Elf jaar lang was Ed van Thijn burgemeester van Amsterdam. Het waren moeilijke jaren van krakersrellen en drugscriminaliteit. Een gesprek over tolerantie, blauw op straat, coffeeshops, Joop den Uyl en Anne Frank.
Ed van Thijn, ‘BM’, Uitgeverij Augustus, Amsterdam-Antwerpen, 254 pag., euro 17,50.
Na het gesprek stapt Ed van Thijn snel op zijn fiets. Elk jaar herdenkt Amsterdam op 25 februari dat de stad op die dag in 1941 in staking ging tegen het massaal wegvoeren van joden door de Duitse bezetter. Dan stappen nog altijd duizenden Amsterdammers voorbij de Dokwerker, het monument dat voor die gelegenheid werd opgericht.
Daar mag Ed van Thijn (69) niet bij ontbreken. Hij is van joodse komaf en was elf jaar lang (1983-1994) burgemeester van de stad. Afgezien daarvan was hij ook minister van Binnenlandse Zaken en fractieleider van de sociaal-democratische Partij van de Arbeid (PvdA) in de Tweede Kamer. Naar Van Thijn wordt nog altijd met aandacht geluisterd: hij werd gevraagd om tijdens de voorbije maand december de jaarlijkse prestigieuze Den Uyl-lezing te houden.
Ed van Thijn publiceerde al eerder over zijn belevenissen in de politiek. Nu heeft hij een boek geschreven over zijn jaren als burgemeester van Amsterdam. Zijn verhaal is ook dat van het toenemende multiculturalisme, dat precies in die jaren het uitzicht van de West-Europese stad ging bepalen. In die mate dat de publicist Paul Scheffer ondertussen van een ‘multicultureel drama’ spreekt. Zag de burgemeester dat toen aankomen?
‘Ik weiger om van een drama te spreken’, zegt Van Thijn nu. ‘Dat is me toch te doemdenkerig. Een burgemeester moet optimisme uitstralen. Als je als burgemeester al gaat roepen dat we op weg zijn naar rassenrellen, kun je het wel schudden. Zo erg was het ook niet, en ik kende de problemen wel. Welkom of niet, ik ging vaak in de buurten op bezoek. Ik kende de gevoeligheden – en anders had de politie het me wel verteld.’
Een eerste vaststelling, zegt Ed van Thijn, is: tolerantie krijg je niet cadeau. ‘Amsterdam heeft een traditie van tole- rantie, het is altijd een schrijversparadijs geweest. Maar dat heeft niets te maken met de manier waarop mensen tegenover elkaar staan. Mijn filosofie was, en is, dat tolerantie alleen mogelijk is in een stad waarin mensen zich veilig voelen. In onveilige buurten zijn mensen intolerant – begrijpelijk. Zorgen voor basisveiligheid is de eerste prioriteit in elke samenleving. We hebben daarom, om te beginnen, de politie gereorganiseerd: ze moest naar de wijken.’
‘Tolerantie veronderstelt veiligheid, maar dat wil daarom niet zeggen dat tolerantie met permissiviteit moet worden verward. Amsterdam was een permissieve stad, maar geen tolerante stad. Dat is een fundamenteel verschil. Tolerantie is een geestesgoed. Permissiviteit heeft te maken met laksheid, met de dingen op hun beloop laten.’
DE GROOTSTE GODSDIENST
Het was ook een berekend risico. Want de politie kan in een multiculturele samenleving veel schade aanrichten, weet Van Thijn. Als ze vooroordelen heeft of zich niet bewust is van discriminatie kan ze de relaties tussen de mensen slechter maken dan ze al zijn. Bijna alle rassenrellen beginnen met een ongelukkig optreden van de politie. In Los Angeles, in de voorsteden van Parijs, in Brixton. Maar omgekeerd kan de politie er als geen ander gezagsdrager ook toe bijdragen dat groepen bij elkaar worden gebracht. ‘Want de politie is eigenlijk de enige herkenbare vertegenwoordiger van de overheid in de wijken. Ik ben niet per definitie tegen repressie. Maar een veiligheidsgevoel wordt toch eerst bevorderd door surveillance, basispolitie, zichtbaar aanwezig zijn. Alleen boeven vangen, is niet genoeg.’
Afgezien daarvan moet de overheid natuurlijk ook een beleid voeren ten aanzien van minderheden. Integratie is tegenwoordig het sleutelwoord, beseft de voormalige burgemeester van Amsterdam. Maar integratie is niet hetzelfde als assimilatie. ‘Een multiculturele samenleving kan geen hutsepot zijn, dat werkt niet. Mensen hebben hun eigen achtergrond, hun identiteit. Enerzijds moet iedereen de Nederlandse rechtsregels als uitgangspunt aanvaarden. Anderzijds is diversiteit nu eenmaal de rea- liteit in Europese steden. Er moet ruimte zijn voor cultuurverschillen. De islam is de grootste godsdienst in Amsterdam. We hebben nu meer dan veertig moskeeën in de stad – dat kun je niet wegpoetsen.’
‘De internationale ontwikkelingen dreigen er nu toe te leiden dat iedereen een beetje met de rug naar elkaar gaat staan. Iedereen moet vanuit zijn eigen leefgemeenschap verantwoordelijkheid nemen voor de stad als geheel. Op het moment van de eerste Golfoorlog, toen er ook even spanning dreigde tussen de bevolkingsgroepen, ging ik als burgemeester de moskeeën af. Altijd met dezelfde boodschap: we zijn hier niet in het Midden-Oosten, we hebben hier geen oorlog. Geef elkaar niet de schuld voor wat er ginder gebeurt.’
Harde cijfers vertellen dat bijna de helft van de bevolking in Amsterdam allochtoon is. In Antwerpen is dat maar zoiets als 15 procent. ‘Waar praat je dan over’, vraagt Van Thijn zich af. ‘In Amsterdam is ook in de zogenaamde witte wijken nog altijd een kwart van de mensen van allochtone origine.’ De oud-burgemeester is nog altijd lid van de wetenschappelijke raad van de stad, en die liet de spreiding van migranten in Amsterdam bestuderen. ‘Het is op zichzelf niet erg dat mensen bij elkaar wonen. Die buurten staan er in Amsterdam goed bij. We hebben geen getto’s, er zijn geen straten met dichtgespijkerde huizen zoals in Rotterdam. De kwaliteit van de volkshuisvesting is op peil. We hebben geen verslonsde sloppenwijken.’
‘Het probleem is echter dat bevolkingsgroepen steeds meer langs elkaar heen leven. Nu het spannend wordt in de wereld, en dus ook in de stad, blijkt dat er onvoldoende dwarsverbindingen zijn. Het advies van de wetenschappelijke raad is om het beleid veel meer af te stemmen op gemengde contacten. De mensen bij elkaar proberen te brengen. Zorgen dat ze de kans krijgen om deel te nemen aan het maatschappelijk-culturele leven.’
RACISME IS RACISME
Dat leidt tot een belangrijke vraag. Bestaat er in de stad van de februaristaking tegen de wegvoering van joden in de Tweede Wereldoorlog zoiets als regelrecht racisme? ‘Ja’, zegt Ed van Thijn onomwonden. ‘Alleen mag je het tegenwoordig niet meer zo noemen. Er heerst nu een cultuur waarin je alles mag zeggen wat je denkt. Je mag het beestje bij zijn naam noemen, en dat gebeurt ook om de haverklap. Dat heet nu geen racisme meer, maar vrije meningsuiting. Mensen die van hun hart geen moordkuil maken, zijn volgens de moderne definitie geen racisten meer.’
‘Ik ben bestuurslid van het Europees waarnemingscentrum tegen racisme en vreemdelingenhaat in Wenen. Daar hebben we het zien gebeuren. Wat vroeger racisme heette, werd daarna vreemdelingenhaat. Dat leek minder erg. Haat tegen moslims werd angst voor moslims. Vervolgens kreeg het nog een andere naam. Het werd populisme genoemd. Toen de partij van Jörg Haider in de Oostenrijkse regering stapte, leidde dat eerst tot een Europese boycot. Daarna gingen drie wijze Europeanen in Wenen een kijkje nemen, want die boycot was toch vervelend. Toen ze terug kwamen, zeiden ze: nou ja, racisme is het niet, een beetje xenofoob misschien, maar toch voornamelijk populisme. Zo wordt alles weggebanaliseerd. Ook in Nederland. Plotseling werd wie zich politiek correct gedroeg, diegene die haat zaaide! Politiek correct gedrag werd een scheldwoord! Maar racisme is racisme en dat moet worden bestreden.’
Toch leidde dat racisme in Amsterdam niet tot politiek succes voor extreem-rechts. Toen Van Thijn burgemeester was, maakte hij het mee dat de Centrumdemocraten van Hans Janmaat even enkele verkozenen hadden in de gemeenteraad. Het pakte geen verf, Janmaat en de zijnen verdwenen al even snel als ze waren opgedoken. ‘Ze haalden in Amsterdam hooguit 15 procent in enkele wijken’, herinnert Van Thijn zich. ‘Over de hele stad toen een 5, 6 procent. Amsterdam is geen heilige stad – er gebeurden wel wat oneffenheden. Mijn ervaring met de Centrumdemocraten heeft me geleerd dat je extreem-rechts keihard moet bestrijden. Je mag geen enkele veralgemening toelaten. Je mag de mythevorming over allochtonen en criminaliteit niet onweersproken laten. En: je moet de buurten in. De mensen hebben er respect voor dat je met ze gaat praten, ook als het moeilijk wordt. Dat is veel te weinig gebeurd en daar heeft de Partij van de Arbeid bij de verkiezingen van vorig jaar de prijs voor betaald. Als de kiezers de politici van hun partij nog alleen van de televisie kennen, is die partij verkeerd bezig.’
Ed van Thijn kreeg het als burgemeester van Amsterdam soms erg te verduren. Toen hij de job opnam, kreunde de stad onder de krakersrellen. Tien jaar later leek ze in handen te zijn van de georganiseerde misdaad. Amsterdam als de ‘capital of drugs and crime’, zoals ze toen in de internationale media werd genoemd. Stond de burgemeester daar machteloos tegenover? Van Thijn: ‘Ik vond niet dat ik machteloos was. Ook al is de strijd moeizaam, je mag nooit de houding aannemen dat problemen niet kunnen worden opgelost. Er waren in die tien jaar eigenlijk drie bewegingen. Het kan nu wel lijken alsof die krakersrellen niet zo erg waren, maar die situatie dreigde helemaal uit de hand te lopen. Het was hard tegen hard, er werd gevreesd dat er doden zouden vallen. Die toestand was buitengewoon opgefokt. Dat probleem de baas worden, was een hele opgave.’
‘Maar omdat in een grote stad nooit iets opgelost is, kregen we daarna te maken met de criminaliteit, die met drugs verbonden is. Dat was een tweede kopzorg. Heel Europa kwam toen in Amsterdam zijn shot halen. Ik liet de Zeedijk schoonvegen en kreeg het verwijt dat ik het probleem alleen maar verplaatste. Ik was het daar niet mee eens, want spreiding betekent ook verdunning. Een derde probleem dat zich aandiende, was de georganiseerde misdaad. We hebben dat met de Amsterdamse politie voor het eerst onder de aandacht gebracht. Helaas koos de regering ervoor om speciale rechercheteams op te richten, die pas jaren later goed en wel georganiseerd waren. Het was te gek voor woorden. Want uiteindelijk speelde de politie zelf voor drugshandelaar, om te proberen een beeld te krijgen van de top van de drugsmaffia. Dat werd het IRT-schandaal.’
ED, DE SOLIDARITEIT!
Ondertussen is Ed van Thijn nog altijd geen tegenstander van het gedoogbeleid. En dan zeker niet van de coffee- shops – plekken waar softdrugs te koop zijn. ‘Ik ben tegen gedogen uit gemakzucht. Maar soms kan het zin hebben. In het geval van de coffeeshops, bijvoorbeeld. Het onderscheid tussen soft- en harddrugs is daarbij van wezenlijk belang. Verslaving moet worden bestreden, omdat het mensonterend is. Maar dat wil niet zeggen dat er een beleid van zero tolerance moet worden gevoerd tegen alle vormen van drugsgebruik. Om te beginnen, als drugs niet verslavend werken. Ons idee was: we moeten die circuits scheiden, en daar streng op toezien. Een coffeeshophouder die in Amsterdam harddrugs slijt in zijn zaak, wordt ogenblikkelijk gesloten. Ze weten dat, ze kijken wel uit.’
‘Het voordeel daarvan is dat jonge mensen het verschil tussen soft en hard heel snel kennen. Vroeger waren er in Amsterdam zo’n zes- tot achtduizend verslaafden. Nu nog zo’n drieduizend, waarvan de gemiddelde leeftijd omhoog is gegaan. Er zijn dus niet zoveel nieuwe bijgekomen. Dat is, onder meer, een gevolg van de pragmatische benadering van softdrugs. Een ander probleem is dat sommigen zich aan die softdrugs enorm verrijkt hebben. Je kan wel pragmatisch zijn bij de voordeur, maar wat betekent dat aan de achterdeur?’
Het blijft merkwaardig dat de sociaal-democraat Ed van Thijn zo’n warm pleidooi houdt voor meer blauw op straat. In Vlaanderen is dat een onderwerp van rechts. Is dat in Nederland anders? ‘Het is een heel links issue! Ik riep dat al in de jaren tachtig. Iedereen zei toen: ja, hij is nu burgemeester, hij is naar rechts opgeschoven. Maar de buurten hebben een veiligheidsgevoel nodig. Het zijn onze mensen die daar wonen, en die zich in de steek gelaten voelen. Ik heb ongelooflijk veel in de vermaatschappelijking van de politie geïnvesteerd. Het gaat niet alleen om politie op straat, maar ook om politie met oog voor maatschappelijke vraagstukken, die aanspreekbaar is voor de mensen. Die bemiddelt tussen bevolkingsgroepen.’
‘Dat dreigt nu allemaal te worden teruggeschroefd. Er is nu in Nederland een roep dat de politie repressiever moet worden, dat er een groter oplossingspercentage moet komen. Ze moeten allerlei streefcijfers halen. Als je iets van politie weet, dan is duidelijk dat als ze moet scoren, ze bonnen gaat schrijven. Dan gaat ze niet meer surveilleren, want dat levert geen punten op. Terwijl iedereen roept dat de wijken veiliger moeten worden, gebeurt het omgekeerde. De politie wordt er eigenlijk uit weggehaald. Dat is het gevolg van een populistische ontwikkeling.’
In volle verkiezingsstrijd hield Ed van Thijn in december de in Nederland pres- tigieuze Den Uyl-lezing. Zijn onderwerp: de Partij van de Arbeid en de tijdgeest. Van Thijn werd jarenlang beschouwd als een van de ‘kroonprinsen’ van de legendarische eerste minister. Op zijn sterfbed zei Joop den Uyl tegen Van Thijn: ‘Ed, verdedig de solidariteit, vergeet de solidariteit niet.’ De vraag ligt dan voor de hand: verloor de sociaal-democratie de solidariteit uit het oog? ‘Ja’, zegt Van Thijn zonder aarzelen. ‘Er kwam in de jaren tachtig en negentig een generatie aan de macht, die sterk verbureaucratiseerd was. Het contact met de achterban ging verloren, idealen werden niet meer uitgedragen. Men moest zich in allerlei coalitiebochten wringen. Paars was eerst een verademing, maar werd algauw pragmatisch en compromisserig. Tijdens het tweede paarse kabinet was de lol er helemaal af.’
‘Ik hoop met Wouter Bos als partijleider op beterschap. Ik ben er een groot voorstander van om uit dat schema van markt tegenover overheid te breken. Eerst hebben we blind gevaren op de overheid, met alle bureaucratie van dien. Toen zijn we in het liberale marktdenken gevlucht. Nu zijn we een beetje terug, in de speurtocht naar tussenvormen. Is dat de Derde Weg? Ik noem het zo, ja. Maar eigenlijk mag het niet meer. Ik pleit, bijvoorbeeld, voor publieke ondernemingen, die als een bedrijf functioneren, maar toch vanuit publieke belangen worden aangestuurd.’
JODENDOM WAS TABOE
De kern van het betoog dat Van Thijn tijdens zijn Den Uyl-lezing hield, was dat sociaal-democraten zich nooit bij de tijdgeest mogen neerleggen, maar dat ze die fout toch altijd weer maken. Hij onderscheidt drie drukpunten in de geschiedenis: 1966 met de opkomst wereldwijd van de New Left. De val van de Muur in 1989, toen het gelijk van rechts en de eindoverwinning van het liberalisme duidelijk leken – ‘alsof wij ooit iets met het communisme te maken hadden gehad’. En dan nu, de periode na 11 september 2001. ‘We beseffen nog nauwelijks welke ingrijpende gevolgen die aanslagen voor de maatschappelijke verhoudingen hebben. Mijn grote angst is toch dat we het pad opgaan van Samuel Huntington en zijn ‘The Clash of Civilizations’. Dat is toch wat er zich in de wereld, en in onze straten, dreigt af te spelen. Die dingen beïnvloeden elkaar. Sociaal-democraten mogen zich niet aan die tijdgeest onderwerpen.’
Bij de verkiezingen van 15 mei vorig jaar kregen de Nederlandse sociaal-democraten een oplawaai van jewelste. Dat was het werk van één man: Pim Fortuyn. Werd het fenomeen-Fortuyn door 11 september mogelijk gemaakt? ‘Zonder twijfel’, zegt Van Thijn. ‘Politieke tijdperken worden vaak door personen gedomineerd. Wim Kok was de meest spraakmakende politicus in Nederland: een beetje saai, maar zeer vertrouwenwekkend. Toen hij terugtrad, ontstond er een vacuüm en in dat vacuüm is Pim Fortuyn gestapt. Hij heeft dat weloverwogen en goed voorbereid, want Pim was er natuurlijk al langer. Maar plotseling spetterde hij van het scherm. Hij brak de besloten, regenteske bestuurscultuur van het poldermodel open en stelde het aan de kaak. Hij zwengelde ook de discussie over de multiculturele samenleving aan, met name over de islam – daarover was ik minder enthousiast. Maar wat is ook gebleken? Er is een grote kentering opgetreden in het partijensysteem. Er zijn geen traditionele achterbannen meer. Het is iedere keer weer: de dood of de gladiolen.’
Ed van Thijn schrijft in het boek ook enkele mooie bladzijden over wat het betekent om een joods politicus te zijn. Hij bracht de oorlog door op verschillende onderduikadressen, werd gepakt en tenslotte bevrijd in het concentratiekamp van Westerbork. Hij rekende met zijn persoonlijke geschiedenis eerder af, in een ander autobiografisch boek. ‘Ik heb mijn joods zijn na de oorlog decennialang onderdrukt. Ik heb mij geassimileerd, ik heb gedaan wat wij nu van al die mensen vragen. Het jodendom was taboe, daar sprak je niet over, dat verstopte je.’
‘Ik besloot op een gegeven ogenblik dat het zo niet meer kon. Dat een politicus zichzelf moet zijn. Ik ben niet religieus, ik ben geen zionist, ik ben redelijk kritisch tegenover Israël, ik had en heb nog altijd veel contact met Palestijnen. Dat is het allemaal niet. Het is wel een gevoel van universaliteit van mensenrechten. Sterk tegen discriminatie, racisme, vreemdelingenhaat. Je realiseren dat je nooit iemand in de hoek mag zetten of stigmatiseren. Dat is wat mij drijft, en dat zal wel iets te maken hebben met mijn joodse afkomst en mijn persoonlijke geschiedenis in de oorlog. Dat wilde ik niet langer verstoppen. Maar tegelijk mag je je ook niet terugtrekken in een klein segmentje van de samenleving, dat in mijn geval de joodse gemeenschap zou zijn.’
Desalniettemin is het beeld dat hij schetst niet altijd even rooskleurig. Want: tolerantie is vaak onverschilligheid. Ondanks Anne Frank en de mythe van het heldhaftige Amsterdam. Van Thijn: ‘Anne Frank was niet alleen ondergedoken in Amsterdam, ze is in Amsterdam ook verraden. De februaristaking was een heldhaftige gebeurtenis, maar daarna zijn er weinig die nog een poot hebben uitgestoken. Dat wordt dikwijls vergeten. De terreur was natuurlijk ook vreselijk. Ik denk daar vaak over na. Je kunt zeggen: wat hebben er in Nederland toch weinig mensen in het verzet gezeten – het waren er maar 27.000. Maar je kunt ook zeggen: wat een godswonder dat zoveel mensen het lef hadden om die terreur te trotseren. Wie zal zeggen wat wij zouden hebben gedaan?’
Piet Piryns
‘Tolerantie is alleen mogelijk in een stad waarin mensen zich veilig voelen.’
‘Alles wordt weg- gebanaliseerd. Racisme wordt tegenwoordig populisme genoemd.’
‘ De sociaal-democratie vergat in de jaren negentig HAAR idealen uit te dragen.’