‘Mensen wensen elkaar voortdurend een lang en gelukkig leven toe. De vergrijzing is bijgevolg een enorm succes. Maar onze arbeidsmarkt zit vol conservatisme. Dát is de Belgische achilleshiel.’ Knack sprak met minister van Werk en Pensioenen Frank Vandenbroucke.
Al maanden voert minister Vandenbroucke (SP.A) een kruistocht om een politiek en maatschappelijk draagvlak te creëren voor een debat over de financierbaarheid van ons sociaal systeem. Doordat de bevolking almaar ouder wordt, staat dat steeds meer onder druk. Na de verkiezingen van 13 juni zal het debat ongetwijfeld in een hogere versnelling komen. Gewapend met nieuwe rapporten van onder meer de Hoge Raad voor Financiën en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid zal Vandenbroucke pleiten voor radicale hervormingen en ingrepen in vier domeinen: de werkgelegenheid, de gezondheids- en ouderenzorg, de pensioenen en de overheidsbegroting.
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zegt dat de regering moet snoeien in de uitgaven om dit en volgend jaar een begrotingstekort te vermijden en de sociale lasten verder te verlagen.
FRANK VANDENBROUCKE: De OESO heeft makkelijk praten. We hebben vijf jaar na elkaar een begrotingsevenwicht bereikt. Dat heeft in Europa bijna geen enkel land ons nagedaan. Ik geef toe dat we dit voor een deel hebben gerealiseerd met eenmalige maatregelen. En we weten dat we in 2005 naar een duurzaam begrotingsevenwicht moeten gaan, zonder ingrepen met een tijdelijk effect. Dat zal moeilijk zijn, omdat we niet willen dat de belastingen en de sociale lasten stijgen. Maar dat brengt ons in een goede startpositie om later overschotten te creëren die in het Zilverfonds gestort kunnen worden.
Staat het begrotingsevenwicht in 2004 dan niet op de helling? De economische opleving zal pas op het einde van het jaar vruchten afwerpen. Ondertussen blijven de werkloosheid en de sociale uitgaven hoge toppen scheren.
VANDENBROUCKE: Ook in 2004 moeten we afronden met een begroting in evenwicht. De economische opbloei zal meer inkomsten opleveren. Alleen wordt de groei onvoldoende omgezet in nieuwe jobs. De hoge werkloosheid is geen conjunctureel probleem. De Belgische arbeidsmarkt heeft geen griepje, maar is chronisch ziek.
Cruciaal is dat er bij ons een veel kleiner deel van de beroepsbevolking aan het werk is dan in andere Europese landen met dezelfde of zelfs betere sociale voorzieningen. Kijk naar Denemarken: daar bedraagt de werkgelegenheidsgraad 75 procent, tegenover 60 procent in ons land. En toch kent Denemarken al vijftien jaar een rijke opvatting over de werkloosheid, met hoge uitkeringen en veel begeleiding, maar ook met plichten voor de werkzoekenden. In België hadden we een zeer armzalige benadering: werklozen kregen een uitkering maar weinig hulp, terwijl bijna niemand werd gecontroleerd en de uitzonderingen op die regel brutaal werden aangepakt. Dat wordt nu veranderd met meer controles én meer begeleiding (zie kader). Daar hebben we drie jaar voor nodig, maar dan zullen er ook resultaten zijn.
Vorig jaar brachten het Planbureau en andere instellingen hun budgettaire onheilstijdingen pas na de verkiezingen. Staat ons na 13 juni niet hetzelfde te wachten?
VANDENBROUCKE: Meteen na nieuwjaar heb ik samen met Johan Vande Lanotte (SP.A) in De Standaard uitgelegd dat 2004 voor het debat over de vergrijzing een scharnierjaar wordt waarin we de stap moeten zetten naar een structureel evenwicht in de overheidsfinanciën. Dat wordt een zware karwei, maar dat hebben we dus wel lang van te voren gezegd.
Om de budgettaire discipline te handhaven heeft de regering ook het Zilverfonds. Maar volgens het Rekenhof is dat geen spaarpot. De regering kan het Belgacompensioenfonds in het Zilverfonds brengen, maar ze moet de pensioenen van Belgacom ook betalen.
VANDENBROUCKE: De pensioenlasten van Belgacom overnemen via het Zilverfonds verandert de balans van de nv België niet. Maar de activa die in het Zilverfonds worden gebracht, móéten aan pensioenen worden besteed. Als spaarvarken voor de extra pensioenlasten van de opa- en omaboom krijgt het Zilverfonds trouwens pas echt waarde als we in de komende jaren overschotten opzij kunnen zetten.
Zijn we daarmee niet te laat? Voorzitter Theo Peeters van de Studiecommissie voor de Vergrijzing zegt dat we nu meer kunnen sparen door de dalende rentelasten. Na 2010 verdwijnt het effect van de omgekeerde rentesneeuwbal en net dan stijgen de kosten van de vergrijzing snel.
VANDENBROUCKE: Daarom zijn we al in 1999 met het idee van het Zilverfonds op de proppen gekomen. We wisten dat het probleem van de financiering van de vergrijzing vanaf 2010 veel nijpender zal worden. Na 2010 zullen we volgens de Hoge Raad voor Financiën gedurende minstens acht opeenvolgende jaren een begrotingsoverschot van 1,5 procent moeten realiseren. Een gigantische opdracht, die onderstreept dat de belangrijkste sleutel ligt bij de werkgelegenheid.
Mensen die met pensioen gaan, denken minder aan die beleidszorgen dan aan de hoogte van hun inkomen.
VANDENBROUCKE: Om van de vergrijzing een succes te maken, hebben we betere wettelijke pensioenen nodig. De jongste twintig jaar is een politiek van stop and go gevoerd, met telkens een inhaalbeweging na een lange periode zonder welvaartsaanpassingen van de uitkeringen. Om een vaster ritme te bereiken, onder meer voor de oudste pensioenen, heeft de regering in Oostende afgesproken de sociale partners vanaf 2006 tweejaarlijks om advies te vragen.
Ook de Studiecommissie van de Vergrijzing vertrekt van deze benadering. Ze spreekt voor de periode tot 2030 over een gemiddelde verhoging van de uitkeringen met 0,5 procent per jaar. Dat stemt overeen met het voorzichtige beleid van welvaartsvastheid dat ik vanaf 1999 heb gevoerd. Tegelijk bevestigt de commissie dat dit haalbaar is. De sociale organisaties zullen een half procent te weinig vinden. Ik respecteer die mening en meer is mogelijk. Maar dat betekent meteen dat het sociaal overleg om het mechanisme van Oostende in te vullen niet alleen over uitkeringen maar ook over werk moet gaan.
Met de wet op de aanvullende pensioenen gaat het de goede kant op. Sinds 1 januari is het aantal werknemers dat toegang heeft tot deze tweede pensioenpijler gestegen van 900.000 naar 1,3 miljoen.
VANDENBROUCKE: De wettelijke pensioenen zullen – ook met welvaartsaanpassingen – niet meer beantwoorden aan de koopkrachtaspiraties van de senioren van de toekomst. Die willen aan nieuwe activiteiten deelnemen, reizen maken, enzovoorts. Daarvoor moet hun inkomen hoog genoeg blijven, en dat kan door een aanvullend pensioen. Maar dat mag niet weggelegd zijn voor de happy few die genoeg koopkracht behouden door een groepsverzekering, beleggingen of pensioensparen. Dat moet een recht van iedereen worden.
Kunnen de werkgevers en vakbonden daar in het najaar niet voor zorgen wanneer ze onderhandelen over een nieuw interprofessioneel akkoord voor de privé-sector?
VANDENBROUCKE: Ik bepaal de agenda van het sociaal overleg niet, maar het kan zeker een thema zijn. Dat geldt ook voor een nieuw sociaal akkoord voor de gezondheids- en welzijnszorg. De Studiecommissie voor de Vergrijzing heeft het belang van de aanvullende pensioenen sterk in de verf gezet. Als we ter zake niets doen, zijn alle slogans over actief ouder worden praat voor de vaak.
Over de ambtenarenpensioenen wordt weinig gesproken. Professor Bea Cantillon is verbaasd dat over de kostenstijging in dat stelsel bijna niets bekend is.
VANDENBROUCKE: Dat is niet helemaal juist. We hebben een voorspelling-systeem voor het pensioenstelsel van de ambtenaren. Daarnaast bereid ik voor het najaar een studie voor over de financierbaarheid van de pensioenen van het personeel van de steden en gemeenten. Dat wordt een belangrijk dossier. Het gaat niet alleen over de vastbenoemde ambtenaren maar ook over het groeiende aantal contractuele personeelsleden. Die zullen een kleiner pensioen krijgen dan hun statutaire collega’s. Voor hen kan een tweede pijler soelaas brengen.
Onze werkgelegenheidsgraad blijft 10 procent onder de Lissabon-norm en de werkloosheidsgraad bedraagt 12,4 procent. In de discussie over de remedies domineert nu het thema ‘flexibiliteit’. U keurde een versoepeling van de overurenregeling in de bouw goed. Is dat geen druppel op een hete plaat?
VANDENBROUCKE: Om de arbeidsmarkt te hervormen, heb je proeftuinen nodig. De bouw is een voorbeeld. Er worden niet alleen meer overuren op piekmomenten toegestaan. We pakken ook het misbruik aan van de tijdelijke werkloosheid in periodes dat er op de bouwterreinen minder te doen is. Dat is een heuse doorbraak.
Veel lijkt die niet op te leveren. De werkgeversorganisaties dringen aan op een 40-urige werkweek zonder loonsverhoging. De vakbonden wijzen dat zonder meer af.
VANDENBROUCKE: We moeten absoluut de egelstellingen verlaten en de clichés begraven. Het denken over werkgelegenheid en werkloosheid wordt vaak nog beheerst door de logica van de jaren ’80 en ’90. Op het ineenstorten van de werkgelegenheid en de toestroom van jonge geschoolde mensen en van vrouwen op de arbeidsmarkt was het antwoord toen een rantsoenering van het aanbod. Ouderen moesten plaats ruimen voor jongeren. Overuren moesten altijd gecompenseerd worden. Tussen twee haakjes: die laatste maatregel werd genomen door een centrumrechtse regering.
Vandaag is die logica nog voor de helft juist, vanaf 2010 zal hij compleet achterhaald zijn. Wie strikt vasthoudt aan de oude overurenregeling zal de expansie van bedrijven tegenhouden. Maar ook de werkgevers moeten afstappen van het schoonheidsideaal van de gezonde, productieve werknemer tussen 25 en 45 jaar. Ze moeten meer investeren in scholing op het werk en ook een beroep doen op minder productieve mensen, oudere werknemers en allochtonen.
Eisen de werkgevers niet daarom dat die mensen meer zouden werken en liefst op de momenten dat ze in een bedrijf nodig zijn? Ze plaatsen dit tegenover het tijdskrediet, het ouderschapsverlof en andere vormen van flexibiliteit voor individuele werknemers.
VANDENBROUCKE: We moeten een andere woordenschat ontwikkelen. Maar intussen wil ik ook concreet zijn. Voor grote productiebedrijven bijvoorbeeld wil ik de overurenregeling herbekijken, want die is nu vaak zelfs te ingewikkeld geworden voor de inspectiediensten. Maar distributiebedrijven hoeven voor mij niet onbeperkt in het weekend en tot ’s avonds laat open te zijn. Dat is geen economische noodzaak en het snijdt kleinere buurtwinkels de adem af terwijl die voor oudere mensen het makkelijkst bereikbaar zijn. Als we willen dat een vergrijzende samenleving een wárme samenleving blijft, moeten we de zondagsrust in de distributiesector behouden.
Flexibiliteit is ook nodig in het omgaan met de kennis van mensen. Meestal wordt alleen gekeken naar het diploma dat ze ooit behaalden. De competenties die ze elders verworven hebben, worden niet erkend. De volgende Vlaamse regering moet daarom doorgaan met de regeling die daarvoor in de steigers is gezet.
Over langer werken spreekt u niet.
VANDENBROUCKE: Dat is een gevoelig thema. Voor politici en professoren die eigen klemtonen in hun werk kunnen leggen, is het makkelijk om daarover te praten. Voor mensen die onder het gezag van anderen werken en ’s morgens en ’s avonds langs de prikklok moeten, ligt de boodschap dat ze langer moeten werken niet voor de hand.
Toch zal dat nodig zijn, want in België zijn de loopbanen buitengewoon kort. Om dat te veranderen, moeten we onder meer investeren in de kwaliteit en de aard van het werk van oudere werknemers. Daarom heb ik samen met staatssecretaris voor Welzijn op het werk Kathleen Van Brempt (SP.A) een ervaringsfonds opgericht om goede voorbeelden te ondersteunen en in de kijker te plaatsen zodat andere bedrijven daarvan kunnen leren.
Tot nader order willen vele werknemers vroeger stoppen met werken. En als dit niet kan via brugpensioen, nemen ze hun aanloop naar het echte pensioen wel in het stelsel van de werkloosheid of de invaliditeit.
VANDENBROUCKE: In vergelijking met andere Europese landen zijn er in ons land relatief weinig mensen aan het werk. Maar wie werkt, werkt heel hard en is zeer productief. Dat is nodig, want die actieven betalen veel bijdragen en belastingen om de niet-actieven te financieren. Mensen tussen 25 en 45 jaar hebben het zodoende heel druk met het werk, kinderen opvoeden, een huis bouwen. Ze kijken uit naar een rustigere periode. De wortel van de vervroegde pensioenformules versterkt dit zodat oudere werknemers vervroegd weggaan of worden weggestuurd. We moeten die vicieuze cirkel op verschillende plaatsen tegelijkertijd doorknippen: ouders tijd gunnen voor hun kinderen, oudere werknemers een rustigere job bieden, de belastingen en sociale bijdragen verder verlagen, enzovoorts.
In de gezondheidszorg bedraagt de groei van de overheidsuitgaven nu 4,5 procent per jaar. Dat moet worden teruggebracht tot 2,8 procent in de periode 2008-2030, zegt de Studiecommissie voor de Vergrijzing. Maar u maant PS-minister van Sociale Zaken Rudy Demotte aan om ‘onverwijld en dringend’ hervormingen door te voeren.
VANDENBROUCKE: Dat moet als we de gezondheidszorg als gemeenschapsvoorziening in stand willen houden. Ik heb dat ook gezegd tijdens en direct na de vorming van Paars. De uitgavenstijging met 4,5 procent heeft te maken met een inhaalbeweging en een reconversie die ik in de vorige regering heb gestart. In het licht van de vergrijzing is dat noodzakelijk. De eerste lijn met de huisartsen en de thuiszorg moet op punt staan om te vermijden dat klachten van ouderen worden aangepakt met dure en onnodige behandelingen. In de rusthuizen heb ik het budget met 70 procent verhoogd om meer en beter betaalde personeelsleden voor de verpleging en verzorging aan te trekken. Die inspanning moeten we voortzetten voor nog eens 25.000 bedden. In de ziekenhuizen moeten we meer geriatrie uitbouwen.
Op die manier wordt er geen rem gezet op de uitgavengroei.
VANDENBROUCKE: We zullen in de gezondheidszorg voor een deel moeten concentreren en specialiseren. Is het goed voor de kwaliteit dat er momenteel op ontelbaar veel plaatsen pacemakers worden ingeplant? Hebben we 150 hooggespecialiseerde spoeddiensten nodig? Moet er op zoveel plaatsen ziekenhuispediatrie worden aangeboden? Ik denk dat we hier en daar een halt moeten toeroepen aan de regel van vrijheid, blijheid. Ook patiënten kunnen zich niet langer met om het even welke klacht bij elke mogelijke voorziening aanmelden. Een status-quo is geen optie, want dat leidt tot privatisering van de gezondheidszorg.
Ouderen hebben ook veel niet- medische zorgkosten. De Vlaamse zorgverzekering mildert die rekening, maar volgens Bea Cantillon is een stelsel met forfaitaire bijdragen en uitkeringen niet houdbaar.
VANDENBROUCKE: Ik ben het met haar eens. De nieuwe Vlaamse regering moet de Vlaamse zorgverzekering verder uitbouwen op een ander spoor. Het huidige systeem werkt volgens het Beveridgeaanse model dat ook aan de basis ligt van de Britse sociale zekerheid. Iedereen betaalt dezelfde bijdrage en alle zorgbehoevenden krijgen cash dezelfde uitkering. Het alternatief is dat de bijdragen volgens het inkomen worden bepaald. Dat is rechtvaardiger. Je stoot ook minder snel op een plafond voor de financiering van de zorgverzekering. Voor de uitkeringen is het beter om selectiever te zijn – welke zorgbehoeften krijgen voorrang? – en om te werken met facturen.
Op die manier kun je, zoals Steve Stevaert op 1 mei heeft voorgesteld, werken met een maximumfactuur voor niet-medische zorgkosten. Zeg wat de zorgverzekering terugbetaalt van de kosten voor hulpmiddelen, thuiszorg of het verblijf in het rusthuis. En zeg wat de mensen maximaal zelf moeten betalen. Dat maximum kan eveneens schommelen volgens het inkomen. In de gezondheidszorg bewijst de maximumfactuur dat dit werkt. Over vijf of tien jaar moet dit ook kunnen voor de Vlaamse zorgverzekering.
Door Patrick Martens
‘Wie strikt vasthoudt aan de oude overurenregeling, houdt de expansie van bedrijven tegen.’