Op vrijdag 5 maart kiezen ’s lands magistraten de 22 collega’s die hen de komende vier jaar in de Hoge Raad voor de Justitie zullen vertegenwoordigen. Later zal de Senaat de 22 niet-magistraten aanstellen. Nochtans werd die Hoge Raad in 2000 geïnstalleerd – alweer met de affaire-Dutroux als drogreden – om de rol van de politiek bij benoemingen en bevorderingen in de magistratuur te neutraliseren. Voorts houdt de Hoge Raad voor de Justitie toezicht op de werking van de hoven en rechtbanken en behandelt hij klachten van burgers dienaangaande. De grondwetgever kent de Hoge Raad voor de Justitie dus veel macht toe en die maakt daar ook uitbundig gebruik van.
Na de eerste vier jaar blijft het echter de vraag of de meeste leden van de Hoge Raad wel geschikt waren voor dit ambt en of hun opvolgers op hun beurt niet zullen proclameren hoe het moet – terwijl velen in eigen werkkring niet meteen model staan.
Zo zijn er kandidaat-magistraten voor de Hoge Raad die niettegenstaande veel kritiek aan hun adres toch politiek bevorderd werden, die de deontologie aan hun laars lappen – bijvoorbeeld door voormalig minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) bij te staan in zijn jongste verkiezingscampagne – of die ijveren voor deeltijds werk, maar er toch een zitje in de Hoge Raad bij willen. Andere kandidaten zijn minder huichelachtig. Zo wil een politierechter naar de Hoge Raad om er onder andere te ijveren voor de uitvoering van alle straffen, de oprichting van nieuwe gevangenissen en de herinvoering van de doodstraf. ‘De uitvoering van de doodstraf wil ik nog even in het midden laten.’ (sic)
Maar er zijn ook ernstige kandidaten. En die beklemtonen, soms als scheidend lid van de Hoge Raad, zijn tekortkomingen. Dan wordt wel degelijk gealludeerd op externe beïnvloeding bij benoemingen en bevorderingen van vaak ongeschikte kandidaten. Er wordt ook aan herinnerd dat de competentie van de leden van de Hoge Raad niet onbeperkt is. En gewezen op hun gebrek aan voeling met de magistraten, op de bijna onbestaande communicatie met de burger voor wie de Hoge Raad toch ook werd opgericht en op het managementtaaltje dat de top van de Hoge Raad zo graag hanteert. Zo spanden een paar scheidende leden vorige week nog de media voor hun verkiezingskar door plotseling het belang te propageren van ‘emotionele intelligentie’ bij de selectie van magistraten.
De volgende Hoge Raad zou beter eerst in alle bescheidenheid eens luisteren naar wat hij voor de magistraten kan doen om alle hervormingen te ondersteunen waar zij al aan meewerken, alvorens van alles – én zichzelf – op te dringen, zonder daarbij altijd de wettelijk voorziene procedures te respecteren.
De volgende Hoge Raad zal dus vooral aan geloofwaardigheid en gezag moeten winnen. Al was het maar omdat de komende vier jaar de ambtstermijnen van bijna alle korpschefs in de hoven en de rechtbanken verstrijken en de Hoge Raad hun opvolgers zal selecteren. Of gaan die zich moeten bewijzen ten overstaan van leden van de Hoge Raad die zelf weinig of niets bewezen hebben?
Frank De Moor