Jan Braet kijkt naar kunst en het leven, in bloei en verval, zoals de rozen. Deze week Berlinde De Bruyckere en de Besloten Hofjes in het Hof van Busleyden, Mechelen.
Zij zou zo lang naar de Besloten Hofjes hebben gestaard tot ze in haar hoofd zouden zijn ontploft. Zij leerde de zeven altaarkastjes zoals vrijwel iedereen pas kennen nadat de gasthuiszusters die ze vijf eeuwen lang hadden bewaard, ze aan de stad Mechelen hadden geschonken. Vorsers spoorden hun geschiedenis op en restauratoren herstelden ze in hun vroegere luister. Waarom Berlinde De Bruyckere zozeer opging in de fonkelende weelde van de zogenaamde paradijstuintjes met hun zijden bloemen, heiligenbeeldjes, wassen medaillons, lovertjes en wat al niet, is een groot raadsel. Een onweerstaanbare drang deed haar de intieme schaal van de laatmiddeleeuwse retabelkastjes opblazen om er de monumentaliteit van haar eigen getourmenteerde beeldwereld naast te zetten.
Gekneed in haar plastische taal werden de lelieblaadjes vlezige hompen.
Vaklui moeten de beelden hebben gesneden en de panelen beschilderd. De augustinessen zorgden voor het geduldige handwerk. Ze raakten vervuld van de lust om hun denkbeeldige tuinen mateloos te versieren en vol te stoppen met relicten van de heiligen die hun dierbaar waren. Zo’n hofje werd met een enkele oogopslag betreedbaar voor wie de behoefte had om de dwaze wereld de rug toe te keren en asiel te zoeken in een tuin der zaligheden. Onmogelijk kon De Bruyckere een zo vroom geluk, besloten in een hofje, in al zijn eenvoud navolgen. Haar beelden waren van bij het begin van haar carrière grote, naakte en geschonden lichamen in lompen, onderworpen aan de bederfelijkheid van alle vlees, verstoken van de beschutting waar ze wanhopig naar zoeken.
Waren er niet de lelies uit de paradijstuintjes geweest die haar verbeelding op hol hadden doen slaan, dan was ze er misschien afgebleven. Maar de lelies namen voor haar innerlijke oog kolossale proporties aan. In haar vertrouwde plastische taal gekneed en gekleurd in was, werden hun tere blaadjes vlezige hompen. Ze verloren hun florale onschuld en ondergingen een hevige metamorfose tot onbestemde parten van een dier, ja van een mens. Van de lust die geurende lelies bij haar opwekken, houden de monumentale beelden niets over. Als ze dan al iets zouden verspreiden, dan wel de weeë geur van bederf en dood. Maar deze kunstenaar verleent het macabere ook een gave schoonheid, zoals barokke schilders als Rubens of Zurbaran dat konden.
Aangedrukt tegen houten dragers werken haar sculpturen als grote reliëfs, in krachtige, picturale constellaties. Handelend volgens vanouds als vrouwelijk bestempelde patronen beoefenden de zusters geduld, spaarzaamheid, restverwerking en hergebruik – evenveel deugden die de beeldhouwster overnam. Restaurator Lieve Watteeuw, die de honderden bestanddelen van de zeven paradijstuintjes uiteenlegde en behandelde, registreerde onder andere gerecycleerde kralen, kersenpitten en zelfs de klauw van een huisdier.
De Bruyckere van haar kant bewaarde de linnen rollen met restanten behangpapier dat doorheen de jaren in vele lagen de muren had bedekt van het oude herenhuis dat ze opnieuw bewoonbaar maakt. Delen van dat behang, voorzien van bloemmotieven – pioenrozen en lelies – integreerde ze in haar beelden. Stilaan zag ze ‘een geheime gelaagdheid’ ontstaan die haar verwant voorkwam met de zorgvuldige stapelingen in de Hofjes, zo schrijft ze in It almost seemed a lily (luxemap, uitgegeven door Hannibal).
De tentoonstelling in het verduisterde souterrain van het Mechelse stadspaleis Hof van Busleyden komt neer op een confrontatie van uitersten. Dat ze elkaar raken, is puur een kwestie van intuïtief aanvoelen. En zo wilde Berlinde De Bruyckere het, die zelf de scenografie voor haar rekening nam zodat ze een ‘geheime dialoog’ kon doen ontstaan.
Tot 12 mei 2019 p>