat de drie bijna-boomers zullen versmelten tot één enkele.
Sommigen klagen dat vele bestaande vormen van hernieuwbare energie afhankelijk zijn van subsidies of andere vormen van voorkeursbehandeling om leefbaar te zijn. Dat lijkt ook zo, aan de oppervlakte. Kijk wat beter en merk dat de hele energiesector barst van de subsidies, zowel expliciet als verborgen, en van kosten die niet keurig in rekening zijn gebracht. Wel waar is dat sommige subsidies neerkomen op onverantwoorde marktmanipulatie: dat is bijvoorbeeld wat het bewolkte Duitsland doet met zijn industrie van zonne-energie, en Amerika met zijn van maïs afhankelijke ethanolboeren, terwijl de op suiker gebaseerde ethanol uit Brazilië goedkoper is. Andere voorschriften daarentegen, zoals de vereiste dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit berust op niet-fossiele brandstofbronnen, leveren geen bij voorbaat gekende technologische winnaars op. Ze stimuleren alleen innovatie door het garanderen van een markt voor dingen die echt functioneren.
Als de wereld rationeel was, zouden al die maatregelen overboord gekieperd worden en vervangen door een behoorlijke taxatie van koolstof – zoals Europa begint in te zien. Als dat het geval was, zou elektriciteit op windenergie al concurrentieel zijn met fossiele brandstoffen, en andere zouden aardig in de buurt komen. Zolang dat niet gebeurt, is de speciale behandeling van alternatieven wellicht de minst slechte keuze.
Zo alleszins bekijkt de rijke wereld de zaken. Minder gefortuneerde, zich snel ontwikkelende landen hebben anders ook nogal wat belangen in hernieuwbare energiebronnen. Het is waar dat China in een verschroeiend tempo steenkoolcentrales bouwt. Maar het land heeft ook een grote capaciteit aan windopwekking. Die zal naar verwachting dit jaar met twee derde groeien. China is ook ’s werelds tweede grootste fabrikant van zonnepanelen – en heeft het grootste aantal zonverwarmde warmwatersystemen op daken. En Brazilië heeft ondertussen ’s werelds tweede grootste (vlak na Amerika) en economisch correcte biobrandstofindustrie. Ze voorziet al in 40 procent van de brandstof voor zijn wagens en weldra waarschijnlijk in 15 procent van zijn elektriciteit (door de verbranding van suikerrietafval). Zuid-Afrika loopt voorop in de ontwikkeling van een nieuwe klasse veilige en simpele nucleaire reactoren – geen hernieuwbare energie in de strikte zin, maar koolstofvrij. Die landen, en er zijn er andere, zijn bereid om verder te kijken dan fossiele brandstoffen. Ze zullen hun energie halen waar ze kunnen. Als hernieuwbare energiebronnen en andere alternatieven kunnen concurreren inzake kostprijs, zullen de armen evenals de rijken ze ook toepassen. De planeet kan er maar wel bij varen.
© THE ECONOMIST/GEOFFREY CARR.NEDERLANDSE BEWERKING: JAN BRAET