Horen computers thuis in de klaslokalen van het Algemeen Secundair Onderwijs? De discussie daarover lijkt nauwelijks nog zin te hebben, want het antwoord is al lang gegeven. Natuurlijk moeten er computers in de klas staan. Iedereen werkt met computers, leerlingen moeten er dus ook mee leren omgaan.
Dat is zo. Alleen kun je er in de klas niet veel mee doen. Jongeren gaan naar de school om ingewijd te worden in de cultuur waarin zij opgroeien, een lang en moeizaam maar verrijkend proces omdat onze cultuur oud en complex en rijk is. Op school worden de fundamenten gelegd. Dat gebeurt door de geschiedenis van de cultuur te vertellen, de uitdrukkingswijzen ervan aan te leren, de bronnen ervan aan te wijzen. Later kan elk individu op dat fundament dan een eigen gebouw zetten naar zijn smaak en mogelijkheden.
Zonder die grondvesten kan het niet. De samenleving heeft de coherentie nodig van een cultuur die diepe wortels heeft, en de samenlevenden hebben enige vaste grond nodig om hun weg te vinden naar een onzekere toekomst. Daarom moeten leerlingen kennis nemen van wat in de loop van de eeuwen werd bedacht en opgebouwd. Van op die basis kan de eigen creativiteit dan haar vlucht nemen.
Welke rol spelen computers in dit proces? Dezelfde rol die potlood en papier, pennenzak en boekentas, fiets en telefoon spelen. De computer is een apparaat om informatie op te zoeken, te bewaren en te bewerken. Hij doet dat met grote snelheid en bekwaamheid, en beconcurreert op die manier met glans het schoolbord. Maar net zoals het schoolbord, doet hij in wezen niets. In elk geval levert hij niets van het werk dat een leerling in de klas moet verrichten. Om een tekst te begrijpen, een redenering te volgen, een feit te onthouden, moet de leerling dezelfde inspanningen leveren die alle leerlingen alle voorgaande eeuwen al moesten leveren. De computer kan wel worden ingeschakeld om gegevens aan te voeren, op te smukken of uit te stallen, maar niet om ze zinvol te selecteren of te interpreteren. Integendeel, het ding kan hinderlijk zijn door zijn opdringerigheid, mateloosheid en, ondanks alles, machteloosheid.
Als in de lessen fysica experimenten vervangen worden door computersimulaties dan ziet de leerling wel iets, maar leert hij niets. En als het beeldscherm de leraar moet vervangen die enthousiast uitleg geeft, dan krijgt het vak zijn doodsteek. (Wat is er toch gebeurd met de fysica waardoor nog zo weinig studenten zich in het hoger onderwijs inschrijven voor deze meest pure van alle wetenschappen?) De leerling die op het internet surft om een literaire tekst te illustreren met plaatjes en hyperlinks, kan na avonden spannend zoekwerk een mooi gelay-out werkstuk presenteren, maar heeft zich al die tijd niet op de tekst zelf geconcentreerd.
Er is de voorbije jaren veel geïnvesteerd in ICT-apparatuur voor de scholen. Er werd in dit land op geen miljoen euro gekeken om bij de tijd te zijn. Het onderwijs is daardoor echter steeds meer gaan drijven op de golven van een technologische ontwikkeling die als een storm over de maatschappij raast. Vernieuwen werd het motto. Wat jong en nieuw is, eist voortaan voor alles de aandacht op.
Maar dat is een vergissing. Algemeen vormend onderwijs mag zich niet van zijn wezenlijke taak laten afleiden door een opmars van machines. Niet het schuimende oppervlak van maatschappelijke veranderingen biedt jongeren steun en perspectief, maar de stabiliteit van de bezonken lagen daaronder.
INFO : De auteur is natuurkundige.
Gerard Bodifée