Dirk Van Damme gelooft niet in een eenzijdig primaat van de politiek. Hij verlaat zijn topfunctie in het gemeenschapsonderwijs om kabinetschef van de Vlaamse minister van Onderwijs en Werk te worden.
Eerst plukte Vlaams minister van Onderwijs en Werk Frank Vandenbroucke (SP.A) bij het katholieke onderwijsnet topman Geert Schelstraete weg om hem te adviseren over het secundair onderwijs. En vorige week gaf de Raad van het Gemeenschapsonderwijs (Rago) zijn fiat voor het vertrek van afgevaardigd bestuurder Dirk Van Damme, die op 1 september kabinetschef van Vandenbroucke wordt.
De Rago deed dat met lange tanden. Van Damme, hoofddocent Onderwijskunde aan de Universiteit Gent en voordien algemeen directeur van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, was pas sinds begin dit jaar in dienst bij de Rago. Hij had van de bestaansreden van het gemeenschapsonderwijs de inzet van zijn opdracht gemaakt. Maar net als Schelstraete zet hij dus de stap van net naar kabinet. Meteen lijkt er een stijlbreuk te zijn met de vorige Vlaamse regering, die hamerde op ‘het primaat van de politiek’.
Dirk Van Damme: ‘Politiek en middenveld zijn geen opponenten. Minister Vandenbroucke staat voor een complexe sector. Zoals hij dat voor de gezondheidszorg heeft gedaan, wil hij ook in het onderwijs iedereen betrekken. Maar de onderwijsnetten zullen niet via Schelstraete of mij het onderwijsbeleid maken. Dat doet Vandenbroucke. Daarvoor omringt hij zich met mensen omwille van hun kwaliteiten en expertise. Daarom heeft hij ons gevraagd.’
Maar hoeveel armslag houdt een minister over als topmensen uit het middenveld sleutelposities op zijn kabinet bekleden?
DIRK VAN DAMME: Ik geloof niet in een eenzijdig primaat van de politiek. Het is goed dat er op het kabinet mensen zijn die de problemen van het onderwijs en de sterke en zwakke punten van de netten kennen. Dat maakt een beter beleid mogelijk. We zijn brugfiguren voor wie niet het belang van één net, maar het algemeen belang van het onderwijs telt. Voorts moet iedereen zijn rol spelen: de minister, de koepelorganisaties van de netten, de vakbonden, de ouder- en studentenverenigingen.
Een andere inschatting is dat Vandenbroucke de netten onthoofdt door Schelstraete en u naar zijn kabinet te halen.
VAN DAMME: Dat is overdreven. Er zijn nog veel andere deskundigen in de koepelorganisaties. Maar in mijn geval is het duidelijk dat men het in het gemeenschapsonderwijs niet fijn vindt dat ik kabinetschef word. Toen ik afgevaardigd bestuurder van de Rago werd, ben ik voor een langere periode in dienst getreden. Nu laat ik de Rago enigszins verweesd achter. Maar mijn vervanger zal het uitgestippelde beleid voortzetten om op termijn een kwart van alle leerlingen in het basis- en secundair onderwijs aan te trekken.
U hebt in het gemeenschapsonderwijs een ‘ronde van Vlaanderen’ gedaan. Wat hebt u opgestoken?
VAN DAMME: Veel directeurs en leerkrachten geloven in het pedagogische project en de pluralistische opzet van het gemeenschapsonderwijs. Op het vlak van pedagogie, participatie, de aanpak van leerproblemen en schoolmoeheid, enzovoorts gebeuren er schitterende dingen. Dat is enorm bemoedigend. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat het gemeenschapsonderwijs met zijn concept en profiel meer leerlingen kan aanspreken dan de 15 procent die het nu bereikt. Daarvoor hoeft het zich niet tegen het katholiek onderwijs op te stellen en terug te keren naar de schoolstrijd van 50 jaar geleden. Die tijd is voorbij.
Waarom is het gemeenschapsonderwijs dan niet aantrekkelijker voor meer ouders en leerlingen?
VAN DAMME: Het gemeenschapsonderwijs moet af van het imago dat het in de verdrukking zit en alleen nog goed is om ‘moeilijke leerlingen’ op te vangen. Voorts zijn er te grote verschillen binnen het net. Veel gemeenschapsscholen zijn zeer dynamisch. Er is echter ook een sliert van scholen waar een oude ambtenarencultuur heerst, zonder bezielende leiding en een goede teamgeest. Dat kwaliteitstekort is te lang toegestaan en dat moet veranderen.
U hebt wel de centrale administratie van het gemeenschapsonderwijs kunnen afbouwen.
VAN DAMME: Het politieke akkoord om het aantal personeelsleden van die administratie te verminderen van 430 naar 218 dateert van 1998. Het is niet goed dat dit zo lang aangesleept heeft. Omdat er sindsdien geen aanwervingen meer geweest zijn, werken er nu nog ongeveer 370 mensen. Intussen is er een nieuw organogram en zijn de uitvoeringsbesluiten gepubliceerd. Een 150-tal mensen zal stoppen of een andere opdracht in de Vlaamse administratie krijgen. In 2005 moet die operatie afgerond zijn.
De schoolstrijd is voorbij, zegt ook Vandenbroucke. Maar die boodschap brengt elke Vlaamse minister van Onderwijs bij het begin van een regeerperiode.
VAN DAMME: In de geesten is de tegenstelling nog vaak aanwezig en onder minister Marleen Vanderpoorten (VLD) staken de oude demonen weer meer de kop op. Alsof een vrijzinnige minister per definitie gekant is tegen katholieken en een katholieke minister zich tegen vrijzinnigen keert. Dat is totaal achterhaald.
Volgens mij hebben de hoge kwaliteit en de creativiteit van het onderwijs in Vlaanderen te maken met een competitie tussen verschillende onderwijsvisies. Ons systeem is ook groot genoeg om het bestaan te verantwoorden van verschillende netten, waarbinnen waarden en normen gedeeld worden. Ik denk dat er op termijn zelfs plaats is voor vijf of zes onderwijsclusters.
Ik ben tegen netvervaging. Eenheidsworst leidt tot kwaliteitsverlies. Diversiteit heeft een meerwaarde. Zo denkt ook secretaris-generaal Mieke Van Hecke van het katholiek onderwijs erover. Daarom komt ze nadrukkelijk op voor het pedagogische project van dat net.
Is de invulling ervan niet meer een zaak van de scholen met hun veel geprezen autonomie, dan van de netten?
VAN DAMME: Zowel de scholen als de netten kunnen vorm geven aan die verscheidenheid. Ik ben voor meer autonomie van de scholen, maar dat hoeft niet ten koste te gaan van de netten. Er zijn immers geen honderd verschillende pedagogische projecten in Vlaanderen mogelijk. Je kunt niet van elke school verwachten dat ze een eigen leerplan maakt. Leerplannen worden het best ontwikkeld door de netten, die ook de gemeenschappelijke belangen van scholen behartigen.
De autonomie van scholen mag niet uitmonden in een atomisering van het onderwijslandschap. Anders dreigt een grotere sociale ongelijkheid door een onderhuidse marktlogica die gunstig is voor sterke scholen en die nadelig is voor scholen die moeten opereren in een omgeving die sociaal niet gemakkelijk is.
In het programma Knack TV op Kanaal Z stelde u begin mei voor om het Schoolpact te begraven. Blijft u daarbij?
VAN DAMME: Ja. Het Schoolpact heeft het over de vrije keuze tussen confessioneel en niet-confessioneel onderwijs. Dat is niet meer de belangrijkste breuklijn. Omdat een bijna-monopolie van het katholiek onderwijs niet goed is, verdedig ik een keuzevrijheid van onderwijs die veel verder gaat. Ik zou graag hebben dat de netten daarover samen een langetermijnvisie ontwikkelen. Dit mag niet door de overheid worden opgelegd.
Keuzevrijheid moet ook financieel verantwoord kunnen worden. Welke meerprijs wil de samenleving betalen voor de kerntaak die het gemeenschapsonderwijs vervult voor ouders en leerlingen die hun gading niet vinden in het katholieke net? Moeten alle netten in elke uithoek van Vlaanderen dezelfde studierichtingen voor enkele leerling aanbieden? Zijn er afspraken mogelijk voor het beroeps- en technisch onderwijs, dat voor het gemeenschapsnet in sommige delen van Limburg en West-Vlaanderen een blinde vlek geworden is? Door het budgettaire keurslijf voor de nieuwe Vlaamse regering wordt het beantwoorden van die vragen een van de grootste uitdagingen. Daarom is het jammer dat de vorige Vlaamse regering, ook onder druk van de vakbonden, wel veel geld voor onderwijs heeft uitgetrokken, maar onvoldoende creatief en toekomstgericht geweest is.
Waarvoor moet de nieuwe Vlaamse regering de schaarse extra middelen bij voorkeur gebruiken?
VAN DAMME: Een absolute prioriteit is de herwaardering van het beroeps- en technisch onderwijs. Daarbij is ook de aansluiting op de arbeidsmarkt belangrijk. In het verlengde hiervan moet het watervalsysteem in het secundair onderwijs (ouders en leerlingen kiezen eerst voor algemeen secundair, om bij een falen ‘af te zakken’ naar het technisch of beroepsonderwijs) worden tegengegaan.
Op het vlak van de permanente vorming en het levenslang leren moeten we de versnippering van het aanbod terugdringen. Het hoger onderwijs krijgt vanaf 2007 een nieuw financieringssysteem. Dat wordt een boeiende, maar moeilijke oefening. Blijven we vooral het aanbod van universiteiten en hogescholen financieren, of houden we meer rekening met de vraag en dus met studentenaantallen? Financieren we enkel de eerste masteropleiding van een student en moet die zelf betalen voor vervolgmasters?
U vermeldt niet de kosteloosheid van het leerplichtonderwijs. Nochtans hebben zowat alle partijen dat thema aangekaart voor de verkiezingen van 13 juni.
VAN DAMME: Door die consensus is er in het regeerakkoord een verbintenis opgenomen, te beginnen bij het zesde leerjaar van het lager onderwijs. Maar met de uitwerking en financiering zullen we de handen nog vol hebben.
Patrick Martens
‘Er is een sliert van gemeenschapsscholen waar een oude ambtenarencultuur heerst.’