De burden of empire-theorie, volgens welke een kolonie een bodemloze put veeleer dan een wingewest is, gaat zeker niet op voor de Belgen en Congo. Dat toont econoom Frans Buelens aan in zijn nieuwe boek over de financieel-economische geschiedenis van Congo. ‘Na twee jaar hadden sommigen hun startkapitaal al terug. De investeringsrisico’s waren al bij al zeer beperkt.’

Ze zijn er nog, de Belgische bedrijven in Congo. De familie Lippens doet er aan suikerteelt. En George Forrest blijft maar koper opgraven in Katanga. Het overgrote deel van de koloniale compagnieën zijn na 1960 gewoon gestopt. Andere grote namen uit de internationale industrie, zoals Union Minière (nu Umicore) of Unilever, hebben in Congo de basis gelegd voor de succesvolle ondernemingen die ze nu zijn. De namen van de bestuurders van toen klinken nu nog altijd bekend in de oren. Lippens natuurlijk, maar ook Thys, Jadot, Lambert en Van Thillo. ‘Het was een klein wereldje’, vertelt Frans Buelens. De doctor in de Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen brengt met zijn boek Congo 1885-1960. Een financieel-economische geschiedenis de winsten van die grote Belgische bedrijven in kaart. ‘In elke raad van bestuur kwam je telkens opnieuw dezelfde heren tegen.’ Dé naam langs wie iedereen moest passeren, was uiteraard van Saksen-Coburg-Gotha. Het begon immers allemaal bij Leopold II, die met Congo-Vrijstaat in 1885 zijn droom en die van zijn vader waarmaakte.

Buelens’ boek biedt een schat aan informatie over de bedrijven die meegesmuld hebben van Leopolds koloniale taart. Maar tot nieuwe inzichten leidt dat niet. Het boek moest dus vooral geschreven zijn ter bevestiging van iets wat we al zo lang weten, namelijk dat de Belgen in Congo veel geld verdiend hebben?

Frans Buelens: ‘Ja en nee. We zijn tot dit project gekomen omdat we toch een antwoord wilden geven op de zogenaamde Burden of Empire, een theorie die sommigen nog altijd verdedigen. Ze stellen dat een kolonie niet zozeer een winstgevend iets was, maar eerder een last. De kolonisator stak er veel geld in, maar haalde er te weinig uit. In de wetenschap blijft dat een discussiepunt. Mijn boek maakt duidelijk dat die theorie in elk geval voor Congo pure nonsens is.’

Hoe groot was het risico voor de Belgische ondernemers om einde 19e-eeuw in Congo te investeren?

FRANS BUELENS: Een investering blijft altijd een risico. Maar de bedragen die in het begin dienden als startkapitaal waren toch zeer bescheiden. Voor de ivoorhandel en de rubberteelt was dat ook niet nodig. Na twee jaar betaalden sommige maatschappijen hun aandeelhouders en investeerders al terug. Later, met de opkomst van de mijnbouw, lagen de bedragen van de startkapitalen wel hoger. Katanga lag ook ver van zee. Het was niet zo makkelijk om de delfstoffen snel en goedkoop naar de Atlantische oceaan te transporteren. Vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog draaide de motor echter op volle toeren, zodat het risico ook toen eerder beperkt was. Na de Tweede Wereldoorlog krijg je overigens hetzelfde effect.

Heel het systeem was uiteraard ook afgestemd op dergelijke snelle winsten.

BUELENS: Toen Leopold van start ging in Congo, was het niet vanzelfsprekend dat die exploitatie winstgevend zou zijn. Het beste bewijs daarvan is de clausule die Frankrijk wist te verwerven in de aanloop tot de Akte van Berlijn. Leopold kreeg toen groen licht voor de kolonisatie, maar als hij faalde, zou Congo in Franse handen komen. De Belgische regering stond evenmin te springen om haar koning zijn zin te geven. In het begin had Leopold het dus niet voor de wind. Er moest zo snel mogelijk geld binnenkomen. Rubber en ivoor waren daarvoor de gedroomde middelen. Veel planning zat er niet achter: ivoor komt van olifanten. Dus schoten ze die af. In de Antwerpse haven merkte men dat ook. Elk jaar werden de slagtanden kleiner. Dat kon alleen maar betekenen dat de olifantenpopulatie langzaam uitgeroeid werd. Hetzelfde gold voor het rubber. Door de uitvinding van de rubberband, was de vraag gigantisch en konden er hoge prijzen gevraagd worden. Leopold had echter geen tijd om plantages aan te leggen. Er moest op korte termijn zoveel mogelijk rubber getapt worden. Als gevolg van die politiek kapte de Congolese bevolking de wilde lianen gewoon om in plaats van erin te kerven, het sap af te leiden en de planten te laten leven.

De buurlanden hadden er dus op gerekend dat Leopold niet in staat zou zijn om dat enorme land in het hart van Afrika te besturen?

BUELENS: Frankrijk in elk geval wel. Maar van de andere zou ik dat niet durven zeggen. Door Leopold daar zijn gang te laten gaan, bleef de strijd tussen de grootmachten uit. Niemand gunde het een ander. Leopold kreeg het, maar wel op voorwaarde dat het een vrijstaat werd. In 1890 heeft Leopold daar toch een mouw aan weten te passen. Onder het mom dat hij de opbrengst ervan nodig had in zijn strijd tegen de slavernij, mocht hij vanaf dan wel belastingen heffen.

Hadden de Belgische maatschappijen zoveel winst kunnen boeken zonder de enorme concessies die Leopold kwistig in het rond strooide?

BUELENS: Leopolds probleem was dat hij niet goed wist waar hij het geld vandaan moest halen. Daarom hanteerde hij het Amerikaanse systeem van land grants. Om het kapitaal aan te spreken, geeft men als staat enorme oppervlaktes in concessie. Dat zie je overigens ook aan de indeling van de Amerikaanse en Afrikaanse staten. Er werd een rechte lijn getrokken om de puzzel te verdelen. Als die grens toevallig een volk of een stam doormidden sneed, dan was dat maar zo.

Leopolds bedoeling achter die concessies was toch iets perverser dan louter investeringskapitaal aan te trekken?

BUELENS: Hij had die maatschappijen ook nodig om zijn gebied af te bakenen. De Duitsers bleven in het oosten uiteraard geïnteresseerd in Congo’s rijke ondergrond. Dus moest Leopold ervoor zorgen dat er daar wel degelijk iemand aanwezig was om die grond te bezetten. In ruil voor de concessies had Leopold, en later de Belgische staat, in elke maatschappij een belangrijk aandelenpakket. Daar werden dus ook wel inkomsten uit gehaald.

Joseph Kabila heeft zich kennelijk laten inspireren door Leopold toen hij de voorbije jaren de ertsrijke gebieden uitdeelde.

BUELENS: Het klopt dat de huidige president wel heel snel een aantal grote concessies heeft verkocht voor een lage prijs. Maar de vergelijking gaat toch niet helemaal op omdat Leopold uiteindelijk een buitenstaander was die daar even een vreemd land kwam verdelen. Kabila blijft toch de president van Congo. We weten ook niet zo goed waarom hij die concessies zo eenvoudig van de hand heeft gedaan. Misschien had hij het zelf niet allemaal voor het zeggen. Hoogstwaarschijnlijk had hij ook snel geld nodig.

Net zoals Leopold indertijd.

BUELENS: Eigenlijk is er van een Congolese staat nog altijd geen sprake. Het budget is niet veel groter dan van een stad als Antwerpen. Door de industrialisatie sinds de Tweede Wereldoorlog was er op het moment van de onafhankelijkheid in 1960 wel al íéts gerealiseerd. Er waren enkele belangrijke, goed functionerende spoorlijnen, elektriciteitscentrales en een beginnend onderwijssysteem. Nu, vijftig jaar later, schiet daar niet veel meer van over. Het is in 1960 meteen fout gelopen. België moet vandaag niet te hoog opgeven over het democratische gehalte van de Congolese verkiezingen. We hebben toen allerminst het goede voorbeeld gegeven. De eerste verkozen premier van Congo hebben we op zijn zachtst gezegd niet gerespecteerd. Daarbij komt nog eens dat er in Congo altijd buitenlandse interventies zijn geweest. We hebben het land niet de tijd gegeven om op zijn eigen benen te leren staan. Hoe konden we overigens verwachten dat er daar een klasse zou opstaan die het land zou besturen? We hebben de Congolezen nooit hoger onderwijs laten volgen. Dat is een structurele handicap voor het land.

Het blijft ook onwaarschijnlijk dat Congo, als ongeveer enige land ter wereld, geen bevolkingsaangroei kende tussen 1885 en 1945.

BUELENS: Er zijn geen exacte statistieken, maar men gaat ervan uit dat er bij het begin van de kolonisatie tien à vijftien miljoen inwoners waren. Midden de vorige eeuw waren er dat ongeveer tien miljoen. Er was dus zeker een stagnatie, maar hoogstwaarschijnlijk zelfs een terugval. De grootste fout die België heeft gemaakt, is dat het de landbouw verwaarloosd heeft. Als kolonisator moet je er toch op zijn minst voor zorgen dat de bevolking zich kan voeden. Maar omdat de katoenteelt en de mijnbouw veel meer opleverden, hebben ze de Congolezen verplicht om hun traditionele landbouw te verlaten. Onrechtstreeks volgde daaruit ook een dubbele demografische scheeftrekking. In de dorpen woonden alleen maar vrouwen en arbeidsongeschikte mannen. Rond de plantages en de mijnen richtte men arbeiderskampen op waar vier vijfde van de populatie uit mannen bestond. Voor het overige zijn er ook veel Congolezen bezweken onder de dwangarbeid. Een laatste deel is gevlucht naar de buurlanden.

Wanneer is in België het besef gekomen dat er meer uit de kolonie kon worden gehaald als er meer mensen zouden wonen?

BUELENS: Om aan arbeidskrachten te raken, heeft men eerst Chinezen geïmporteerd. Na de nederlaag van Duitsland in de Eerste Wereldoorlog kwamen ook de sterke mannen uit Rwanda en Burundi in aanmerking om in Katanga te gaan werken. Zelfs uit Angola leverden de koppelbazen arbeidskrachten aan. Ook de inlandse stamhoofden werden daarbij betrokken. Voor elke arbeider die ze leverden, kregen ze een premie. Desondanks leefde die demografische bezorgdheid wel in België. Toen Leopold III in 1926 na een bezoek aan Congo waarschuwde dat je een bevolking op die manier ook kon uitroeien, was er niemand die hem tegensprak. Niet zozeer omdat hij op dat moment de kroonprins was, maar wel omdat hij iets zei wat iedereen maar al te goed besefte. Rond die tijd hebben bedrijven zoals Union Minière ook een soort verlicht sociaal stelsel ingevoerd. Ze trachtten de arbeidskrachten beter te behandelen zodat die zich goed zouden voelen. Hun gezin kon bij hen komen wonen en hun kinderen kregen een opleiding. Dat laatste gebeurde niet zozeer uit goede wil, maar wel om ze op te voeden tot geschikte arbeidskrachten. Na de Tweede Wereldoorlog verandert er nog meer. De massa Congolezen die zich in de jaren vijftig een fiets kan aanschaffen, is een belangrijke indicator voor een lichte stijging van de koopkracht.

Hoe is de overgang in 1960 verlopen voor de Belgische bedrijven?

BUELENS: Na het bloedbad in Leopoldstad (Kinshasa) in 1959 moest iedereen zich in zeer korte tijd aanpassen. De economische wereld kon niet anders dan de onafhankelijkheid toestaan, maar probeerde wel te blijven functioneren. Niemand had er echter op gerekend dat de eerste vrije democratische verkiezingen gewonnen zouden worden door Patrice Lumumba. Dat had men natuurlijk liever niet gehad. Tijdens de voorbereidende conferenties in 1960 in Brussel had België wel al veel uit de brand gesleept. Zo werd het Congolese leger omkaderd door Belgische officieren. Typerend daarbij is het beeld van de Belgische generaal Emile Janssens die een paar dagen na de onafhankelijkheid op een bord schrijft: ‘ avant l’indépendance = après l’indépendance’.

Een aantal bedrijven heeft in die tijd samen met de Belgische staat actief meegeholpen bij de afscheuringspogingen van de provincies Kasai en Katanga, omdat ze zo gemakkelijker de controle zouden kunnen behouden over de regio. Drie dagen voor de dekolonisatie was bovendien het Comité Special du Katanga (CdK) ontbonden, dat een grote aandelenportefeuille had in de Katangese bedrijven. De participaties werden verdeeld tussen de Congostaat en het CdK waardoor Congo zijn stemrecht aanzienlijk zag verminderen in Union Minière en andere grote maatschappijen. Door de enorme bodemrijkdom blijft Congo desondanks over een reusachtig potentieel beschikken om tot economische ontwikkeling te komen. Het is nog altijd niet helemaal voorbij. De Belgen hebben lang niet alles meegenomen.

DOOR HANNES CATTEBEKE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content