De een zat bijna twintig jaar lang voor Agalev in het parlement, de ander werkte op CVP-kabinetten. De een werd partijvoorzitter, de ander voorzitter van het ziekenfonds. Terwijl groene ministers met de Christelijke Mutualiteiten in de clinch gingen, probeerde de partijleiding de banden met het ACW aan te trekken. Jos Geysels ontmoet Marc Justaert. Opnieuw.

Het is al bijna vijftien jaar geleden dat ze me hebben gevraagd om voorzitter te worden van de Landsbond van Christelijke Mutualiteiten’, bedenkt Marc Justaert terwijl hij Jos Geysels een felverlichte vergaderzaal binnenleidt. Al die tijd houdt hij al kantoor op de bovenste verdieping van het Aeropolisgebouw in Schaarbeek, waar het ziekenfonds broederlijk samenhokt met het ACW en het ACV. Noem het de natuurlijke biotoop van de CM-voorzitter, die eigenlijk al zijn hele leven in de buurt van de christendemocratische partij en het christelijke middenveld heeft doorgebracht. Zijn vader was CVP-schepen in Alsemberg, en zelf begon hij zijn loopbaan in de jaren zeventig bij CEPESS, de studiedienst van de partij. Daarna kon hij naar het kabinet van toenmalig minister van Sociale Zaken Jean-Luc Dehaene (CD&V), en later was hij nog een paar jaar kabinetschef van oud-minister van Tewerkstelling Luc Van den Brande (CD&V).

‘Mijn kabinetstijd was een prachtige pe-riode’, zegt hij. ‘Dehaene was natuurlijk een sterke figuur met autoriteit, en dat straalde op zijn medewerkers af. Als wij, de mannen van Jean-Luc, de werkgroep-Verplaetse of de werkgroep-Van Yperseele binnen stapten, werd er naar ons geluisterd, hè.’ Even speelde Justaert met de gedachte om zelf in de politiek te stappen, en in 1986 was hij zelfs lijstduwer bij de Kamerverkiezingen. ‘Jean-Luc moedigde me daarin aan. Maar in die tijd zag ik het niet zitten om overal stemmen te gaan ronselen en de populaire jan uit te hangen. Dat was niets voor mij.’

Eind jaren tachtig kreeg hij zowel een werkaanbieding van de Nationale Arbeidsraad (NAR) als van de Landsbond van Christelijke Mutualiteiten (LCM). Hij koos voor het ziekenfonds, waar hij het bijna vijftien jaar geleden tot voorzitter schopte. ‘En als het aan mij ligt, doe ik er nóg zeven jaar bij’, aldus Justaert. ‘Dan ben ik 65 en is het tijd om vrijwilligerswerk te gaan doen.’ Want de voorzitter is een ‘man van de Beweging’, en zo hoort het volgens hem ook. ‘Als ik ergens woon, wil ik meer doen dan er slapen’, zegt hij. ‘Ook nu ben ik in mijn vrije tijd actief in het verenigingsleven van Leefdaal. Op die manier ben ik bezig met mensen van allerlei rang en stand, en dat is voor mij noodzakelijk. Ik heb het namelijk bijzonder moeilijk met de inteelt van intellectuelen onder elkaar.’

Terwijl Justaert hem een kop koffie toeschuift, merkt Geysels op dat ook hij eigenlijk uit het ACW stamt. ‘Mijn vader heeft zijn leven lang op de loonlijst van de CM gestaan. Eerst als ambulancier in Turnhout, later als bediende.’ Justaert grijnst. ‘Dus kun jij kaarten?’ vraagt hij. ‘Want bij het ACW van Turnhout tel je niet mee als je niet kunt kaarten, hè.’

Kaarten is Jos Geysels’ ding niet. ‘En ik heb dat in het parlement nooit als een gebrek ervaren’, lacht hij. ‘Wel heb ik er mijn kennis van de Beweging goed kunnen gebruiken. Weet je dat een van mijn eerste interpellaties in de Kamer over de ziekenfondswet ging? Ik vond toen dat de mutualiteiten wel érg veel mochten. Geef toe: jullie spelen zelfs voor reisbureau.’

MARC JUSTAERT: Misschien zijn sommige van onze bezigheden vandaag niet meer relevant, maar ik kan je verzekeren dat die dat dertig jaar geleden wél waren. Zijn wij destijds niet allemaal met de dertienjarigen naar Westouter of Heer-sur-Meuse getrokken, en met de veertienjarigen naar Schwarzsee of Melchtal? Die preventieve luchtkuren waren voor de meeste kinderen van onze generatie de enige mogelijkheid om in het buitenland op vakantie te gaan. Akkoord, vandaag gaan veel kinderen al vroeg met moeder en vader naar Frankrijk of Spanje, en wordt er vaak neergekeken op onze jongeren- en gezinsva-kanties. Maar we hébben nu eenmaal die voortreffelijke organisatie. Moeten we die dan gewoon maar opdoeken?

JOS GEYSELS: Jullie hebben ook ziekenhuizen, rusthuizen en apotheken. En dat terwijl de CM eigenlijk een patiëntenvereniging zou moeten zijn.

JUSTAERT: Eén ziekenhuis hebben we nog, en dat staat toevallig in jouw thuisstad Turnhout. De andere ziekenhuizen zijn stuk voor stuk gefuseerd. Volgens de wet van 1894 die de oprichting van ziekenfondsen regelde, mochten we in sociomedicale instellingen investeren. Dat was destijds ook nodig, want er waren in dit land streken met te weinig ziekenhuisbedden. Mochten we vandaag opstarten, dan zouden we natuurlijk geen ziekenhuizen meer openen, want er zijn er al meer dan genoeg in ons land.

GEYSELS: Ik vind het ongelooflijk dat sommige ziekenfondsen nu zelfs cholesterolverlagende boter of een bezoek aan de sauna willen terugbetalen.

JUSTAERT: Met dat soort gadgetpolitiek proberen de kleinere ziekenfondsen een deel van onze leden af te snoepen, ja. Op zich is er niets mis met gezonde concurrentie, maar ik vind hun tactiek niet altijd even proper. Ze voeren vaak zeer agressief campagne, en tasten de grenzen af van wat wettelijk kan en niet kan. Ik zou natuurlijk graag zien dat de overheid zulke praktijken aan banden legt, maar voorlopig is daar nog geen sprake van.

GEYSELS: Ondertussen kunnen mensen die zwaar ziek zijn op de private markt geen hospitalisatieverzekering meer afsluiten. Dat vind ik een bijzonder zorgwekkende evolutie. Als de medische wereld over een paar decennia zal kunnen voorspellen hoeveel risico een pasgeboren baby loopt om bijvoorbeeld alzheimer of MS te ontwikkelen, zullen meer en meer mensen worden geweigerd.

JUSTAERT: De opkomst van hospitalisatieverzekeringen stelt ons voor grote problemen. Omdat de lonen in België niet méér mogen stijgen dan het gemiddelde van de ons omringende landen, zijn de meeste bedrijven hun werknemers – met de goedkeuring van de vakbonden – voordelen gaan geven die niet in de loonnorm zijn opgenomen en waarop ook geen werkgeversbijdragen hoeven te worden betaald. Bedrijfswagens zijn bijvoorbeeld wijdverspreid, maar ook hospitalisatieverzekeringen. Gevolg: een groot deel van de werkende bevolking heeft via zijn werkgever zo’n verzekering bij een private maatschappij, zoals Ethias of DKV. Als ziekenfonds kunnen we onmogelijk in die markt binnenbreken, want de werknemers van een bedrijf zijn natuurlijk bij verschillende ziekenfondsen aangesloten. Het probleem is dat die verzekering wegvalt zodra mensen met pensioen gaan, ouder worden en dus meer gezondheidsproblemen krijgen. Dán komen ze met z’n allen bij ons aankloppen. Wij hebben noodgedwongen een leeftijdsgrens van 66 jaar ingesteld, want anders wordt het systeem onhoudbaar. Het gros van de mensen die bij onze hospitalisatieverzekering is aangesloten, is nu al ouder dan 58 jaar.

GEYSELS: Dat lijkt me inderdaad een pervers systeem. Maar wat doe je eraan?

JUSTAERT: Bedrijven zouden hun werknemers beter zélf laten kiezen waar ze een hospitalisatieverzekering afsluiten. Dat zal hen minder kosten, want de ziekenfondsen bieden goedkopere polissen aan.

GEYSELS: Wat wordt de komende jaren volgens jou de grootste bedreiging voor de ziekteverzekering?

JUSTAERT: (denkt lang na) Dat de broodnodige besparingen vandaag niet worden doorgevoerd. We wéten dat de kosten voor de gezondheidszorg in de toekomst zullen stijgen door de toenemende vergrijzing. Er zal dan meer geld nodig zijn voor nieuwe geneesmiddelen, voor rustoorden, voor vaccins. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat het wellicht niet houdbaar is om het budget van de ziekteverzekering jaarlijks met 4,5 procent op te trekken. Maar tóch wordt er niet bespaard in de domeinen waar dat zonder al te veel problemen zou kunnen.

Waarom moet klinische biologie of medische beeldvorming in sommige ziekenhuizen bijvoorbeeld veel meer kosten dan elders? Een paar jaar geleden bracht een studie nog merkwaardige praktijkverschillen aan het licht op het vlak van preoperatieve onderzoeken. Maar is daar ondertussen al iets mee gebeurd? Nee hoor. Toen Frank Vandenbroucke (SP.A) nog federaal minister van Sociale Zaken was, heeft hij geprobeerd om de excessen aan te pakken door referentiebedragen in te voeren voor frequente ingrepen, maar dat initiatief is uiteindelijk gestrand.

GEYSELS: Heb je het nu over de praktijkverschillen tussen Vlaanderen en Wallonië?

JUSTAERT: Onder meer, maar er zijn er ook binnen Vlaanderen.

GEYSELS: Voor de communautaire verschillen hebben CD&V en de N-VA in elk geval een oplossing klaar: splits de gezondheidszorg.

JUSTAERT: Niemand is tegen hervormingen die een beter bestuur mogelijk maken. Ook ik niet. Maar dan moeten ze me wel kunnen bewijzen dat zo’n regionalisering de mensen inderdaad ten goede komt. Ik heb tot nog toe echt geen reden om te geloven dat de volledige splitsing van de gezondheidszorg de zaken eenvoudiger zou maken. Integendeel. Als elke regio bijvoorbeeld zijn eigen prijspolitiek zou kunnen voeren, dan gaan de mensen hun medicijnen natuurlijk kopen waar die het goedkoopst zijn. Wat schieten we daar dan mee op?

GEYSELS: Verdere regionalisering van de gezondheidszorg is dus totaal onbespreekbaar?

JUSTAERT: Dat heb ik niet gezegd. Over homogene bevoegdheidspakketten kan wat ons betreft bijvoorbeeld wél worden gepraat. Want er zijn in de loop der jaren nu eenmaal veel bevoegdheden geregionaliseerd, en dat heeft een aantal scheeftrekkingen opgeleverd. Neem de gezondheidszorg: preventie is een gemeenschapsbevoegdheid, maar de rest zit federaal. Dat levert heel vreemde situaties op. Want als de gemeenschappen goed werk leveren op het vlak van preventie en er dus minder mensen ziek worden, plukt het federale niveau daar de vruchten van. Mij lijkt het logisch dat het niveau dat de inspanningen levert ook de return krijgt. Daarnaast zijn die versnipperde bevoegdheden ook bijzonder verwarrend. Zo betaalt de ziekteverzekering een groot deel van rolstoelen voor gehandicapten terug. Maar als je speciale snufjes nodig hebt, worden die kosten door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap gedekt. Alleen is er geen enkele samenspraak tussen die twee systemen, en is het voor iemand die een heel gesofisticeerde rolstoel met computerbesturing nodig heeft totaal onduidelijk waar hij moet aankloppen.

GEYSELS: Heeft het ACW het eigenlijk nog moeilijk met de invloed van de N-VA op CD&V?

JUSTAERT: Door het kartel heeft de N-VA een belangrijke invloed op de communautaire standpuntbepaling van CD&V, ja. Verder wil ik daar niet veel over kwijt.

GEYSELS: N-VA-voorzitter Bart De Wever zei een tijd geleden nog: ‘De N-VA heeft een kartel met CD&V, niet met de CM.’

JUSTAERT: (grijnst) En gelijk heeft hij.

GEYSELS: Zou jij op een kieslijst van het kartel gaan staan als CD&V je dat zou vragen?

JUSTAERT: Dat is een hypothetische vraag, want ze hébben me dat nooit gevraagd.

GEYSELS: Als ík nu weer aan het begin van mijn loopbaan zou staan, dan aarzelde ik geen moment om me verkiesbaar te stellen. Alleen lijkt het me vandaag veel moeilijker om je in het parlement waar te maken dan vroeger.

JUSTAERT: Dat denk ik ook. En er zijn ook steeds minder parlementsleden die hun nek durven uit te steken. Nochtans worden zulke politici volgens mij veel meer gewaardeerd dan al die zwijgzame volgelingen die opgaan in de grote massa.

GEYSELS: Onderschat de discipline van de fracties en de partijen niet, hè.

JUSTAERT: Dat is het net: die partijtucht fnuikt vaak alle initiatief en creativiteit. Bovendien zijn sociale thema’s voor de partijen geen hot items meer, en dus trekken ze ook geen kandidaten meer aan die met zulke onderwerpen bezig zijn. Daardoor verdwijnt bijvoorbeeld alle kennis over de ziekteverzekering uit de Kamer en de Senaat. Greta D’Hondt (CD&V) is nu weg, en ik zie niemand die haar kan vervangen. CD&V heeft nu nog Luc Goutry en de liberalen hebben Yolande Avontroodt, maar verder kan ik niet zo snel iemand bedenken. Gaandeweg zitten er minder en minder ambassadeurs van het middenveld in de parlementen. De partijen doen op dat vlak gewoon geen moeite meer.

GEYSELS: Geldt dat ook voor CD&V?

JUSTAERT: Natuurlijk. En dat terwijl een partij als CD&V het middenveld eigenlijk zou moeten koesteren. Meer nog: ze zou ons moeten opvrijen.

GEYSELS: Eind jaren negentig en ten tijde van paars-groen werd het ACW nochtans uitgebreid door verschillende partijen opgevrijd. Veel succes hadden mijn avances niet: toen de verkiezingen eraan kwamen, keerde het ACW braaf naar de CD&V-stal terug. ‘We zijn niet te koop of te huur’, klonk de niet mis te verstane boodschap op Rerum Novarum 2003.

JUSTAERT: Jij zocht wel toenadering, maar ik had het gevoel dat je veeleer een uitzondering was. Agalev heeft een historische kans gemist om binnen het ACW een moeilijke discussie los te weken. Misschien was de tijd wel rijp om in verschillende partijen ACW-kandidaten te steunen.

GEYSELS: Meen je dat nu?

JUSTAERT: Natuurlijk. Binnen het ACW hadden veel mensen sympathie voor Agalev, maar dat is tijdens de paars-groene regering grotendeels weggeëbd.

GEYSELS: En hoe waren jullie contacten met de socialisten in die periode? Die wilden toch ook graag een inniger relatie met het ACW?

JUSTAERT: Ik kan goed opschieten met de algemeen secretaris van de Socialistische Mutualiteiten, Guy Peeters, maar er is geen enkele CM’er die met het socialistische ziekenfonds tussen de lakens wil kruipen. Een groot progressief front rond bepaalde strijdpunten zien we wel zitten, maar voor eenheidsworst is er bij ons zeker geen animo.

GEYSELS: In de praktijk vormt het ACW dus nog altijd een stand binnen CD&V?

JUSTAERT: Ik weet dat daar tegenwoordig met dedain over wordt gesproken en zelf hou ik eigenlijk niet van het woord ‘stand’, maar ik ben er rotsvast van overtuigd dat CD&V beter af was als standenpartij. Toen was tenminste duidelijk in wiens naam de mandatarissen en leden van het partijbestuur spraken. En nu? Wie vertegenwoordigen zij vandaag nog? Zichzelf? De partijen komen gewoon niet meer bij ons zoeken als ze nieuwe politici willen rekruteren.

GEYSELS: Wij hebben wel bij het ACW gezocht, én gevonden. Mensen als Joos Wauters bijvoorbeeld.

JUSTAERT: Vandaag doen de democratische partijen dat haast niet meer. Ze halen liever een universiteitsprof of een bedrijfsleider binnen. Nu zullen dat allemaal wel competente mensen zijn, maar wie vertegenwoordigen zij in het parlement?

GEYSELS: Al die nieuwe parlementsleden hebben natuurlijk nog de kans niet gekregen om zich te bewijzen, want meer dan zes maanden na de verkiezing zitten ze nog altijd op een regering te wachten.

JUSTAERT: En het ziet er niet naar uit dat die er snel zal komen. Ik weet het. Zelf heb ik trouwens nog de zogenaamde ‘honderd dagen’ van Jean-Luc Dehaene meegemaakt toen ik op zijn kabinet zat.

GEYSELS: Was de regeringsformatie van de afgelopen maanden sneller beklonken met Dehaene aan het stuur?

JUSTAERT: Dat denk ik wel, want hij ként tenminste alle betrokkenen. Ze hebben hem afgelopen zomer veel te snel uit de running genomen als bemiddelaar – en vraag me nu niet wie dat heeft gedaan, want dat weet ik niet. In elk geval hadden ze hem toen langer moeten laten zweten. Jean-Luc is een zeer goede politicus, die de communautaire problematiek erg goed kent. Maar als hij met iets bezig is, moet je hem wel ernstig nemen. Hij laat zich niet zomaar het veld in sturen.

GEYSELS: Tot slot toch nog een hypothetische vraag: stel dat je vandaag als debutant in de Kamer zou komen, wat was dan jouw eerste politieke daad?

JUSTAERT: (zonder aarzelen) De uitvoering van een meer dan dertig jaar oude wet. In 1976 werd een wet goedgekeurd waardoor gehandicapten ook vakantiegeld zouden krijgen. Dat is niet alleen van symbolisch belang, maar ook een omweggetje om de invaliditeitsuitkeringen wat op te trekken. Eigenlijk schrijnend dat we het daar vandaag nog altijd over moeten hebben.

OPGETEKEND DOOR ANN PEUTEMAN/FOTO’S DIMITRI VAN ZEEBROECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content