Ruim acht maanden voor de eerste voorverkiezingen lopen de fondsenwervers van Barack Obama, Hillary Clinton, Mitt Romney en andere presidentskandidaten zich al het vuur uit de sloffen. Want wie macht wil, moet poen hebben: dat geldt nergens zozeer als in de Amerikaanse politiek.
In een bliksembezoek trok de Amerikaanse presidentskandidaat Barack Obama door New York om geld in te zamelen. Drie vermogende New Yorkers nodigden burgers uit Obama in hun appartement te ontmoeten. De woonkamer bood plaats voor 120 mensen. Er was een voorwaarde: de prijs voor de exclusieve handdruk met Obama bedroeg 2300 dollar (1713 euro (1 dollar = 0,74 euro)). Wie het niet kon betalen, mocht de politieke ster ’s avonds bewonderen in de Late Night Show van David Letterman. Obama sloeg toe in het hartland van zijn Democratische rivale Hillary Clinton die haar echtgenoot Bill inschakelt om miljoenen dollars te vergaren voor haar campagne.
‘Wie een serieuze kans wil maken om president van de VS te worden, heeft honderd miljoen dollar nodig als startkapitaal’, zegt Henry Sheinkopf, een politiek consultant die in 1996 werkte in het verkiezingsteam van Bill Clinton. ‘Campagnes zijn duur, want je moet in elk van de vijftig staten een andere campagne voeren.’ Kandidaten huren onderzoekers in die peilen naar de brandende kwesties. In Ohio kan dat zijn de bedreiging van arbeidsplaatsen in de industrie en in Texas immigratie. Daarna komen de consultants en speechwriters om de boodschap helder over te brengen. Uiteindelijk koopt de kandidaat peperdure advertentietijd op televisie. Maar één figuur blijft de centrale as in het verkiezingsteam: de fundraiser.
Begin deze maand publiceerden de 19 officiële kandidaten de resultaten van hun fondsenwerving in het eerste kwartaal van 2007. Winnaar was de New Yorkse senator Hillary Clinton met 26 miljoen dollar. Maar de grote verrassing was de 25 miljoen dollar van Obama. De derde Democratische kanshebber, John Edwards, vergaarde 14 miljoen dollar. Er was een belangrijk verschil tussen de cijfers van de eerste twee. Clinton verkreeg haar geld van 50.000 geldgevers, terwijl Obama er 100.000 had. Obama gaat er prat op dat hij geen geld aanneemt van bedrijven en lobbyisten, terwijl Clinton dat wel doet. De score van Obama wijst op een sterke sympathie onder gewone leden van de Democratische partij. Clinton kampt met het etiket ‘kandidaat van partijestablishment’. Bovendien was zij in 2003 voor de Irakoorlog en Obama is altijd tegen geweest. Dat wreef hij er in New York nog eens goed in.
Aan de Republikeinse zijde vielen de cijfers tegen, al bleven de verrassingen niet uit. Mitt Romney, de voormalige gouverneur van Massachusetts, haalde ruim 20 miljoen op, terwijl de vroegere burgemeester van New York, Rudy Giuliani op 15 miljoen dollar bleef steken. Grote verliezer was senator John McCain die slechts 12,5 miljoen wist binnen te halen. Vorig jaar was hij nog de gedoodverfde Republikeinse presidentskandidaat, maar zijn steun voor het Irakbeleid van president George W. Bush breekt hem op. McCain gaf zijn fondsenwervers de schuld en herstructureerde zijn team. Romney scoorde vooral goed omdat hij steun kreeg van zakenvrienden en leden van de mormoonse Kerk waartoe hij behoort. Zo kwam een kwart van het bedrag uit de staat Utah, het mekka van de mormonen. Romney is multimiljonair en zou de hele campagne makkelijk uit eigen zak kunnen betalen. Maar Amerikanen zien het vermogen geld in te zamelen als een teken dat het gedachtegoed van de kandidaat leeft onder het publiek. Ook de miljonair moet de boer op. Sheinkopf: ‘Fondsenwerving toont wie momentum heeft. Clinton en Obama zitten goed. McCain heeft een probleem.’
WATERGATE
Fondsenwervers moeten hun toevlucht nemen tot mazen in de wet om het geld bijeen te krijgen. In 2004 bedroegen de bijdragen aan presidentskandidaten in totaal 880 miljoen dollar. Voor de campagne van 2008 wordt een bedrag van 1,2 miljard dollar geraamd. De Watergate-affaire die leidde tot het aftreden van president Richard Nixon in 1974 leek een waterscheiding in de partijfinanciering. De verantwoordelijken achter de Watergate-inbraak en de daaropvolgende doofpotoperatie werden gevonden door het geldspoor voor de herverkiezingscampagne van Nixon te volgen. ‘Follow the money’, luidde het devies. Het spoor leidde vanzelf naar het comité voor de herverkiezing van de president: Creep.
Na Watergate zijn er pogingen geweest om een systeem van publieke financiering op te zetten. Maar dat kwam nauwelijks van de grond. Kandidaten kunnen wel een beroep doen op publieke financiering. Voor elke gift tot 250 dollar legt een Presidentieel Vereffeningsfonds hetzelfde bedrag bij. De kandidaat is dan evenwel verplicht zijn uitgaven te beperken tot 45 miljoen dollar in de voorverkiezingen. In werkelijkheid heeft hij 100 miljoen nodig. Het gevolg is dat arme kandidaten een beroep doen op publieke financiering en rijke kanshebbers ervan afzien en zich volledig richten op de vrije markt.
Bij elke verkiezing doken schandalen op. Bedrijven en lobbyisten kochten toegang tot de kandidaat en later de president, met grote giften, cadeaus en gunsten. Buitenlandse donoren verschenen op de Amerikaanse markt en president Bill Clinton liet geldschieters zelfs logeren in het Witte Huis. Om paal en perk te stellen aan zogenoemd soft money nam het Congres in 2002 een wet aan die de fondsenwerving transparant moest maken: de wet-McCain/Feingold, vernoemd naar de initiatiefnemers. De senatoren John McCain en Russ Feingold wilden het zwaartepunt verleggen van grote giften uit een kleine groep naar kleine giften van het grote publiek. Een individuele gift aan een kandidaat werd beperkt tot 2300 dollar per verkiezing. Dat was niet zonder toeval precies de prijs om Obama in New York te mogen zien. Kandidaten en kiezers mogen ook Politieke Actie Comites (PAC) opzetten die bestaan uit tientallen leden en die zijn geregistreerd bij de Federale Verkiezingscommissie. Een gift aan een PAC is beperkt tot 5000 dollar per verkiezing. Daarnaast mogen burgers onafhankelijke actiegroepen vormen, niet om een specifieke kandidaat te steunen, maar om een onderwerp te promoten. Deze zouden kiezers mobiliseren. Giften aan deze groepen zijn onbeperkt en fiscaal aftrekbaar volgens sectie 527 van de wet op de inkomstenbelasting. Daarom worden ze ‘sectie 527-groepen’ genoemd.
De inventiviteit van de fondsenwervers kende geen grenzen. Personen, pressiegroepen en bedrijven richtten spontaan een PAC op die cheques inden van vrienden, leden of werknemers om vervolgens het totaalbedrag over te maken voor de campagne van een beoogde kandidaat. Als honderd personen via een PAC 5000 dollar geven is dat al een half miljoen.
AMBASSADEUR FOX
De grootste ontsporing deed zich voor bij de ‘sectie 527-groepen’. Ze schoten als paddenstoelen uit de grond en vergaarden in 2004 maar liefst 246 miljoen dollar. In plaats van een thema te belichten, maakten ze de tegenkandidaat van hun favoriet zwart. Zo verscheen in 2004 het Move On Voter Fund op het toneel om George W. Bush in diskrediet te brengen. De groep werd gefinancierd door de voormalige geldspeculant George Soros. Die steunde de Democratische kandidaat John Kerry. Bij de verkiezingen voor een nieuw Congres, eind vorig jaar, financierde hij Hillary Clinton. Intussen is hij overgestapt naar Obama. De familie Soros schonk hem onlangs 60.000 dollar.
Op zijn beurt werd John Kerry aangevallen door de Swift Boat Veterans for Truth die hem afschilderde als een lafaard tijdens de Vietnamoorlog. Kerry geeft toe dat hij enorme imagoschade opliep door toedoen van die groep. ‘Ik heb de negatieve impact volledig onderschat’, zei hij onlangs in New York. Een van de financiers van de Swiftboatgroep was de rijke zakenman Sam Fox, de nieuwe Amerikaanse ambassadeur in België. President Bush heeft Fox tijdens het paasreces benoemd om aan goedkeuring van de Senaat te ontkomen. De Democraten, Kerry voorop, hebben nog altijd een rekening te vereffenen met de steenrijke zakenman. Fox gaf een miljoen aan de Republikeinen; niets aan de Democraten. In de VS is het een traditie dat de president gulle geldschieters beloont met een post als ambassadeur. Als grote gever werd Fox enkel overtroffen door de huidige Amerikaanse ambassadeur in Nederland, Roland Arnall, die 1,1 miljoen aan de Republikeinen gaf. Hij was echter ook zo handig 940.000 dollar aan de Democraten te geven.
De gelddruk wordt nog groter. De eerste voorverkiezingen zijn in januari 2008 in Iowa, Nevada en New Hampshire. Vroeger volgden de andere staten in de loop van zes maanden. Nu hebben grote staten, zoals Californië en New York, hun voorverkiezing vervroegd naar begin februari 2008. Zij willen op de politieke agenda van de kandidaten drukken. Het gevolg is dat de prominente kandidaten ineens veel televisietijd moeten inkopen. Eind dit jaar moet de kas propvol zitten. Daarom begint de tijd te dringen voor McCain. Als hij niet snel meer geld verzamelt, zakt zijn kandidatuur in als een beurscrash. Hij wil nu, net als Bush in 2004, prijzen en oorkondes bieden aan grote gevers. Het is opmerkelijk, want in 2004 bekritiseerde hij Bush om die reden. Geldnood dwingt McCain in te gaan tegen de geest van zijn eigen wet-McCain/Feingold.
DOOR DERK JAN EPPINK