vijftien jaar geleden blies het Moldavische staatsleger de aftocht in de opstandige regio Transdnjestrië. Vandaag is het gebied nog altijd een niemandsland en een smokkelparadijs.
Het kerkhof van Bendery, nabij Tiraspol. Tijdens een orthodoxe plechtigheid legt president Igor Smirnov twee bloemen op elk graf. Hier liggen de slachtoffers van wat Smirnov de ‘genocide’ van 1992 noemt, de aanval van het Moldavische staatsleger op de separatistische regio Transdnjestrië. Een oorlog waarin honderden doden vielen, van wie er velen hier in Bendery begraven liggen. Een oorlog ook waarin de rebellen verrassend standhielden tegen het Moldavische leger. Met dank weliswaar aan de Russische troepen, die in het gebied gelegerd waren (en nog altijd zijn), en die de kant van de Russisch-gezinde rebellen hadden gekozen. Op 21 juli 1992 werd een wapenstilstand getekend. Dat is nu precies vijftien jaar geleden.
Igor Smirnov was in 1992 president, en is dat vandaag nog altijd. Transdnjestrië heeft intussen een eigen parlement, vlag, volkslied, postzegels en bankbiljetten. Het noemt zichzelf ook een democratische republiek, al omschrijven westerse diplomaten het streepje grond op de linkeroever van de Dnjestr liever als een stalinistisch geleide boevenstaat. Het wordt dan ook door niemand erkend. Officieel hoort het nog altijd gewoon bij Moldavië.
Maar daar willen ze in Tiraspol niet van weten. Volgens Sergey Baburin, vicevoorzitter van de Russische Staatsdoema, is de beste garantie op vrede in Transdnjestrië zelfs een hereniging met Rusland. ‘Negentig procent van de bevolking denkt er net zo over, zo blijkt uit een referendum van vorig jaar. Op termijn zijn we zelfs voor een eenmaking van Rusland met Oekraïne, Wit-Rusland en Transdnjestrië.’ Goed om te weten: twee derde van de bevolking van Transdnjestrië is Russisch of Oekraïens van origine.
Moldavië is in zijn geschiedenis zowel een deel van Roemenië als van Rusland, later de Sovjet-Unie, geweest. Maar terwijl ze in de regio’s ten westen van de Dnjestr alle sovjetsymboliek hebben opgeruimd, herinnert het straatbeeld in Transdnjestrië nog altijd aan de communistische tijd. Voor het presidentieel paleis in de hoofdstad Tiraspol prijkt een bombastische gevleugelde Lenin in marmer en bijna alle straatnamen verwijzen naar communistische helden.
Ook de industrie stamt uit de sovjetperiode: de metaal-, elektriciteits- en textielfabrieken houden Transdnjestrië, ondanks het internationale isolement, economisch overeind. Maar in dit niemandsland floreert natuurlijk ook de georganiseerde misdaad. Volgens de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) werd er in 2005 minstens 6 miljard euro aan crimineel geld witgewassen.
President Smirnov weet dat de Europese Unie zijn maffioze smokkelstaatje het liefst zo snel mogelijk zou zien verdwijnen. Wanneer we hem in het presidentieel paleis een vraag stellen over democratie, fronst hij zijn zware wenkbrauwen en gaat hij onmiddellijk in de tegenaanval. ‘De EU geeft altijd lessen in democratie, maar vergeet niet dat de eerste fascistische staat wel in het Westen ontstond.’ Van een eventuele hereniging met Moldavië, die zelfs Rusland even voorstelde, wil Smirnov niet weten. ‘Het zijn twee gescheiden samenlevingen.’
Ook de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (OpenVLD) beet als voorzitter van de OVSE zijn tanden stuk op de kwestie-Transdnjestrië. Bezoeken aan Tiraspol waren hopeloze missies, want Smirnov en zijn kliek verwachten nu eenmaal geen heil van EU of OVSE. Dus weet ook De Gucht intussen maar al te goed dat een oplossing onmogelijk is zonder de steun van Rusland – de enige grootmacht die enige vat heeft op de huidige machthebbers in Transdnjestrië. Helaas beseffen ze dat ook in Moskou maar al te goed, en gebruiken ze hun machtspositie in het dossier-Transdnjestrië als een troefkaart in hun buitenlands beleid. Voor de Russen hoeft een oplossing niet meteen, tenzij ze in hun voordeel is. Net daardoor ziet het ernaar uit dat Transdnjestrië voorlopig nog wel een tijdje een niemandsland zal blijven. Al is het er dan een met een eigen vlag.
Bruno Depover