Deze week is het een jaar geleden dat Joe Van Holsbeeck werd vermoord. Onlangs trad het tweede gedeelte van de nieuwe jeugdsanctiewet in werking. Drie juristen die dagelijks met jonge delinquenten in contact komen, maken de balans op.
De hervorming van het jeugdsanctierecht was al een tijdje aan de gang toen Joe Van Holsbeeck op 12 april 2006 brutaal werd neergestoken in de hal van Brussel-Centraal. Desondanks ontkent niemand dat de nieuwe jeugdwet een duidelijke stempel draagt van de weken die volgden op de moord, net zoals de nieuwe wapenwet plots bijzonder snel door het parlement moest worden gepompt na Hans Van Themsches drieste raid door het centrum van Antwerpen. De spontane, chaotische, maar algemene verontwaardiging werd in beide gevallen na enkele dagen gekanaliseerd in een massabetoging. 80.000 mensen in de Stille Mars voor Joe, gevolgd door een petitie met uiteindelijk 205.465 handtekeningen. Enkele weken later kwamen nog eens 18.000 mensen op straat in Antwerpen.
‘De vrees was groot dat de jeugdrechtbank van Brussel beide verdachten van de moord op Van Holsbeeck naar een strafrechtbank zou verwijzen’, zegt Jenneke Christiaens, professor strafrecht aan de Universiteit Gent (UG) en de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Uiteindelijk besliste de jeugdrechter om Mariusz O. niet uit handen te geven. Alleen Adam G., die de messteken zou hebben gegeven, moet voor assisen verschijnen. ‘Afgaand op de publieke opinie, eisten de media vorig jaar bijna dat beide jongeren naar assisen zouden gaan’, zegt Christiaens. ‘De druk op de jeugdrechter was immens. Gelukkig heeft die daar niet aan toegegeven. Binnen de besloten en informele omgeving van de jeugdrechtbank heeft Mariusz O. veel meer kans op een sereen proces.’
België zou zich met een doorverwijzing naar assisen overigens bijzonder kwetsbaar hebben opgesteld. Eind vorig jaar verwees Christiaens samen met haar collega Els Dumortier (VUB) al naar de Britse veroordeling van de twee prille tieners die in 1993 de peuter Jamie Bulger ontvoerden en vermoordden. De zware straffen die ze kregen werden zes jaar na de uitspraak veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ‘omdat elke persoon recht heeft om zich te verdedigen voor een onpartijdige en onafhankelijke rechtbank, ook wanneer die beslissing op veel boegeroep onthaald wordt’. Met hun proces voor een volwassen Crown Court was de jonge moordenaars dat recht ontnomen, oordeelde het Europees Hof. ‘Een bijkomend probleem is dat de minderjarigen, als ze dan toch voor een strafrechtbank moeten verschijnen, doorgaans niet dezelfde rechtsvoorwaarden kunnen genieten als volwassenen’, zegt Christiaens.
PUBERALE FASE
Advocate Joke Callewaert is gespecialiseerd in jeugdrecht bij het Brusselse kantoor van Progress Lawyers Network, dat midden maart nog een colloquium organiseerde over strafrecht en jonge delinquenten. Daarnaast is ze ook tien jaar monitrice geweest in het jeugdhuis Centrum West in Molenbeek. ‘Mijn gasten van vroeger kom ik nu weer tegen. Alleen zijn ze nu cliënten geworden. Ik ken die jongeren allemaal persoonlijk.’ Rond hun zestiende beleven ze doorgaans hun moeilijkste periode. ‘Ze begaan kleine misdrijven en sommigen plegen hun eerste inbraak. Sommigen van hen stoppen ermee zodra ze in aanraking komen met de jeugdrechter. Anderen gaan door tot hun 25e. Dan beginnen ze plots na te denken en beseffen ze dat ze eigenlijk maar beter een partner kunnen zoeken en kinderen krijgen.’
‘Het probleem is dat justitie doorgaans heel zwaar reageert op die jongeren, zonder er rekening mee te houden dat het eigenlijk gaat om een langdurige, moeilijke, puberale fase. De jongeren die ik ken, zijn niet door en door slecht. Sommigen moeten uiteraard een serieus signaal krijgen en bijvoorbeeld geplaatst worden in een instelling. Maar het gros van hen zouden we veel sneller weer op het rechte pad kunnen helpen met alternatieve maatregelen.’
‘De gevangenis’ en nog minder ‘de instelling’ schrikken de jongeren in de Molenbeekse probleemwijken af, weet Callewaert. ‘Ik ken een jongeman die na uithandengeving door de jeugdrechtbank veroordeeld werd tot 2,5 jaar gevangenisstraf. Toen hij na die periode weer op straat kwam, verklaarde hij doodleuk dat hij helemaal geen spijt had, aangezien hij nog altijd vond dat het niet om een verkrachting ging. Hij had dus totaal niet ingezien wat het probleem was. Voor zo iemand en zijn omgeving is een gevangenisstraf puur en duur tijdverlies.’
Zeker aan Nederlandstalige kant is nagenoeg iedereen het erover eens dat alternatieve maatregelen veel betere resultaten opleveren dan de jonge delinquenten op te sluiten. Alleen kunnen ze dat maar moeilijk bewijzen. Want net zoals de rest van de Belgische justitie kampt ook de jeugdsector met een schrijnend gebrek aan statistieken. ‘Op die manier is het onmogelijk om de lijnen uit te zetten. We weten helemaal niet of de maatregelen die de jeugdrechter oplegt op langere termijn hun vruchten afwerpen.’
Op strafrechtelijk vlak zijn de cijfers er wel, maar elk parket houdt die krampachtig voor zich, weet Callewaert. ‘De onderlinge argwaan is bijzonder groot.’ Die onduidelijkheid zorgt er mee voor dat er weinig geluisterd wordt naar de argumenten van mensen uit de sector. Net zomin als er aandacht is voor de ervaringen van de daders en de slachtoffers. ‘Het beleid zou veel beter overeenstemmen met de werkelijke noden, mochten de bevoegde ministers meer luisteren naar een aantal opvoeders en straathoekwerkers. Nu heeft bijvoorbeeld Vlaams minister van Welzijn Inge Vervotte (CD&V) te veel oren naar de koepels van de private jeugdinstellingen. Nog beter zou het zijn om iemand van in de wijken rechter te laten zijn, of net zoals bij de arbeidsrechtbank lekenrechters te engageren, bijvoorbeeld straathoekwerkers. De leefwereld van de rechters nu staat mijlenver af van de jonge criminelen. Iemand die in Sint-Pieters-Woluwe woont, weet meestal niet wat er leeft in bepaalde wijken in pakweg Anderlecht of Molenbeek. Bepaalde jeugdrechters zijn zelfs zo eerlijk om dat toe te geven.’
KIWI
Met hun kritiek willen de jeugdadvocaten, onderzoekers en jeugdwerkers allerminst gezegd hebben dat de recente hervorming van het jeugdsanctierecht op een complete mislukking is uitgedraaid. Er is wel degelijk rekening gehouden met de verzuchting van de jeugdrechters dat hun instrumentarium te beperkt was om passend te reageren op al die individuele gevallen. Sinds midden oktober vorig jaar al zijn de meeste hervormde maatregelen van kracht, met uitzondering van onder meer de ouderstage en het herstelrechtelijk aanbod. Die twee alternatieven traden pas een goede week geleden in werking. Op de uitvoering van de aangepaste uithandengeving (d.w.z. de mogelijkheid om jongeren door te verwijzen naar de strafrechtbank) en de installatie van de bijzondere kamer is het nog wachten tot oktober.
Het absolute paradepaardje van de nieuwe jeugdwet zou het herstelgericht groepsoverleg (Hergo) moeten worden. Eind jaren 1990 kwam dat, net zoals het intussen beruchte kiwimodel uit de geneesmiddelensector, uit Nieuw-Zeeland overgewaaid. Vijf arrondissementen hebben de methode de afgelopen zes jaar uitgetest. Kort samengevat komt het erop neer dat de jonge dader samen met zijn ouders en vertrouwensfiguren een gesprek aanknoopt met het slachtoffer over de feiten. Hergo gaat echter verder dan de klassieke schuldbemiddeling, waar vooral gefocust wordt op het materiële aspect en het herstel van het slachtoffer. ‘Bij Hergo kan het slachtoffer ook mee beslissen wat de jongere kan herstellen in de samenleving’ zegt Lieve Balcaen, stafmedewerker bij Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg. ‘Het meest klassieke voorbeeld daarvan is de gemeenschapsdienst, maar ook een website of een theatervoorstelling ineenknutselen, kan heel nuttig zijn.’
‘Als het Hergo naar behoren wordt afgewerkt, haalt zowel de dader als het slachtoffer daar meer uit dan uit een traditionele uitspraak van de jeugdrechter’, zegt Callewaert. ‘Voor de dader kan de confrontatie met het slachtoffer een déclic teweegbrengen die hem doet inzien dat de schuld wel degelijk bij hem lag. Anderzijds blijven slachtoffers na bijvoorbeeld een overval met een messteek vaak met vragen achter waar ze normaal nooit een antwoord op krijgen. ‘Waarom koos hij uitgerekend mij? Wat dreef die jonge gast?’ Het slachtoffer blijft dan achter met een gevoel van machteloosheid en frustratie. Maar daarmee is het probleem niet opgelost. Zeker niet als, zoals wel vaker gebeurt, de slachtoffers hoe dan ook opnieuw in contact komen met de daders, bijvoorbeeld omdat ze nu eenmaal in dezelfde wijk wonen.’
Een uitgebreide studie naar de resultaten van het Hergo in de vijf arrondissementen is er nog niet geweest, maar onderzoekster Inge Van Fraechem en professor Lode Walgraeve (KULeuven) hebben enkele jaren geleden wel een actieonderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek uiteraard niet dat Hergo hét wondermiddel is, maar wel dat het zich aandient als ‘een krachtig instrument om antwoorden te bieden op misdrijven gepleegd door minderjarigen’. Alle betrokkenen, gaande van slachtoffers en daders over ouders, advocaten en moderatoren tot jeugdrechters en parketmagistraten, erkenden de grote mogelijkheden van Hergo.
Het model kan in korte tijd en voor welbepaalde gevallen uitgroeien tot een volwaardig alternatief voor de traditionele maatregelen. Callewaert waarschuwt wel voor het gevaar ‘dat er een lappendeken van maatregelen dreigt te ontstaan waarmee de jeugdrechters naar eigen goeddunken aan het combineren slaan. De jongeren hebben daar weinig bij te winnen. Voor hen is het van groot belang om te weten waar hij aan toe is. Het voorbije jaar had men kunnen aangrijpen om een duidelijke richting in te slaan. Helaas moest alles snelsnel gebeuren. De vraag waar we eigenlijk naar toe wilden, is nooit gesteld.’
COMMUNAUTAIR
Drie strekkingen keren telkens terug als algemeen kader voor een jeugdrechtsysteem. Terwijl het in bepaalde gevallen nog altijd aan te raden is om streng op te treden, valt de tweedeling tussen de twee overige visies, een beschermend en een herstelgericht jeugdrecht, bijna perfect samen met de scheidingslijn tussen de Franstalige en de Nederlandstalige gemeenschap. ‘Wellicht heeft men daarom in de federale wet van alles een beetje willen opnemen’, zegt Callewaert.
Aangezien de herstelgerichte aanpak in de Nederlandstalige jeugdrechtbanken al een aantal jaren goed ingeburgerd is, zal de invoering van het tweede gedeelte van de nieuwe jeugdwet hier wellicht weinig problemen met zich meebrengen. Bij de Franstaligen staat zowel de academische wereld als de Parti Socialiste evenwel bijzonder argwanend tegenover herstelbemiddeling. Jongeren mogen volgens hen niet te fel met hun eigen verantwoordelijkheden geconfronteerd worden omdat ze daarvoor nog niet sterk genoeg zijn. Vandaar dus de nadruk op een beschermend jeugdrecht. Die andere visie heeft met zich meegebracht dat er, met uitzondering van Luik, Charleroi en Brussel, tot op heden helemaal geen bemiddelaars bestonden aan de andere kant van de taalgrens. ‘In alle andere dan de drie grootste arrondissementen was het verzet bijzonder hevig’, zegt Balcaen. ‘Nu die mogelijkheid tot herstelbemiddeling verplicht is, moeten ze daar van nul beginnen.’
In Vlaanderen zullen er na de verdubbeling van de eigen middelen voor Bijzondere Jeugdzorg en de extra subsidie van het federale niveau 70 bemiddelaars zijn. De Franstalige Gemeenschap moet het doen met 15. Dat lage aantal is niet alleen te wijten aan een verschil in visie, maar ook aan een gebrek aan financiële middelen bij de Franstaligen. ‘Reken daar nog eens de steeds wisselende ministers van Welzijn bij, en je weet dat het jeugdrecht in Wallonië en Brussel er nog een stuk slechter aan toe is dan in Vlaanderen.’
Een communautaire opsplitsing van het jeugdrecht zou volgens Balcaen echter weinig zoden aan de dijk brengen. ‘Ik heb de indruk dat er tijdens de herziening van de jeugdwet goed overleg geweest is tussen de gemeenschappen en de federatie. Dat is een verrijking. De visie over hoe je moet reageren op delicten kan verschillen in een federaal land. Jeugdrecht is een complex gegeven en het enige, juiste antwoord bestaat niet. Het is telkens weer zoeken naar een evenwicht tussen bescherming van minderjarigen, erkenning van de slachtoffers, responsabilisering van de delinquenten, maatschappelijke normstelling en een veilige samenleving.’
De aanpassingen die binnen de nieuwe jeugdwet zijn gedaan aan de uithandengeving zijn op maat gesneden van de Franstaligen. ‘De aanhangers van de beschermende gedachte gebruiken de uithandengeving van jonge delinquenten aan volwassenenrechtbanken graag in die gevallen waar beschermende maatregelen tekortschieten’, zegt Callewaert. ‘Onhandelbare 16-jarigen op wie men geen vat krijgt, belanden dan ineens in het andere uiterste, de gevangenis. Alle bescherming, waar men tot dan toe een beetje mee overdreven heeft, valt van de ene dag op de andere dag weg. Meteen is het heropvoedingproject tot nul gereduceerd. In de praktijk wordt de jongere dus gewoon opgegeven. Als zulke kerels na drie of vier jaar hun cel in Vorst of Sint-Gillis mogen verlaten, zijn ze tikkende tijdbommen.’
NIEUWE WET GEWOGEN
Voor een definitieve balans van de nieuwe jeugdwet is het uiteraard nog te vroeg. ‘Over de uitgangspunten ben ik relatief tevreden’, zegt Balcaen. ‘Maar het is nog afwachten wat dat in de praktijk zal geven. Van sommige bepalingen weet je al op voorhand dat de doelstellingen niet zullen worden gehaald. Zo staat er in de wet dat de voorlopige maatregel niet als een straf mag worden gebruikt. In de praktijk zal dat echter, net zoals de voorlopige hechtenis bij de volwassenen, toch als dwangmiddel gebruikt worden. Het blijft een soort straf die dient om druk uit te oefenen op de jongere. Dat zal met de nieuwe wet niet veranderen.’
In de wet staat er ook nog altijd dat het verblijf van een jongere in een instelling verlengd kan worden bij aanhoudend wangedrag. ‘Dat kan in feite niet’, zegt Balcaen. ‘Een jongere zou geen extra straf mogen krijgen voor wangedrag. Bij volwassenen gebeurt dat ook niet.’
‘Waarom heeft de wetgever zich bij de hervormingen niet gebaseerd op bestaande internationale modellen?’ vraag Christiaens zich af. ‘De Beijing Rules uit 1985 zouden een ideale leidraad geweest zijn. Maar België blijft zondigen tegen wat internationaal al twintig jaar erkend is. Zo moeten minderjarigen die voor een jeugdrechter verschijnen zonder dat ze een misdrijf gepleegd hebben, kunnen beschikken over fundamentele rechts- en proceswaarborgen. België heeft dat opnieuw niet opgenomen in de wet. Nochtans gaat het over de helft van het jeugdrechtbankcliënteel.’
‘Ik vrees dat deze hervorming niet gedragen wordt door de bestaande wetenschappelijke inzichten en de internationale regelgeving over jeugddelinquentie. Er moesten hardere straffen komen én het beschermend model moest als basis behouden blijven. Uiteindelijk kom je dan terecht bij de strafstaat naar Amerikaans model: een snelle bestraffing is de prioriteit, zonder veel aandacht voor de oorzaken van de misdaad. Dat die luide roep om zware straffen dan nog eens ingegeven wordt door een roofmoord, maakt de wet nog minder realistisch. Zaken als die van Joe Van Holsbeeck zijn immers grote uitzonderingen op wat de jeugdrechter dagelijks voor zich krijgt. Daarop kun je geen hele wetgeving baseren.
DOOR HANNES CATTEBEKE