Het gaat niet goed met Afrika. Zelfs niet met vreedzame landen als Tanzania.
Meer info: www.vredeseilanden.org
Foto’s: Patrick De Spiegelaere
Een bericht uit Mbeya.
M ister Kivuyo weet wat de vrouwen doen als hun kinderen honger hebben. Ze stoppen een paar grote stenen in een kookpot, vullen de pot met water en zeggen dat ze zullen eten als de stenen zacht zijn. Terwijl de kinderen wachten tot de soep klaar is, vallen ze wel in slaap. Zonder eten.
Kivuyo woont in Mbeya, de zuidwestelijke streek van Tanzania waar maïs, rijst, aardappelen en groenten worden geteeld. Er zijn koffie- en theeplantages die prachtig groen afsteken tegen de dorre omgeving. Mbeya voert voedsel uit naar Dar es Salaam, de economische hoofdstad van het land, en naar de buurlanden.
En toch is er honger in Mbeya. Het is het eeuwenoude verhaal van honger in een streek waar genoeg wordt geproduceerd. Dat verhaal is in alle tijden en landen gelijk. En in Tanzania loopt het zo.
De Duitse kolonisatoren legden grote plantages aan en bouwden een spoorlijn die in 1912 was voltooid en vandaag nog bestaat. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen de Britten. Zij namen de plantages over en schoven over de traditionele dorpsstructuur een Brits systeem van districten en gemeenten. In 1950 ontstonden er politieke partijen, waarvan de TANU (Partij van Nationale Eenheid) van Julius Nyerere de sterkste was. Toen het land in 1961 onafhankelijk werd, werd Nyerere president. Zijn TANU was de enig toegelaten partij en vertakte zich tot in de kleinste dorpen.
Nyerere nationaliseerde bedrijven, scholen en ziekenhuizen. Hij stuurde alle kinderen naar school waar ze leerden lezen en schrijven. Hij kreeg voor elkaar wat nergens anders in Afrika lukte: hij creëerde een nationaal gevoel, hij gaf zijn land een eenheidstaal – het Swahili – en hoewel zelf een fervent katholiek zorgde hij voor grote tolerantie tegenover alle godsdiensten in zijn land.
Nyerere werd uitermate populair in West-Europa. Zijn Afrikaans socialisme – Ujamaa – en nadruk op self-reliance (zelfredzaamheid) waren, zo werd gezegd, een voorbeeld voor de rest van de wereld. Maar de werkelijkheid was anders, zegt Auguli Mushi, landenvertegenwoordiger van de ngo Veco. ‘Ujamaa was in feite een gedwongen collectivisering van de landbouw. De boeren moesten langs de wegen wonen, in eenheidsdorpen. Daardoor brak de staat de traditionele structuren op en bracht de bevolking onder controle van TANU-ambtenaren die lang niet allemaal eerlijk en bekwaam waren. De bestaande boerencoöperaties werden weggeveegd, want een middenveld was niet nodig in de eenpartijstaat.’
OPTOCHTEN EN SPREEKKOREN
Nyerere wist dat er niet genoeg banen waren voor opgeleide mensen en veranderde de verplichte lagere scholen in kleine landbouwscholen die zelfbedruipend waren. De scholieren leerden akkers bewerken en vee kweken. Meteen zakte het niveau, ook al omdat de schoolkinderen de helft van de week op stap waren om met optochten en spreekkoren de TANU te loven.
Toch was en is Baba Wa Taifa – de Vader des Volks – populair in zijn land. Want het leven was goed. Er kwamen wegen en spoorlijnen, gebouwd door de socialistische broederlanden. Er waren geen etnische oorlogen, geen godsdienstruzies. De boeren hadden een vast loon, hadden gratis scholen, gratis gezondheidszorg. De staat leverde goedkoop zaaigoed en meststoffen en kocht de oogsten op, stockeerde ze, verwerkte ze en verkocht voedsel goedkoop. En terwijl de staat schulden opstapelde, raakten de landbouwers gewoon aan de verzorgingsstaat.
Toen de eenheidspartij in 1985 wegviel, bleef de partijcontrole bestaan. Tot vandaag hebben oppositiepartijen het moeilijk, de bureaucratie is enorm, de oogsten worden niet meer opgekocht en de grote internationale organisaties – Wereldbank en Internationaal Monetair Fonds – verplichten de staat alle subsidies af te bouwen.
‘De overgang was te abrupt en er waren geen begeleidende maatregelen’, zegt Marc Denys. Hij is Belgisch attaché voor Internationale Samenwerking en kan bogen op jaren Afrika-ervaring. ‘De privé-sector krijgt geen kans, want de wetten dateren nog uit de socialistische periode. Buitenlanders willen hier niet investeren, want ze hebben geen wettelijke bescherming. Ze kunnen hier ook geen land kopen. Tanzanianen kunnen niet investeren, want de wet verbiedt dat land gebruikt wordt als onderpand voor een lening. De regering verandert om de haverklap van landbouwpolitiek. De kleine boeren zijn de grootste slachtoffers. Ze kunnen de prijs van de ingevoerde meststoffen niet betalen. De staat mag die niet subsidiëren, maar waarom zou hij bijvoorbeeld geen transportsubsidies kunnen geven zodat de boeren hier in Mbeya wel mest kunnen kopen?’
En er is meer. De belastingen worden niet of amper geïnd en de staatsbedrijven zijn geprivatiseerd. De staat heeft daardoor weinig inkomsten en dus geen geld meer voor onderwijs en gezondheidszorg, laat staan voor grote infra-structuurwerken. De spoorwegen dateren nog uit de koloniale tijd en zijn totaal verouderd. ‘Spoorwegen kunnen een enorme troef zijn zowel voor het vervoer in het land als voor de export naar het buitenland’, benadrukt Denys. ‘Maar door de totale onderfinanciering en het slechte beheer zijn de verbindingen onbetrouwbaar.’
Dus gebeurt het meeste vervoer over de wegen. De African Highway die doorheen heel Oost-Afrika loopt, is in Tanzania niet eens geasfalteerd. De wegen tussen de dorpen zijn vol gaten en in het regenseizoen vrijwel onbruikbaar.
Ook dat draagt bij tot de armoede. De boeren krijgen hun oogst niet naar de steden en zijn dus afhankelijk van opkopers die hun de laagste prijs betalen. Want boeren in afgelegen plaatsen hebben geen idee van wat hun producten in het verre Dar es Salaam opbrengen. En zelfs als ze het wisten, zou het hen niet helpen. Ze zijn immers overgeleverd aan die opkopers, want het is de enige manier om aan geld te raken. Geld dat nodig is om zaaigoed, meststoffen en onkruidverdelgers te kopen. Allemaal dingen waar de staat vroeger voor zorgde. Dat geldt ook voor de opslag van de graanoogsten. De opslagplaatsen uit de socialistische tijd zijn in verval geraakt en nu gaat tot een kwart van de graanoogst verloren door schimmels en parasieten.
HONGER EN AIDS
De staat besteedt het schaarse geld aan de exportproducten zoals koffie, thee en cacao. Zo komt er tenminste wat geld binnen. Alleen zijn de grote plantages in handen van grote bedrijven en kunnen de kleine landbouwers die dezelfde producten telen, daar noch in hoeveelheid noch in kwaliteit tegen op.
De sociale gevolgen van de jarenlange staatsbemoeienis en van de bruuske liberalisering zijn enorm. Ouders hebben geen geld om de kinderen naar school te sturen, ook al is er leerplicht. De regering dwingt elk dorp om een school te bouwen, maar zorgt zelf niet dat er onderwijzers komen. Elk dorp heeft een gezondheidscentrum – uit de tijd van Nyerere – maar er is vaak geen geschoold personeel en er zijn te weinig medicijnen.
‘Ngo’s waren voor 1985 gedwongen verlengstukken van de regering’, zegt landenvertegenwoordiger Mushi. ‘Na de liberalisering stapten vele over op sociale diensten: gezondheid, onderwijs.’
‘Dat waren allemaal zaken die voor de nationalisering in handen waren van de missies’, vertelt witte pater Marcel Mangnus. Hij is sinds 1972 in Tanzania en leidt een Catholic Youth Centre. ‘Sinds de nationalisering is het onderwijsniveau gedaald. Er werden immers geen nieuwe scholen gebouwd. In sommige klassen zitten tot 120 leerlingen. Onderwijzers die weg kunnen, stappen op. De ongeletterdheid neemt toe, de secundaire scholen die in het Engels zijn, leveren scholieren af die amper Engels kennen.’ En dus wijken de mensen die het kunnen betalen uit naar dure privé-scholen. Dat zijn er niet veel: slechts 6 procent van de kinderen stroomt door naar de middelbare school. De universiteit is helemaal een verre droom. Maar een land zonder opgeleide mensen is wel gedoemd tot armoede.
Een land dat – zoals zoveel Afrikaanse landen – kampt met aids is bovendien dubbel gehandicapt. De verschrikkelijke alliantie tussen een conservatief katholicisme en een even conservatieve islam verhindert een gecoördineerde regeringsaanpak. De minister van Gezondheid deelt condooms uit, de minister van Onderwijs verhindert seksuele voorlichting op scholen.
‘Je kunt een land niet laten draaien zonder opgeleide en gezonde mensen’, stelt Denys gedecideerd. ‘Ontwikkelingshulp moet op lange termijn denken.’ Maar mensen die honger hebben, denken niet op lange termijn. Trouwens, zelfs als ze dat doen, botsen ze op marktmechanismen waar ze zelf niets aan kunnen verhelpen. Zoals de boeren in een godvergeten dorp in de buurt van Mbeya. Op dertien jaar tijd groeven ze waterputten, kweekten ze een kleine veestapel, legden ze proefvelden en een boomkwekerij aan, ze plantten bomen, zochten en vonden nieuwe oogsten. Allemaal met weinig geld en veel raad van lokale ngo’s die hun technische kennis deelden. Maar aan de verschrikkelijke weg naar de dichtstbijzijnde markt kunnen de boeren of de ngo’s weinig doen, tenzij twee ossen die ze ook bij het ploegen gebruiken, trainen om pakken te dragen. Aan de lage prijs van maïs kunnen ze niets veranderen want die wordt op de wereldmarkt bepaald.
Zelfs de lokale markt beheersen ze niet. Want daar worden de prijzen nog eens onderuit gehaald omdat de geïndu-strialiseerde landen goedkoop hun overschotten dumpen. Zelfs aan malafide opkopers kunnen ze niet ontsnappen. Nu ze paprika’s kweken – onder contract – kunnen ze de opdrachtgever niet dwingen om de afgesproken prijs te betalen.
MIDDENVELD
Maar er zijn oplossingen. Ook die zijn van alle landen en tijden. Het is het verhaal van Vlaanderen toen de Boerenbond en de vakbonden de mensen organiseerden. Sterke middenveldorganisaties kunnen politici dwingen om in hun beleid rekening te houden met de meerderheid van het land. In Tanzania wordt die meerderheid gevormd door boeren. Of beter boerinnen, want zoals in alle ontwikkelingslanden houden de vrouwen het land recht. Alleen bestaan hun rechten enkel op papier. En wetten volstaan niet. Ze worden enkel toegepast als rechtbanken functioneren, politiek cliëntelisme wordt afgebouwd, de parallelle macht van lokale elites wordt gebroken. Of anders gezegd: als er een democratie ontstaat die echt rekening houdt met de meerderheid van de bevolking.
Die democratie kan er alleen komen als mensen zich niet alleen moeten bezig houden met overleven. In liberale termen: als een vrije, kleinschalige landbouwsector bloeit, zal de lokale handel ook floreren. Daardoor zullen off-farm-activiteiten ontstaan, zodat de embryonale middenklasse zich ontwikkelt. Daardoor zullen de belastinginkomsten toenemen, zodat de staat haar infra-structuur kan onderhouden. Wat dan weer de marketing van lokale producten gemakkelijker maakt.
Dat veel ngo’s zich nu bezig houden met het verzamelen en leveren van technische kennis en het versterken van het middenveld is niet alleen logisch, het is de enige manier om de Tanzanianen hun toekomst in handen te geven. Dat was ook de droom van Nyerere.
Misjoe verleyen
Een middenveld was niet nodig in de eenpartijstaat.