Twaalf weken voor de geplande machtsoverdracht lijkt Irak te balanceren op de rand van een burgeroorlog.

Paul Bremer, het hoofd van het Amerikaanse bestuur in Bagdad, zal zich de verjaardag van de overwinning op Saddam Hoessein wel anders hebben voorgesteld. Net als de internationale legermacht die daar is samengetrokken om Irak naar de democratie te leiden. Want in plaats van op 9 april in Bagdad feest te vieren, waren de coalitietroepen in zeven steden aan het vechten tegen opstandige Irakezen. De soldaten moesten het dit keer niet alleen opnemen tegen de milities in de zogenaamde Soennitische driehoek, ze vochten nu ook tegen de sjiitische moslims die de meerderheid vormen in het land en die tot voor kort werden gezien als de steunpilaar voor een vreedzame machtsoverdracht. Een strijd op twee fronten is de nachtmerrie van elke militair.

Toen Bremer na vijf dagen van verbitterde gevechten eindelijk op het idee kwam om de stammenleiders en geestelijken in te schakelen, waren honderden mensen gestorven en was het land verenigd in een opstand tegen de buitenlanders. Iraakse leiders meldden bedroefd dat dit ‘alles had kunnen worden vermeden door een betere timing en meer gevoel voor de cultuur van de bevolking’.

De timing dus. Op 28 maart verboden de coalitietroepen de krant van een jonge geestelijke, Moqtada al-Sadr. Die krant beweerde dat de op 8 maart getekende voorlopige grondwet bijeengeschreven was door ‘de joden’ die Irak willen vernietigen. Want die grondwet is om twee redenen anti-Iraaks. Ze belooft dat de Koerdische autonomie voorlopig ongeschonden blijft, deelt het land dus op en verzwakt het. Minstens even erg vindt de krant het dat de grondwet door mensen is geschreven, terwijl wetten enkel van God komen. Reden dus om tegen de grondwet – en bij uitbreiding tegen de coalitie – te vechten. De onderliggende betekenis was duidelijk: gezien de andere geestelijke leiders van de sjiieten die grondwet hebben goedgekeurd, zijn ze vijanden geworden van Irak.

Sadr City

Dergelijke haattirades zijn voor de coalitietroepen op zich al genoeg om in te grijpen. Ze werden daar tot nu toe van weerhouden door het simpele feit dat al-Sadr een sjiiet is en dus behoort tot de religieuze meerderheid. Hoe zwaar hij weegt in het machtsspel tussen de geestelijke leiders is niet duidelijk. De sloppenwijken van Bagdad – vroeger Saddam City genoemd – zijn alleszins sinds enkele maanden herdoopt in Sadr City. Volgens Arabische bronnen heeft Moqtada al-Sadr in negentig steden en dorpen zijn volgelingen aangesteld en beheerst hij op die manier het zuiden van het land. De wijken waar al-Sadr sterk staat, worden vrijwel bestuurd door de ordetroepen van de geestelijke. Rapporten over wreedheden, bedreven door zijn aanhangers hebben wel de Arabische media bereikt, maar werden in het Westen amper overgenomen.

Op 3 april werd Mustafa Yacubi, de woordvoerder van al-Sadr, gearresteerd. Dat gebeurde op bevel van een Iraakse rechtbank. Yacubi wordt verdacht van aanslagen tegen gematigde geestelijken en van de moord op Abdel Majid al-Khui, een populaire sjiitische geestelijke die jarenlang in ballingschap leefde en kort na zijn terugkeer in Irak neergestoken werd. Verder zou Yacubi ook geld hebben verduisterd. Zware aanklachten en dus wel degelijk een reden om in te grijpen, wat de Amerikanen dan ook deden. Al-Sadr riep daarop zijn volgelingen op te betogen. In Bagdad, Najaf en Faluja kwamen ze op straat.

Ongeletterd

Dat is niet ongewoon, ook grootayatollah Ali al-Sistani (73) gebruikt massabetogingen om de Amerikanen te laten weten dat hij met bepaalde beslissingen niet akkoord gaat. Door rechtstreeks met de bezetters te onderhandelen, zou hij immers zijn krediet bij de bevolking kunnen verspelen. De boodschappen laat hij over aan woordvoerders en aan zijn aanhang die op zijn bevel trouw betoogt. Maar Sistani is in de ogen van de Amerikanen wel van een ander gehalte dan al-Sadr. Hij werkt mee, zij het achter de schermen. Hij schreef mee aan de grondwet, roept de sjiieten op mee te werken met de bezettende macht en is in feite de woordvoerder van de grootste groep van de sjiieten.

Al-Sadr is dat niet. Of beter: was dat niet voor de opstand. De man werd – ook door de Arabische zender Al-Jazeera – bijzonder neerbuigend beschreven als een half ongeletterde geestelijke zonder een behoorlijke godsdienstige opleiding, die zich omringd heeft met vleiers en mislukkelingen.

Al-Sadr erfde zijn faam en aanhang van zijn vader en oom, allebei zeer hoge sjiitische geestelijken, allebei zeer populair en beiden martelaren van het regime van Saddam Hoessein. Volgens al-Sadr is de moord op zijn vader trouwens niet alleen het werk van Saddam, ook van Sistani die bang werd van de groeiende invloed van de al-Sadr-familie.

Op 5 april – uitgerekend de dag waarop al-Sadr had opgeroepen te betogen voor de vrijlating van Yacubi – probeerden de Amerikanen ook hem te arresteren. Dat mislukte, al-Sadr verschuilt zich in een moskee en over het hele land breken rellen uit, aangevoerd door zijn goed bewapende en goed getrainde leger.

De daaropvolgende dagen vochten zwaarbewapende coalitietroepen tegen guerrillastrijders. Hoe erg het op een gegeven ogenblik was, blijkt wel uit het feit dat Saddam Hoessein snel vanuit zijn geheimgehouden gevangenis naar het buitenland werd gebracht. De angst dat hij bevrijd zou worden, moet groot zijn geweest. In die dagen werden ook moskeeën beschoten – die van Faluja werd zelfs gebombardeerd. Volgens de Amerikaanse woordvoerder gebeurde dat omdat de moskee gebruikt werd als rekruteringscentrum en daardoor zijn door het oorlogsrecht gegarandeerde status van religieus gebouw kwijt was. De verbazing van de Arabische journalisten was groot. Een moskee is immers – in tegenstelling tot een kerk – altijd meer dan een gebedsruimte. Het is het centrum van een wijk, waar onderwijs wordt gegeven, waar aan liefdadigheid wordt gedaan, waar politiek wordt bedreven.

Hier speelde de timing zeker tegen de coalitietroepen. Het land was zo al in beroering omdat een van de grootste feestdagen in aantocht was en duizenden pelgrims naar Kerbala stroomden. Op 10 april vieren de sjiieten immers Arbaeen, de veertigste dag van de rouw over de dood van Hoessein, de kleinzoon van de profeet Mohammed. Die stierf in 680 vlakbij Kerbala in een gevecht tegen de Turken.

Dit jaar had de rouw een dubbele betekenis, want op de herdenkingsdag zelf (Ashura of islamitisch nieuwjaar) ontplofte een zware bom in Kerbala waarbij tientallen sjiieten omkwamen.

Arbaeen is een van de grootste feestdagen en het was bijgevolg niet erg verstandig om net daarvoor een geestelijke te willen oppakken, zeker niet als dat betekende dat buitenlanders in een moskee zouden binnenvallen.

Intifada

Hier speelde het tweede element: de gevoeligheden van een volk met een andere godsdienst en een andere cultuur. Washington weet dat ook, sinds kort krijgen de soldaten een spoedcursus in Arabische wellevendheid voor ze naar Irak vertrekken.

Een cursus in geschiedenis zou daar best bij horen. Want de grote feiten uit het roemrijke verleden breken altijd dwars door de bloemrijke taal. Niemand weet dat beter dan al-Sadr. Hij noemt zijn mannen moedjahedien, ‘martelaren’ in een heilige oorlog. Zijn leger ‘van de Mahdi’ vecht in een ‘intifada’. Door het gebruik van dat woord schaart hij zich achter de Palestijnse opstand tegen Israël en verwijst hij meteen naar de onlangs door de Israëli’s vermoorde sjiitische sjeik Ahmed Yassin. Niet onbelangrijk, gezien de schok die de dood van Yassin in de moslimwereld veroorzaakte.

Intifada heeft voor Irakezen nog een betekenis. Het woord verwijst naar de opstand tegen de Britten in 1920, die door heel Irak wordt herdacht. Het geweer waarmee de Britse kolonel Gerard Leachman werd neergeschoten, is nog te zien in het museum van Bagdad. De opstand werd bloedig onderdrukt, waarna de Britten de soennitische minderheid aan de macht brachten.

Even belangrijk is dat al-Sadr zich vrij snel na het begin van de opstand terugtrok in de heilige stad Najaf. Daar worden zijn vader en oom nog steeds vereerd en is hij dus veilig. Het is ook de stad van zijn grote tegenstander Sistani. Dat de oude Sistani, in Najaf omringd door een ziedende massa opgezweepte sjiieten, opriep tot kalmte, is een blijk van moed. Dergelijke gebaren heeft Sistani ook nodig. Tot nu toe was hij de gesprekspartner van de coalitie en stonden de grootste moslimpartijen aan zijn kant. Hij was het die na de nieuwjaarsaanslag in Kerbala de soennitische moslims in bescherming nam. Zij werden immers verdacht van de aanslag tegen een sjiitisch heiligdom.

Sinds al-Sadr in zijn moskee uitvalt tegen de invloed van Iran, weet iedereen dat Sistani, die van Iran afkomstig is, geviseerd wordt. Dat is goed voor het Arabische nationalisme, maar gevaarlijk voor de regio. Een jonge stokebrand als al-Sadr zal daar geen rekening mee houden, een door de wol geverfde geestelijke als Sistani, die het bewind van Saddam overleefde en toch populair bleef, ziet dat anders.

Hij weet dat de eenheid van Irak belangrijk is: voor Irak zelf en voor het evenwicht in de regio. Vandaar dat hij zich al een jaar verzet tegen elk plan om van Irak een federale staat te maken. Hij weet ook dat de sjiieten door hun demografische meerderheid bij verkiezingen een volstrekte meerderheid halen in het volgend jaar te kiezen parlement. En dat de aanwezigheid van de Amerikanen de beste garantie is voor een min of meer vreedzame machtsoverdracht.

Die zou – volgens alle officiële bronnen – toch doorgaan op 30 juni. Waarom ook niet? Die overdracht is symbolisch, de Amerikaanse troepen blijven in Irak, de buitenlandse bedrijven blijven tegen goede betaling heropbouwen. Alleen is alles veel moeilijker geworden. De gematigde sjiieten en soennieten zijn erin geslaagd om lui als al-Sadr uit het overgangsbestuur te houden – wat natuurlijk mee diens woede verklaart. Maar nu de opstand het hele land raakt en al-Sadr zich kan beroepen op de steun van twee miljoen moslims, zullen de radicale stemmen niet meer genegeerd kunnen worden. Een dergelijke opgang via geweld en gijzelingen kan ook andere milities op gedachten brengen. Een jaar nadat ze zijn bevrijd van het regime van Saddam Hoessein, lijkt de vrede voor de Irakezen verder weg dan ooit.

Door Misjoe Verleyen

Al-Jazeera noemde al-Sadr een half ongeletterde geestelijke die zich omringt met vleiers en mislukkelingen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content