Een ongelukkige associatie met de Orde van de Zonnetempel legde zijn carrière twaalf jaar lam, maar in 2008 staat Michel Tabachnik met opgeheven hoofd voor het Brussels Philharmonic/VRO. ‘Na alles wat ik heb meegemaakt, kan ik de muziek beter dienen.’
In december kondigde het Vlaams Radio Orkest een naamsverandering aan: het zou Brussels Philharmonic/VRO gaan heten. Intussen heeft een jong Brussels orkest met de naam ‘Brussels Philharmonic Orchestra’ die naam betwist. Even belangrijk was de aankondiging dat het orkest een nieuwe dirigent zou krijgen: Michel Tabachnik. Vandaag is de Zwitser minder bekend, maar tot 1994 zag het ernaar uit dat hij de hoogste toppen zou scheren. Hij was gecoacht door de grootste orkestleiders van zijn tijd, onder wie Herbert von Karajan en Pierre Boulez, had de Berliner Philharmoniker, het Concertgebouworkest en tientallen andere wereldorkesten gedirigeerd. Bovendien stond hij bekend als een bekwaam pedagoog.
Maar in 1994 werd zijn naam verbonden met de drama’s rond de Orde van de Zonnetempel. Meer dan 60 leden van die sekte vonden de dood in bizarre rituele zelfmoorden. Tabachnik raakte betrokken in twee processen, die zijn carrière ei zo na ruïneerden. Vorig jaar werd zijn naam door het hof van beroep in Grenoble volledig gezuiverd.
Waarom bent ú net beschuldigd in die zaak?
MICHEL TABACHNIK: In de jaren tachtig kende ik enkele mensen van de Orde, en ik had er een handvol lezingen voor gegeven. Mijn ex-vrouw, de moeder van mijn kinderen, was een van de slachtoffers van de drama’s. Toen de Franse televisie mijn naam zag, betrokken ze die onmiddellijk bij het verhaal. Ik had er niets mee te maken. Gevolg: twee processen, die twaalf jaar hebben aangesleept. Ik ben niet alleen vrijgesproken, de rechter heeft bovendien bevestigd dat ik niet eens tot de Zonnetempel behoorde.
Hoe raakt een intelligent, hoog opgeleid man zoals u bij een sekte betrokken?
TABACHNIK: Het was in die tijd geen sekte maar een orde, zoals die van de vrijmetselaars, de tempeliers, de rozenkruisers, waar heel wat intelligente mensen lid van zijn. Filosofie interesseert mij. Maar hoe kon ik nu nauw bij de Zonnetempel betrokken zijn? Ik gaf meer dan 100 concerten per jaar, ik was volop met mijn muziek bezig. Mijn contacten dateren vooral van de jaren tachtig, de drama’s gebeurden in 1994, toen ik er al lang afstand van had genomen.
Die twaalf jaar moeten een nachtmerrie zijn geweest.
TABACHNIK: Dat is nog te zwak uitgedrukt. Plots werd ik verstoten door de samenleving, door de concertorganisatoren, door de orkesten. En ik was totaal onschuldig. In zo’n situatie zitten, dat wens ik niemand toe. Het drama is dat je moet bewijzen dat je onschuldig bent.
De media veroordelen je voor het proces begonnen is. En het gevolg was dat iedereen mij de rug toekeerde. Het eerste land dat mij weer verwelkomde, was Nederland. Ik ben momenteel hoofddirigent van het Noord-Nederlands Orkest. Toen kwam Parijs terug. Paradoxaal genoeg is het land dat mij verguisde ook het land dat me er weer bovenop bracht. Je wordt van alle kanten aangevallen, maar tegelijkertijd zijn er ook heel wat mensen die geloven in je onschuld en je komen helpen.
Waar kwam die hulp vandaan?
TABACHNIK: Mensen zoals Pierre Boulez en de bekende componist Iannis Xenakis namen het voor mij op. Gelukkig is er ook in Frankrijk nog een ernstige pers, die puur naar de feiten kijkt. De filosoof en mediadeskundige Régis Debray hield lezingen over de zaak, en schreef zelfs naar de rechter om mij te verdedigen.
Wat hebt u tijdens die twaalf jaar gedaan?
TABACHNIK: Heel wat. Nederland en de Scandinavische landen keken veel nuchterder tegen die processen aan dan Frankrijk. Ik kon er dus nog dirigeren. Ik had ook een docentschap in Kopenhagen.
In 1997 heb ik een boek geschreven om mezelf te verdedigen, en nu werk ik aan een nieuw boek rond de vele lezingen over muziek die ik in mijn leven gegeven heb.
Hebben die gebeurtenissen uw kijk op muziek en uw werk als dirigent beïnvloed?
TABACHNIK: Heel sterk zelfs. Ik had nooit gedacht dat mensen naar wie ik zo opkeek mij ter hulp zouden komen. Het feit dat je plots ontdekt dat je vrienden hebt op wie je kunt rekenen, was sterker en trof me veel dieper dan de aanvallen in de media.
Ik kijk nu anders naar het orkest dan vroeger. Veel dirigenten denken dat mensen in dienst van zichzelf staan, maar dat werd helemaal ondersteboven gehaald. Voor mij lijkt de mens aan de buitenkant slecht, maar daaronder zitten zoveel goede dingen verscholen. En muziek is het gezicht van het diepste goede in de mensheid. Na alles wat ik heb meegemaakt geloof ik dat ik de muziek beter kan dienen.
U staat dus anders tegenover muzikanten.
TABACHNIK: Natuurlijk. Muzikanten zijn heel gevoelige mensen. Het zijn geen intellectuelen, geen wetenschappers, geen filosofen. Ze hebben hun leven gegeven aan de viool, de hobo, de partituur. Ze hebben dus zelden veel tijd om zich buiten hun domein sterk te ontwikkelen. Ze zijn heel intuïtief, en daaraan wil ik mij wijden. Intuïtie, inspiratie en toewijding zijn belangrijker dan ratio. Muzikanten zijn misschien geen Einsteins, maar daar geven ze niets om want ze trachten Beethoven uit te voeren als goden. Het allergrootste wat de mens presteert, is voor mij niet de wetenschap maar de kunst.
Musici hebben sterke gevoelens rond de muziek die ze spelen, maar als je die niet naar boven haalt, blijven ze op de bodem van hun hart liggen. De eerste taak van de dirigent is om hun intuïtie en hun liefde voor de muziek te bevrijden. Natuurlijk is er ook techniek nodig, dat is het uitgangspunt. Maar Arthur Schopenhauer heeft gezegd dat muziek de taal van de ziel is. Die moet je naar buiten kunnen brengen, en door wat ik heb meegemaakt kan ik dat nu beter dan vroeger.
Wat betekent dat praktisch? Is het uw visie die u doorgeeft, of een visie die u en het orkest samen ontwikkelen?
TABACHNIK: Geen van beide. Hun visie is geen visie: de visies van tachtig mensen heffen elkaar op. Mijn visie zou ook zeer persoonlijk zijn. Ik spreek zelfs niet over de visie van Beethoven als ik zijn symfonieën dirigeer. Toen Beethoven zijn Vijfde Symfonie componeerde, deed hij dat op bevel van zijn eigen inspiratie. Hij was niet de meester, hij werd gedwongen om te schrijven wat hij schreef. Het was, zoals schilder Wassily Kandinsky ooit zei, een noodzaak, een drang die zo sterk is dat je niet anders kunt.
Wat is die inspiratie, die dwang? Dat weet niemand. Ze zit in elk van ons, misschien niet zo sterk als in Beethoven, maar we hebben het allemaal. We verschillen op het vlak van beschaving, taal enzovoort, maar daarachter zit iets wat ons samenbrengt.
Komt dat naar boven via een dialoog met het orkest?
TABACHNIK: Nee, het gebeurt zonder woorden. Een dirigent heeft de gave om een gevoel over te brengen door bewegingen. Dat leer je niet, je wordt zo geboren. Die bewegingen kunnen soms erg raar zijn, kijk maar naar Carlo Maria Giulini. Maar hij slaagt er wel in om een heel universum over te brengen. Dat is wat men charisma noemt. Hoe het werkt, is een mysterie. Je krijgt het niet uitgelegd.
Ik heb Herbert von Karajan goed gekend. We hebben in Salzburg ooit samen Parsifal van Wagner geanalyseerd. Het eerste wat hij mij zei is: ‘Wat valt er eigenlijk te analyseren? Wat mij het meeste interesseert op de partituur is het wit. Wat er in het zwart geschreven staat, kan me niet schelen.’
U gaat intens met het Brussels Philharmonic samenwerken. Wat is uw indruk van het orkest?
TABACHNIK: Dit is een bijzonder wendbaar orkest. Ze kunnen alles aan, van Bach tot de recentste hedendaagse muziek, tot jazz toe. Dat vind ik fantastisch, want zo kunnen we Xenakis met Brahms programmeren, Boulez met Mahler, tot Zappa met Beethoven toe. Ik zou het repertoire helemaal willen opengooien, alle barrières willen verwijderen. En dit is hét orkest waarmee dat mogelijk is. De meeste orkesten kunnen dat niet, of ze willen het niet. Je hebt er die extreem gespecialiseerd zijn in hedendaagse muziek, of in barok enzovoort. Wij hebben een hele reeks talen en stijlen ter beschikking, en die ga ik niet alleen volledig verkennen, maar ook aan alle kanten uitbreiden.
Dat houdt ook in dat u sterk met het publiek zult moeten communiceren.
TABACHNIK: Precies! Ik zou doodgraag met het publiek praten tijdens het concert. Niet om de muziek uit te leggen, dat zou bijzonder pedant zijn. Maar als ik een concert met Beethoven en Xenakis geef, weet ik dat ze twee zeer gelijksoortige karakters waren, zeer schuw, zoekend. Ze gaven ons totaal verschillende muziek, maar toch hadden ze hetzelfde psychologische profiel. Dat zou ik het publiek willen laten aanvoelen, maar dat verband is niet muzikaal. Dus is er een woordje uitleg bij nodig.
Dat wordt niet vaak gedaan op concerten.
TABACHNIK: Bijna nooit. Ik deed het onlangs in de Salle Pleyel in Parijs, en zelfs de recensenten haalden mij aan. Nog eens, het is geen exposé, ik speel geen professor voor een zaal vol studenten. We wisselen standpunten uit. Ik wil dat het publiek naar de repetities komt, met mij en met de muzikanten komt praten. Ik wil dat omdat ik anders vrees dat het orkest een museum wordt. We leven vandaag in een levende maatschappij. Ik wil geen orkest op het podium, een publiek in de zaal en een groot hek ertussenin.
Als we dat niet doen, ben ik ervan overtuigd dat klassieke muziek over 50 jaar dood zal zijn. Bijna een hele eeuw muziek wordt vandaag vergeten. Stravinski en Bartok, dat lukt nog net voor het grote publiek, maar verder gaat de interesse niet. In een wereldwijde enquête naar de belangrijkste componisten ooit staat Mozart bovenaan. De eerste componist van de 20e eeuw staat op de 17e plaats. Dat is vreselijk!
Wat zou voor u het ideale concert zijn?
TABACHNIK: Mijn droomconcert heb ik vorig jaar met het VRO kunnen uitvoeren in Parijs, met muziek van Cage, Boulez, Debussy en Schumann. Een ideaal programma om iedereen te laten horen hoe die geniale componisten zoveel rijke menselijke gevoelens in al die verschillende muziektalen uitdrukken. Dat was voor mij het archetype van een concert. Het was trouwens een groot succes: we hebben daar Iberia van Debussy opnieuw moeten spelen. In Parijs, stel u voor!
U hebt een contract met het Brussels Philharmonic voor veertien weken per jaar, en dat gedurende vier jaar. Dat betekent een belangrijke continuïteit.
TABACHNIK: Zo wil ik het ook, ik wil mij helemaal engageren. Dit project is nieuw, het heeft heel wat mogelijkheden en ik zie veel bereidheid om nieuwe dingen te proberen. Als ik naar Frankfurt zou gaan, zou ik in een bevroren situatie terechtkomen. Dat is hier niet het geval. En we hebben hier met Flagey een schitterende zaal. Er valt dus heel wat op te bouwen.
U bent nu 65, en u verloor 12 jaar van uw carrière. Plant u nog vooruit, bedenkt u waar u over vijf jaar wilt staan?
TABACHNIK: Wat er met het Brussels Philharmonic gebeurt, is veel belangrijker dan wat er met mij gebeurt. Ik wil doodgraag dat het orkest een succes wordt. Het gaat om 100 mensen en een publiek. Dat is mijn doel.
Ik heb opnieuw contracten met L’orchestre de Paris, de Berliner Philharmoniker, London Philharmonia enzovoort. Dat ligt al vast. Maar ik beschouw het niet als een triomf. Iedereen heeft een kruis te dragen in zijn leven, en zoveel mensen zijn er veel erger aan toe dan ik. Ik heb twaalf jaar verloren, maar dat maakt me niet boos. Vandaag is het leven een geschenk voor mij. Als je dat niet beseft, ben je niet gelukkig.
DOOR PETER VANDEWEERDT/foto’s filip naudts