DOOR GERARD BODIFÉE
Verstoting is een onrecht dat zo schandelijk is dat een samenleving die zich er schuldig aan maakt, het moreel gezag mist de burgers te vragen haar wetten en normen te respecteren. Men kan alleen maar begrip opbrengen voor de uitgestotenen die zelf de samenleving afwijzen die hen weggejaagd heeft.
Uitgestoten worden in dit land de honderdduizenden die niet aan de slag kunnen omdat de druk van fiscale en sociale heffingen het hen onmogelijk maakt een reëel inkomen uit de arbeid te verwerven. Het probleem van de werkvernietiging door de aanslagen op het inkomen ontstaat niet alleen door de omvang van de heffingen, maar in de eerste plaats door het principe ervan. Arbeid is een dienst aan de gemeenschap. Voor die dienstverlening hoort de gemeenschap een vergoeding te betalen, niet zelf een betaling te eisen. De belasting op het arbeidsinkomen doet dus precies het omgekeerde van wat passend is. We betalen voor de diensten die wijzelf aan de gemeenschap leveren.
Geen wonder dat het systeem krom loopt en tot onrecht en sociaal ongemak leidt. De praktijk van de belastingheffing is een continue oorlogvoering tussen de burgers en de overheid, waarbij listen, machtsontplooiing, bedreiging, opeisingen, en in het beste geval onderhandelingen de taktische elementen zijn. Men mag aannemen dat de burger evenmin bezwaar zou hebben te betalen voor de diensten die de overheid hem levert, als hij bezwaar heeft om een brood te betalen bij de bakker. Maar het is begrijpelijk dat de bakker protesteert wanneer hij moet betalen om een brood te mogen leveren.
VEROORDEELD TOT LEDIGHEID
Het systeem deugt niet. Toegegeven, een behoorlijker methode van betaling aan de overheid is niet eenvoudig in te voeren. Hoe aanrekenen wat iemand verschuldigd is voor de nationale veiligheid, de infrastructuur en het gerecht waarvan hij gebruik maakt ? In de loop van de tijd is een systeem gegroeid van heffingen op de geldstromen waar die zichtbaar zijn, zoals bij de uitbetaling van het door arbeid verdiend loon. Het systeem is zo opgevat dat degenen die de meeste inkomsten verwierven, in principe het meest bijdragen ; dat is het rechtvaardigheidsideaal ervan. Dit systeem van heffingen op het inkomen is echter zo complex geworden dat het geen enkele garantie meer biedt op rechtvaardigheid. Integendeel, kapitaalkrachtigen beschikken over de technieken waarmee ze het systeem naar hun hand zetten. De minder bemiddelde, minder deskundige burger is overgeleverd aan de brutale operaties van de fiscus. Een systeem van rechtstreekse betalingen voor geleverde diensten zou, hoe ingewikkeld ook, onmogelijk verwarder, ondoorzichtiger en manipuleerbaarder kunnen zijn dan het huidige.
Het bestaande stelsel van heffingen moet ongeveer het slechtst denkbare zijn. Het principe ervan is niet logisch, de uitwerking niet rechtvaardig, de gevolgen ontmoedigend. Vandaar de paradoxale toestand dat in een samenleving waarin zoveel werk te doen is, de overheid zich afvraagt hoe zij jobs moet creëren. Uitgerekend de overheid, de grote domper op de arbeid, beweert werkgelegenheid te willen scheppen. Niets is minder verwonderlijk dan dat zij daarin niet slaagt. Het probleem zelf wordt alvast verkeerd gesteld. Werkgelegenheid moet niet gemaakt worden, zij bestààt. In het onderwijs, de ziekenzorg, bejaardenhulp, huishoudelijk werk, het onderhoud van wegen en gebouwen, cultuur, milieuzorg, wetenschappelijk onderzoek, wachten onnoemelijk veel taken op uitvoering. Een leger van werkwilligen zit klaar, jongeren en ouderen, mensen met alle mogelijke opleidingen, maar blijft tot zitten veroordeeld, omdat de rekening niet te dragen is. De werkgever moet zoveel betalen (aan de overheid, niet aan de werknemer) of de zelfstandige zoveel afstaan, dat alle bereidheid, of zelfs de loutere mogelijkheid, om aan de slag te gaan, verdwenen is.
De overheid die de middelen zou moeten aanreiken, ontneemt die. In de plaats daarvan creëert ze een klasse van uitgestotenen. Een aanzienlijk deel van de bevolking wordt tot een bestaan in ledigheid veroordeeld, of moet het stellen met de gevaarlijke, voortdurend als een misdaad te verbergen arbeidsvreugde die nog te vinden is in het zwarte werk.
DE WERKLOZE ARISTOCRAAT
Wat mogen ze nog hopen, deze uitgetelden ? Er is veel berusting waar te nemen, misschien omdat het gevoel bestaat dat de kansen op adequate omvormingen onbestaand zijn, of omdat uitkeringen en troostprijzen hun narcotiserend werk doen. Een andere ingesteldheid is mogelijk, een houding die de vernedering omkeert en laat zien dat in werkelijkheid de verstotenen de vrijgevochtenen zijn, dat de verschoppelingen de ware heersers zijn, de nieuwe aristocraten in deze gekantelde wereld.
Zoals in voorbij gewaande tijden, valt de bevolking uiteen in twee standen die zich scherp van elkaar onderscheiden. Er bestaat weer een groep die niet hoeft te werken voor zijn levensonderhoud, die niet màg werken omdat het niet bij zijn stand past. De leden ervan vullen hun dagen met het tijdverdrijf van hun voorkeur, en kijken toe op het gezwoeg van de werkenden die de maatschappelijke machine draaiend moeten houden. Op deze laatsten weegt de druk van de arbeid die zwaar en stresserend is, maar waartoe ze gedwongen worden om te voorzien in hun bestaansmiddelen en die van de anderen die niet werken. Zoals vroeger herkent men de vertegenwoordigers van elke klasse aan hun stijl en bezittingen, al zijn de tekens zelf veranderd. De werkenden laten zich er graag toe verleiden de opbrengst van hun arbeid in te ruilen voor dure wagens, design meubelen en kleding met een merknaam, symbolen die ze voor zich opeisen. De aristocraten leven soberder, vrijer, en onafhankelijker. Ze hebben minder bezittingen, en meer tijd om er iets mee te doen.
Deze voorstelling heeft iets gênants. Zij bespot de arbeid en lijkt op een pleidooi voor sociaal parasitisme. Dat laatste is ze inderdaad, want de samenleving die mensen uitstoot, verdient aangevallen te worden, door parasieten indien men ze zo wil noemen, of door om het even wie, die onrecht omzet in verontwaardiging. Vanuit de situatie waarin ze geworpen werden, kunnen de verstotenen met een kleine mentale inspanning het systeem dat hen wegjoeg, op hun beurt minderwaardig bevinden en afwijzen.
Maar, de mentale revolutie heeft zich nog niet voltrokken. De beelden zijn nog niet aan de nieuwe werkelijkheid aangepast. Geen werkloze acht zich een aristocraat. Integendeel, hij waant zich een mislukking, hij tracht te berusten of alsnog zijn positie terug te winnen, niet te rebelleren, laat staan te heersen. De werkenden voelen zich nog meester van de situatie. Zij hebben een inkomen, kunnen hun vakantiebestemmingen kiezen, en hun belastingen betalen.
De wereld draait al krom, maar is nog niet gekanteld.