Een week na de slachtpartij in het Amerikaanse Virginia, komt de discussie over een betere wapencontrole weer aan de oppervlakte. De politieke klasse is echter niet geneigd om iets te veranderen.

© The Economist Vertaling en bewerking Hannes Cattebeke

‘Jullie hebben mij hiertoe gebracht.’ Tot zover het excuus van Cho Seung-Hui voor de moord op 32 mensen. De politie vond een brief in de kamer van de jonge student waarin hij de schuld voor zijn slachtpartij bij alles en iedereen legt, behalve bij zichzelf. Hadden de boter gegeten: religie, vrouwen, rijke kinderen, ‘losbandige en bedrieglijke charlatans’ aan Virginia Tech, de universiteit waar Cho Engels studeerde.

Op maandag 16 april schiet de 23-jarige Cho Seung-Hui rond kwart over zeven ’s ochtends in een studentenhuis de 19-jarige Emily Hilscher neer, een knappe jongedame die diergeneeskunde studeert. Rond hetzelfde moment moet ook Ryan Clark het ontgelden, een populair lid van de universitaire fanfare. Waarom Cho precies hen uitkoos, is niet bekend, al doen er onvermijdelijk geruchten de ronde dat hij zich aangetrokken voelde tot Hilscher. In dat scenario zou Clark eventueel geprobeerd hebben om Cho tegen te houden. De politie gaat er in elk geval op dat moment van uit dat het om een uit de hand gelopen ruzie gaat, zoekt Hilschers vriend op en neemt hem mee voor ondervraging. Ondertussen verzendt Cho een mail naar de nieuwszender NBC met daarbij foto’s van hemzelf poserend met wapens, videofilmpjes en een razende en obscene tirade op welgestelde mensen.

Twee uur later, om vijf over negen, stapt Cho op 800 meter van de plaats van de eerste twee moorden, een klassenhal binnen. Hij sluit de deuren met kettingen zodat niemand nog naar buiten kan en gaat dan een voor een de klaslokalen af. Iedereen die hij tegenkomt op zijn weg, maait hij omver met een Glock 9mm en een Walther P22, twee semiautomatische geweren met ruime kogelmagazijnen.

GEESTESZIEK

Overlevenden getuigen dat de killer leraars en studenten zwijgend en van dichtbij met meerdere kogels neerschoot. Elke keer hij een magazijn had leeggeschoten, vulde hij dat snel en behendig weer aan. Pas toen de politie de klassenhal binnenkwam, stopte hij zijn raid en schoot zichzelf door het hoofd.

Sommigen van Cho’s klasgenoten hoefden niet lang na te denken toen ze het nieuws hoorden. De bleke Zuid-Koreaan sprak met niemand en verborg zijn gezicht steevast achter een zonnebril en een hoed. Er ging iets intimiderends van hem uit en zijn verbeelding joeg zijn klasgenoten schrik aan. Voor de cursus creatief schrijven maakte hij twee korte stukken waar het bloed afdroop. De dialogen verraden een auteur die nooit echt naar andere mensen luistert. De plot is gebaseerd op angst en woede om geld, seks, religie en dominante volwassenen. In een stuk, getiteld Richard McBeef, zit een 13-jarige jongen dartspijltjes te gooien naar een afbeelding van zijn stiefvader, mompelend: ‘Denk je misschien dat ik je niet kan doden, Dick? Denk je dat? Hier heb ik je. Eén oog. En nu je andere oog.’ In zijn gedachten is de stiefvader van het 13-jarige hoofdpersonage een pedofiel en een moordenaar. Het toneelstuk eindigt met de stiefvader die de jongen vermoordt.

Twee jaar geleden deden enkele studentes bij de politie hun beklag dat Cho hen stalkte, maar ze dienden uiteindelijk geen klacht in. Cho kreeg een waarschuwing, maar werd niet gearresteerd omdat hij geen directe dreigingen uitte. Een rechtbank bestempelde hem als ‘geestesziek’ en een ‘imminente bedreiging voor zichzelf en zijn omgeving’. Ze beval hem een psychiatrische test te ondergaan, maar dat onderzoek bleef zonder gevolg. Het inzicht en het beoordelingsvermogen van Cho werden als normaal beschouwd.

Ook de wapenverkoper, waar Cho de afgelopen twee maanden beide geweren had gekocht, zegt niets verdachts aan hem te hebben gemerkt. Cho toonde hem zowel zijn permanente verblijfsvergunning, zijn rijbewijs als een chequeboek op adres.

Volgens sommigen had Virginia Tech na de eerste twee moorden haar studenten moeten waarschuwen en de campus moeten ontruimen. De politie had op dat moment echter geen idee van het motief en de identiteit van de moordenaar. De hele campus – vergelijkbaar met een dorp – afsluiten, was bijzonder moeilijk geweest. Amerikaanse universiteiten zijn doorgaans bijzonder veilige omgevingen. De meeste studenten aan Virginia Tech zijn er ook van overtuigd dat de universiteit gedaan heeft wat ze op dat moment kon doen.

Maar had er werkelijk niets gedaan kunnen worden aan de wankele mentale gezondheid van Cho? De vraag is wat. Tot vorige week had hij immers niemand een vlieg kwaad gedaan. Er bestond dus geen wettige aanleiding om hem medicatie toe te dienen of hem op te nemen in een instelling.

WAPENCONTROLES

Daardoor belandt de discussie automatisch weer bij wapenbezit en wapencontroles. De machtige National Rifle Association (NRA) houdt zich na dergelijke voorvallen op de achtergrond, maar dient diegenen die het debat willen openen wel van antwoord. Sommige Democraten riepen al op tot een strengere wapencontrole. De Californische senator Dianne Feinstein stelt dat schietpartijen als deze ‘mogelijk gemaakt worden door het gemak waarmee de Amerikanen zich een wapen kunnen aanschaffen. Ze hoopt ‘dat de tragedie een aanzet zal zijn om de plannen voor een strengere regelgeving nieuw leven in te blazen’.

Weinig andere politici voelen echter iets voor dat idee. President George W. Bush verklaarde dat het nu geen geschikt moment was om het debat daarover te heropenen. Harry Reid, de leider van de Democraten in de Senaat, waarschuwde op zijn beurt voor haastige maatregelen. Het risico daarop lijkt overigens bijzonder klein, aangezien beide kampen in de discussie over wapenbezit verschillende conclusies trekken uit de slachtpartij. De voorstanders van een strengere wapencontrole argumenteren dat als Cho zich geen semiautomatische wapens had kunnen aanschaffen, hij nooit zoveel mensen had kunnen vermoorden. Volgens de tegenstanders hadden de slachtoffers zich beter kunnen verdedigen als ze zelf gewapend waren geweest.

Terwijl het academisch debat daarover wellicht nooit uitsluitsel zal geven, lijken de meeste Amerikanen meer geloof te hechten aan die laatste opinie. In de politiek gaat het ook die richting uit. In de jaren 1990 waagden de Democraten een voorzichtige poging om bescheiden wapencontroles in te voeren. In 1994 ondertekende president Bill Clinton een verbod op zware militaire wapens die niet kunnen worden beschouwd als verdedigingsmiddel voor een gewone burger. De huidige president Bush besloot echter in 2004 om dat verbod op te heffen. De Democraten zijn ervan overtuigd dat hun pleidooi voor wapencontrole hen in 1994 en in 2000 de verkiezingen heeft doen verliezen.

Hoewel de Democraten steevast benadrukken dat ze niet willen raken aan het bezit van jachtgeweren, slaagt de NRA erin om elke beperking van het wapenbezit af te doen als een stap naar de complete ontwapening. Ze verwijst hiervoor zelfs naar de Amerikanen die in het verleden dankzij hun wapens de Britse bezetter hebben verjaagd. Behalve deze op zijn minst selectieve lezing van de geschiedenis, blijven er echter ook andere argumenten over. Het recht op wapendracht blijft in de eerste plaats een bepaling in de Amerikaanse grondwet. Daarnaast publiceert de NRA met de regelmaat van de klok boeken met getuigenissen waarin mensen het feit dat ze nog leven danken aan het geweer dat ze bij de hand hadden. NRA-baas Wayne LaPierre blijft ook beweren dat de Verenigde Naties van plan zijn om de Amerikanen hun schietijzer af te pakken.

Weinig stadsbewoners hechten geloof aan dergelijke prietpraat, maar op het platteland gaat dat erin als koek. Daar beschouwen ze elke Democraat die tegen wapens is als een watje. Om dat stempel te vermijden, heeft de Democratische Partij haar kruistocht voor een betere wapencontrole al een tijdje laten varen. Haar presidentskandidaten koketteren tegenwoordig met hun al dan niet gespeelde voorliefde voor jagen. De Democratische gouverneur van Montana gaat er prat op dat hij meer wapens bezit dan nodig, maar dat dat er toch nog niet zoveel zijn als hij zou willen. En de Democraten verwierven vorig jaar de controle over de Senaat door een voorstander van wapenbezit annex oorlogsheld in stelling te brengen tegen de Republikeinse kandidaat die een reputatie genoot als wapenliefhebber in een staat zonder veel wapenbeperkingen. Die staat heette Virginia.

© The Economist

Vertaling en bewerking Hannes Cattebeke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content