Als Berlijn na de oorlog in twee stukken uiteenviel, kwam dat niet omdat de Berlijners dat zo wilden, maar omdat de wereld in twee stukken uiteenviel. De grens daartussen liep pal door Duitsland.

ZOLANG de Muur er stond, kende het Duits twee manieren om Oost-Berlijn te spellen. De ene schrijfwijze suggereerde dat het hier het oostelijke gedeelte van de grotere entiteit Berlijn betrof, de andere hield in dat het ging om een aparte eenheid Oost-Berlijn. Kortom, de eerste manier van spellen erkende de permanente tweedeling van Berlijn niet, de tweede wel. Vandaar ook de politieke gevoeligheid er omheen. De westerse, “kapitalistische” spelling erkende de eerste versie, de oosterse, “volksdemokratische” de tweede. Maar natuurlijk heette Oost-Berlijn drüben, aan gene zijde van de muur, gewoon Berlin, Hauptstadt der DDR.

Het tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigde Berlijn werd ook op die manier heropgebouwd. In het oosten, dat het oude hart van de stad omvatte, werd het nieuwe Berlijn gekoncipieerd als een aparte stad, de hoofdstad van de Duitse Demokratische Republiek (DDR). Oost-Berlijn keerde als het ware zijn rug naar het westen, alsof daar niet West-Berlijn, maar pakweg een aardappelveld lag. In de westelijke helft stond iets uit het puin op dat slechts een halve stad wou zijn en wachtte op de hereniging, op aansluiting bij de oostelijke helft.

En tussen die twee helften stond die Muur. De Muur torende er als de nooit geheelde wonde van de oorlog, of liever van twee oorlogen, de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Vandaag moeten de halve stad aan de ene kant en de hele stad aan de andere, aan elkaar worden gesmeed, want het is de westerse versie van de geschiedenis en van de spelling die gelijk heeft gekregen.

KANTOORBLOKKEN.

De oorlog en de Muur hebben bij de stadsscheiding een lelijk litteken nagelaten, de tot voor kort onbetreedbare doodsstroken met mijnenvelden en wachttorens en prikkeldraad. De Muur stond altijd een meter of twee van de eigenlijke grens af, opdat de Volkspolizisten ook aan déze zijde ervan hun wachtronde moesten kunnen lopen. En in die stroken niemandsland eigenlijk DDR-grondgebied, graag opgeofferd voor de verdediging tegen het neofascistische revanchisme en het monopoliekapitaal in het Westen zat een ras konijnen opgesloten dat in die paar decennia isolatie een eigen variant van zichzelf had gekweekt.

Wie de Koude Oorlog heeft gewonnen en dus gelijk heeft gekregen, is al te zien aan wat daar nu in het hart van de stad wordt gepland, aan de Potsdamer en Leipziger Platz : kantoorblokken van Daimler-Benz, Hertie, Sony en Asea Brown Boveri. Had de andere kant gelijk gekregen, of hadden meer bepaald de Sovjets in de late jaren veertig hun zin kunnen doorvoeren, dan hadden die daar misschien een of ander Kultur- of Volkspalast gebouwd, iets lelijks ongetwijfeld, maar iets met een even duidelijke, ideologische boodschap.

In mei 1945 had generaal Georgi Zjoekov, maarschalk van de Sovjetunie en veroveraar van Berlijn, het Berlijnse garnizoen van zijn troepen aldus toegesproken : “Wij hebben Berlijn bestormd, maar de zielen van de Duitsers moeten wij nog eerst zien te overwinnen. Dat zal een zware slag zijn en onze eerste linie loopt nog maar tot hier. Ik zou graag geloven dat ons ook op dit front een glanzende zege wacht. “

Geheel hun eigen ideologie getrouw, meenden de Sovjets dat opvoeding en kultuur de Duitsers van hun nazi-gezindheid kon afbrengen. Het ging om een ideologische strijd, want, zo schreef Sergeï Tiulpanov, de propagandachef van het Sovjetse militaire bestuur, in zijn memoires : “Het bewustzijn van grote delen van het Duitse volk en zijn opvattingen over kulturele en morele waarden waren vergiftigd. Hoofdzaak was, zo was ons van bij het begin duidelijk, om de fascistische en imperialistische ideologie in het bewustzijn van de mensen te overwinnen. “

Aan Amerikaanse kant is een analoge manier van denken merkbaar. Daar bestond evenzeer de idee dat de Duitsers aan heropvoeding toe waren. Voor de Amerikanen lag het probleem evenwel niet zozeer in specifieke opvattingen, maar wel in de Duitse mentaliteit zelf, die zij zagen als de veruitwendiging van een historische voorbeschiktheid. De Duitse historische traditie waarin romantiek, irrationaliteit of een neiging tot het absolute de hoofdtoon zouden aangeven leek in die redenering automatisch tot het nazisme te voeren.

Die logika maakt het ook mogelijk te veronderstellen dat de Duitsers wel degelijk een “kollektieve schuld” hadden aan wat er tijdens de oorlog was gebeurd en sluit, bijvoorbeeld, uit dat er in Duitsland zelf verzet zou hebben bestaan tegen het Hitler-regime. Wat de Amerikanen zich dan ook voorstelden, was niets minder dan het ombuigen van die mentale tendens door het importeren van een, zo dachten zij, nieuw politiek koncept in Duitsland, de demokratie.

GEESTESLEVEN.

Onmiddellijk na de Duitse kapitulatie van 8 mei 1945, ontwikkelde zich tussen het puin van de voormalige Reichshauptstadt een opmerkelijke bloei van het kulturele leven, waarvan de onderliggende bedoeling was dat het een antifascistische en pro-demokratische invloed zou hebben op de Duitsers. Op 13 mei trad het Berliner Kammerorchest al op in het stadhuis van Schöneberg, op 26 mei gaf de Berliner Philharmoniker een eerste koncert in Steglitz (met Leo Borchard als dirigent, die drie maanden later per abuis door een Amerikaanse soldaat zou worden doodgeschoten). Op 27 mei was er weer teater in de stad, op 15 juni ballet.

Dat kultuurleven werd in belangrijke mate gedragen door een vrij aktieve Kulturbund zur demokratischen Erneuerung Deutschlands, waar tal van vooraanstaande kulturele personaliteiten lid van waren. De Bond liet zich leiden door van veel vooruitgangsoptimisme en Verlichtingsidealen getuigende opvattingen, die parallel liepen aan wat in Moskou of Washington terzake werd gedacht : dat het een probleem van het geestesleven was. De nazi’s mochten zichzelf dan wel kultuurmensen en redders van de westerse beschaving beschouwen, eigenlijk ontbrak het hen precies aan kultuur. Alleen een konfrontatie met kunst, aldus de redenering, zou de onderdanen van het voormalige Derde Rijk de kans bieden om weer aan te knopen met hun nationale, demokratische kulturele tradities en zou van hen aldus betere mensen maken. In zekere zin was dat een vorm van geestelijke denazifikatie.

Omdat de westerse geallieerden in de Kulturbund gaandeweg een kommunistische mantelorganizatie meenden te herkennen, bekeken ze de aktiviteiten ervan dan ook met steeds grotere argwaan. Dat laatste was niet zeer terecht. In zijn memoires besteedt propagandachef Tiulpanov amper een regeltje aan de Kulturbund, eigenlijk vooral om te stellen dat daar niet alleen kommunisten in zaten. En in die stalinistische tijden betekende dat wel iets, want Tiulpanov was nogal gesteld op wat hij “het juiste standpunt over het kultuurleven” noemt.

Wat er met Berlijn konkreet aan de hand was, zou heel spoedig blijken. De eerste zorg van de Berlijners bij het einde van de oorlog had evenwel nog niet met de moraal te maken. Bij de 310 luchtaanvallen die de stad te verduren had, waren 20.000 doden gevallen en zag veertig procent van de 2,3 miljoen inwoners het dak boven zijn hoofd weggebombardeerd. Een half miljoen gebouwen stond er niet meer of was onbewoonbaar. In de harde winter van 1946-47 zouden nog tweehonderd mensen van de kou sterven, terwijl 40.000 anderen voor bevriezingsverschijnselen werden behandeld.

ZWARTE MARKT.

Niet alle bevelen van Adolf Hitler waren uitgevoerd, zodat wat de geallieerden nog niet hadden vernield van de infrastruktuur ook niet samen met de Führer naar de verdoemenis was gegaan. Al evenmin was het allerlaatste verdedigingsplan van de stad uitgevoerd, waarbij álle bruggen, zonder uitzondering, dienden te worden opgeblazen, waarmee meteen het daarin verwerkte web van nutsvoorzieningen (water, gas, elektriciteit, telefoon) voor lange tijd zou worden ontwricht.

Het openbaar vervoer kwam snel weer op gang. De helft van de ongeveer 1.200 vooroorlogse metro-rijtuigen was nog intakt, hoewel grote schade was aangericht aan de U-Bahn-tunnels. Toch was twee maanden na het einde van de oorlog 80 procent van het net alweer in dienst. De tramlijnen hadden zwaarder geleden ; er bleef minder dan een kwart van de trams over, terwijl nagenoeg alle bovenleidingen waren vernield. Van het hele autobussenpark kon slechts een achttiental eksemplaren weer aan de praat worden gekregen, die vooral te kampen hadden met een gebrek aan banden.

De huisvesting en zeker de bevoorrading bleven evenwel de eerste zorg. De officiële rantsoenen volstonden lang niet om de voedselbehoeften te dekken. Op een boerenmarkt in Brandenburg waren extra’s in de ruilhandel verkrijgbaar, rond de oude Reichstag floreerde een zwarte markt, waar de enige geldige valuta uit Amerikaanse sigaretten bestond. Een Lucky Strike of een Chesterfield was er ongeveer 20 mark waard. In 1949 nog moest een halve kilogram rundsvlees er evenveel kosten als wat het totale officiële rantsoen voor een volle maand waard was.

Alsof dat nog niet genoeg was, kreeg Berlijn een toevloed aan vluchtelingen te verwerken, ongeveer 1,3 miljoen, die weliswaar zo snel mogelijk naar kampen op het platteland werden doorverwezen, maar ondertussen wel voedsel en verzorging nodig hadden. Velen van hen behoorden tot de vijf miljoen volksduitsers die uit Polen, Tsjechoslovakije, Hongarije en Bulgarije waren gedeporteerd. Bovendien stelden zich problemen van hygiëne ; niet geborgen lijken in het puin dreigden een tyfus-epidemie te veroorzaken, de bedenkelijke opbloei van de prostitutie leidde tot een golf van geslachtsziekten. Al in augustus ’45 werd een massale ontluizingscampagne georganizeerd.

De Magistrat die zich in de stad had gevormd, had genoeg om handen. Dit burgerlijke stadsbestuur stond onder de voogdij van de geallieerde Kommandantur, waarin de vier bezettingsmachten waren vertegenwoordigd. Hoewel ze er allemaal wel het hunne van dachten, hadden de overwinnaars van de oorlog nooit biezonder konkrete plannen gemaakt voor wat ze eigenlijk met Duitsland in de zin mochten hebben. Of liever, aan plannen geen gebrek, maar ze konden het er onderling nooit over eens worden.

Het belangrijkste waar de Verenigde Staten, de Sovjetunie en Groot-Brittannië in het najaar van 1944 een consensus over bereikten, was dat, eens Duitsland bezet, elk van hen een bepaalde zone zou worden toegewezen. Pas later kwam ook Frankrijk er als bezettingsmacht bij, wat voor de Russen prima was, zolang ze daar zelf niet een stuk van hun zone voor moesten afstaan. Berlijn zou, als een soort vijfde zone, onder de overwinnaars in vier sektoren worden opgedeeld. Iets soortgelijks gebeurde met Oostenrijk, de Ostmark die met de Anschluss van 1938 bij het Derde Rijk was geannexeerd en voor het gemak maar als “het eerste slachtoffer” van de nazi-agressie werd beschouwd, wat niet geheel met de waarheid strookt.

DANTZIG.

Maar het lot van Duitsland was al lang niet meer het enige onderwerp van gesprek tussen de geallieerden. Er stond veel meer ter diskussie, zoals de oprichting van de Verenigde Naties en de verdeling van de invloedssferen in Europa. Daarmee was al enige tijd het getouwtrek aan de gang tussen de Sovjetunie aan de ene kant en de westerse geallieerden aan de andere, wat al snel, eigenlijk nog vóór de Tweede Wereldoorlog ten einde was, tot de Koude Oorlog zou leiden.

In de ultieme dagen van de belegering van Berlijn, bestond er bijvoorbeeld al een Poolse kwestie, een dispuut omtrent de regering die Moskou in Warschau had geïnstalleerd. De Sovjetunie liet er geen twijfel over bestaan dat ze de zaak daar in haar eentje wou klaren en hertekende zelfs de landsgrenzen op bilaterale basis, onder Russen en Polen. Twee rivieren, de Oder en de Neisse, zouden de nieuwe Pools-Duitse grens vormen, waarmee Duitsland een flink stuk grondgebied verloor. Dantzig (Gdánsk) en de zuidelijke helft van Oost-Pruisen gingen eveneens naar Polen, terwijl de Sovjetunie de noordelijke helft ervan, de streek rond Königsberg (later Kaliningrad) voor zichzelf opeiste. Het waren beslissingen waar de westerse geallieerden alleen akte van konden nemen, om verdere problemen te voorkomen.

Op 1 juli 1945 lagen de territoriale verhoudingen vast, althans voor de bezettingstroepen : de Amerikanen trokken zich terug uit de gebieden die in de Russische zone vielen, de Angelsaksische troepen namen hun posities in Berlijn in, waar een goede maand later ook de Fransen arriveerden. Het voortbestaan van Duitsland als staat was een feit, maar de bezettende machten, verenigd in een geallieerde Kontroleraad, trokken tijdelijk alle bevoegdheden naar zich toe. Maar om wat te doen ? De groeiende onenigheid tussen de geallieerden, waarin Frankrijk ook nog een eigen koers ging varen, leidde ertoe dat een consensus over een konstruktieve politieke lijn uitbleef. Alleen negatieve, op het verleden gerichte doelstellingen als denazifikatie en ontwapening bleven over.

Typerend is de kwestie van de herstelbetalingen. Om te vermijden dat een door al te zware schadevergoedingen verpauperd Duitsland opnieuw een nationalistisch ressentiment zou koetseren, zoals na 1918 het geval was, wilden de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de financiële en ekonomische last op het bezette land beperken. Een andere zorg daarbij was het in stand houden van het handelsverkeer. De Sovjetunie, die tenslotte biezonder zwaar had geleden onder de oorlog, drong wel aan op stevige herstelbetalingen en ging al onmiddellijk bij de bezetting van Duitsland over tot een ontmanteling van vrijwel alle belangrijke fabrieken die nog niet door de bommen waren platgegooid. Uiteindelijk kwam een kompromis uit de bus, dat er in essentie op neerkwam dat elk bezettend land in “zijn” zone maar moest doen waar het zin in had.

ELKAARS LIP.

Het waren niet vooropgezette plannen, maar de feiten zelf die zouden uitwijzen hoe het verder moest met Duitsland en Berlijn. De snel groeiende Oost-Westspanningen zouden zich ook daar laten voelen en na amper twee jaar aanleiding geven tot een feitelijke tweedeling van het land en van zijn hoofdstad. De oprichting in 1949 van twee staten op het Duitse grondgebied, de Bondsrepubliek in de westelijke zones en sektoren, de DDR in de Sovjet-zone en -sektor, zou daar de uiteindelijke konsekwentie van worden. De situatie zou gedurende veertig jaar geblokkeerd blijven, tot de val van de Muur.

De groeiende spanningen tekenden zich vooral in Berlijn af, waar de voormalige bondgenoten het dichtst op elkaars lip leefden en waar de Sovjetunie de invloed van de westerse geallieerden tot een formaliteit wou herleiden. Het brandpunt van de spanningen zou zich in de geallieerde Kommandantur afspelen, maar ook in het burgerlijke stadbestuur doorsijpelen. Behalve de louter formele macht, speelde de politieke machtsopbouw daarin een grote rol.

Berlijn kon bogen op een oude, ouvriëristische traditie, die zich het nazi-bewind ook alleen maar opgedrongen had gezien omdat de stad nu eenmaal de hoofdstad van het Reich was. Al kort na de inname van Berlijn door de Sovjet-troepen, ontstonden er uit die traditie zogeheten antifascistische komitees, waarbinnen de oude partijen van de Weimar-republiek weer tot leven trachtten te komen. Ze werden door de Russen verboden en vervangen door zogeheten volkskomitees, die in het leven van alledag geen onbelangrijke taak speelden. Ze werden namelijk belast met de organizatie van de rantsoenering en met het registreren van de bomschade. Ze behartigden daarmee de prioritaire problemen waar de Berlijners mee te maken hadden. Deze volkskomitees werden dan weer door de westerse geallieerden in hun sektoren verboden, omdat ze in struktuur te zeer geleken op die van de nazi-partij, maar vooral omdat ze door kommunisten werden beheerst.

Op 14 juli 1945 hadden de oude Duitse partijen de toelating gekregen om weer aktief te worden, de socialistische SPD, de kommunistische KPD, de liberale LDPD en de kristendemokratische CDU. Aangezien de SPD op veruit het grootste aantal aanhangers kon rekenen, was politieke machtsopbouw zonder de socialisten in Berlijn ondenkbaar. De door de Sovjetunie aktief ondersteunde KPD zette er dan ook alles op om “de jammerlijke tweespalt binnen de arbeidersbeweging” op te heffen en de SPD en KPD te fuseren in een marxistisch-leninistische arbeiderspartij.

“Natuurlijk, ” zo schrijft propagandaleider Tiulpanov, “was dat een kwestie waarover alleen de leden van de beide arbeiderspartijen te beslissen hadden. ” Maar in naam van “de antifascistisch-demokratische” omwenteling kreeg ze alle steun van het Sovjetse militaire bestuur. Bij de KPD bestond over de zaak weinig onenigheid, maar de meerderheid van de SPD-leden was niet voor een fusie te vinden, hoewel een intense samenwerking met de kommunisten zeker niet werd afgewezen.

D-MARK.

Toch besloot de socialistische partijleiding in april 1946 om samen met de KPD scheep te gaan in de nieuwe Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED), de latere kwasi-eenheidspartij in de DDR, die nu als PDS door het leven gaat. De SED was dus zeker niet louter een kreatie van Moskou, maar rond de oprichting van de partij tekenen zich andermaal de contouren van de Koude Oorlog af, waaruit een polarizering voortvloeide. Dus bleef de SPD alleen voortbestaan in de westelijke bezettingszones van Berlijn. Bij de lokale verkiezingen voor de vier zones samen haalde de partij bijna de helft van de stemmen, de SED boekte slechts 20 procent en kwam in de Sovjet-zone toch ook niet verder dan 30 procent. De rest van de stemmen gingen naar de kristen-demokraten (22 procent) en de liberalen (9 procent).

De spanningen tussen West en Oost escaleerden verder, met als volgende krachtproef de munthervorming van 1948. Dat de westerse geallieerden de Deutsche Mark wilden invoeren in hun zones in Berlijn, betekende dat westelijk Berlijn ekonomisch zou worden afgesneden van de Sovjet-zone. De Sovjetunie trok zich terug uit de Kontroleraad en de Kommandantur, stellende dat de westerse geallieerden de consensus had verbroken, en ijverde vervolgens voor hun vertrek uit Berlijn. Zoniet goedschiks, dan maar kwaadschiks. De Sovjets sneden in juni 1948 de verkeerswegen en treinverbindingen tussen West-Duitsland en West-Berlijn af. De blokkade was begonnen en zou bijna een jaar duren. Berlijn kon alleen nog via de lucht worden bevoorraad. In 1945 hadden de Russen er schriftelijk mee ingestemd dat de Amerikanen, Britten en Fransen elk vanuit hun bezettingszone een luchtcorridor met Berlijn in stand konden houden ; over een verbinding over de weg, per spoor en over water bestond enkel een mondeling akkoord, dat juridisch dus geen waarde had.

Het beheer van die drie luchtcorridors was uiteindelijk het enige wat de vier bezettingsmachten van 1948 af nog samen organizeerden voor de rest gingen ze elk huns weegs. Meer en meer werden Oost- en West-Berlijn, de DDR en de Bondsrepubliek antagonisten van elkaar. Toch bleef het sociale leven in Berlijn nog lange tijd intakt ; in 1960 pendelden dagelijks nog een half miljoen mensen tussen beide delen van de stad. De meest barre konsekwentie van de tweedeling, niet afhankelijk van de lokale toestand, maar van de internationale vereisten, volgde in de zomer 1961, toen de DDR besloot om een muur te bouwen tussen Oost en West. Zelfs telefoneren van het ene deel van de stad naar het andere moest voortaan via een centrale in Kopenhagen gebeuren.

Marc Reynebeau

De Muur : een eigen ras konijnen.

De Russen zijn aangekomen : om wat te doen ?

De Alexanderplatz, 1945 : vrede tussen het puin.

Een Amerikaanse patrouille : een naamloze oorlog.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content