Hoogleraar Philippe Van Parijs van de Université Catholique de Louvain heeft zo zijn eigen recept voor het toekomstige België. ‘Laat het federale niveau maar sterke koffie inschenken, de gewesten kunnen dan de room toevoegen, en de bedrijven en verenigingen desgewenst nog wat cacaopoeder.’

Econoom, filosoof en polyglot Philippe Van Parijs is niet alleen in academische kringen een klinkende naam. De promotor van een wereldwijd netwerk rond basisinkomen mengt zich ook geregeld in het publieke debat. Onderwijs, politiek, communautaire kwesties, Brussel-Halle-Vilvoorde, stadsontwikkeling, zijn geliefde Brussel – Van Parijs is nooit bang om positie te kiezen. ‘Ik zou willen dat meer academici zich publiekelijk over maatschappelijke kwesties uitspreken. Academici verstoppen zich te vaak achter hun academische specialisatie.’

Philippe Van Parijs is afkomstig uit Molenbeek. ‘Mijn grootvader aan moeders kant was er lange tijd schepen. Hij behoorde tot de linkervleugel van de Vlaamsgezinde katholieke partij. Ik ben, net als mijn broer en zus, naar een Franstalige school geweest, maar met mijn grootvader mocht ik alleen Nederlands spreken – ‘geen Franse complimenten, hé!’ – en ik begreep waarom dat voor hem belangrijk was.’

De doctor in de filosofie aan de universiteit van Oxford begon zijn academische loopbaan ooit in Leuven, kort na de splitsing van de universiteit. Uit die tijd bewaart hij een sprekende anekdote over een Franstalige professor die plots pijnlijk inziet dat hij nooit geprobeerd heeft begrip op te brengen voor wat de Vlamingen op de lever lag. ‘Een Waalse collega, een wereldberoemde econoom die verschillende keren genomineerd werd voor de Nobelprijs voor de Economie, kwam op een avond thuis en zei huilend tegen zijn vrouw: ‘Als de universiteit is gesplitst, dan komt dat omdat we al die jaren te weinig moeite hebben gedaan om ons op het standpunt van de Vlamingen te plaatsen.’ En dat is precies wat Van Parijs vandaag in Franstalig België wél probeert te doen, vaak tegen de stroom in.

Na meer dan 25 jaar van academische omzwervingen via Oxford en Florence keerde Philippe Van Parijs negen jaar geleden naar Brussel terug. Zijn provinciale geboortestad was getransformeerd tot een kosmopolitische wereldstad. ‘In 1971 kon je nog zeggen dat Brussel de hoofdstad was van Vlamingen en Walen. Vandaag houdt dat geen steek meer.’

Samen met Kris Deschouwer (Vrije Universiteit Brussel) is Van Parijs woordvoerder van de Paviagroep, een groep Vlaamse en Franstalige politicologen die pleiten voor de invoering van een federale kieskring in België. Dat zou de werking van het federale niveau moeten verbeteren, een soort antidotum tegen het beruchte Belgisch democratisch deficit. Een vast aantal Kamerleden zou namelijk in het hele land verkozen worden, en dus ook in het hele land verantwoording moeten afleggen. Een half jaar geleden werd dat idee nog weggelachen, maar vandaag wint het ook in de politieke wereld steeds meer veld.

Wat is u de voorbije maanden in de bewogen regeringsformatie het meest opgevallen?

VAN PARIJS: Dat alle partijen vóór de verkiezingen beloftes hebben gedaan waarvan ze van tevoren heel goed wisten dat ze die na de verkiezingen zouden moeten opgeven. De pechvogels die gewonnen hebben, moesten vervolgens aan tafel met mensen die, met dezelfde kracht, tegengestelde beloftes hadden gedaan.

Het wordt steeds moeilijker om Belgische compromissen te sluiten, omdat je te maken hebt met twee gescheiden kiezerskorpsen. Tot voor kort waren er aan beide kanten van de taalgrens nog politici actief die in dezelfde partij waren opgegroeid. Maar die generatie is, op iemand als Herman Van Rompuy (CD&V) na, haast volledig met pensioen. De huidige generatie politici kent elkaar niet. De mensen van de Paviagroep geloven dat de invoering van een federale kieskring een absolute voorwaarde is om uit de huidige impasse te raken, hoewel ook dat natuurlijk niet zal volstaan om alle problemen te doen verdwijnen. Het wordt in België nooit zo gemakkelijk als in een land met maar één publieke opinie.

Deelt u de verontwaardiging van de Franstaligen naar aanleiding van de eenzijdige Vlaamse goedkeuring van het splitsingsvoorstel voor B-H-V in de Kamercommissie Binnenlandse Zaken?

VAN PARIJS: Nee hoor, die stemming was niet tegen de wet. Er zitten bovendien in onze instellingen, gelukkig maar, een aantal slimme regels vervat, zoals de alarmbelprocedure of de mogelijkheid om een belangenconflict in te roepen. Wanneer je te maken hebt met twee etnische groepen – twee taalgroepen met verschillende publieke opinies – is het belangrijk dat een minderheidsgroep die zich benadeeld voelt over zulke procedures kan beschikken. Maar in de grond geloof ik dat B-H-V gesplitst moet worden, en dat we die splitsing moeten aangrijpen om het probleem van de Rand rond Brussel definitief te regelen.

U wilt vier van de zes faciliteitengemeenten bij Brussel voegen. De overige twee zouden dan zuiver Vlaamse gemeenten worden, zonder faciliteiten voor Franstaligen. Politici als Bart De Wever vinden dat een typisch denkspoor van ‘droogdokacademici’, die geen voeling hebben met de politieke realiteit.

VAN PARIJS: Ik ben niet de enige die er zo over denkt. Etienne Vermeersch verdedigt hetzelfde voorstel. Reacties als die van Bart De Wever noemt hij kleuterachtig. Kleuters gunnen andere kinderen in de speeltuin namelijk ook niets. Ons voorstel is meer iets voor de grote jongens en meisjes, die al geleerd hebben dat ze niet altijd álles kunnen krijgen. Ik ben ervan overtuigd dat er een duidelijke scheidslijn moet komen tussen Vlaanderen en Brussel, als we deze kwestie definitief willen beslechten. Ik pleit daarom voor het laten uitdoven van de faciliteiten in Sint-Genesius-Rode en Wemmel, twee gemeenten die samen goed zijn voor bijna twee derde van het totale territorium van de faciliteitengemeenten. Wie er nu woont, kan faciliteiten blijven genieten tot hij vertrekt of sterft. Maar nieuwgeborenen en nieuwkomers kunnen er geen beroep op doen. Wie het daar niet mee eens is, moet maar ergens anders gaan wonen. Op die manier zouden we het stelsel van de permanente faciliteiten, een stommiteit van formaat, kunnen opdoeken.

Die oplossing biedt Vlaanderen het voordeel dat de beruchte Brusselse olievlek een halt wordt toegeroepen. Ook komt er géén corridor tussen Wallonië en Brussel – Sint-Genesius-Rode blijft immers Vlaams. Dat lijkt me een billijk compromis. Het blijft natuurlijk altijd een tikkeltje arbitrair: waarom de faciliteiten wel in Wemmel laten uitdoven, maar niet in Linkebeek? Tja. Sint-Genesius-Rode en Wemmel zijn in elk geval de grootste faciliteitengemeenten, met een wat kleiner aandeel Franstalige inwoners, al mag dat laatste ook niet het doorslaggevende criterium vormen.

Nogal wat Franstaligen aanvaarden slechts node het territorialiteitsbeginsel. Hoe komt dat?

VAN PARIJS: Dat geldt niet alleen voor de Franstaligen, maar bijvoorbeeld ook voor de Engelstaligen in Canada. Intuïtief lijkt het droit des gens inderdaad te verkiezen boven wat ze, ten onrechte overigens, het droit du sol noemen. Mensen zijn toch belangrijker dan de grond? Je gaat je ergens vestigen, en als je dan een meerderheid vormt met mensen die je eigen taal spreken, en de winkelier past zich aan, waarom zou de administratie zich dan niet aanpassen? Wat heeft dat nu met de grond te maken? Ten tijde van de talentellingen functioneerde het ook zo.

Maar het territorialiteitsbeginsel is iets anders dan het droit du sol. Dat maakt men er soms van, om het in het belachelijke te trekken. Maar als het droit du sol hier zou gelden, dan zouden de Kelten moeten terugkeren en spraken we Welsh.

Wat verwacht u van de commissie Wallonie-Bruxelles, die een gezamenlijk Franstalig maatschappijproject moet proberen te formuleren?

VAN PARIJS: Het wordt niets met die commissie, vrees ik, omdat de toekomst van België in sterkere gewesten ligt. Brussel is zo verschillend van Wallonië dat het idee van één Franstalige gemeenschap voor beide regio’s een slechte zaak is. Brussel heeft een heel heterogene bevolking. Slechts 44 procent van de Brusselse bevolking is Vlaming of Waal – al de rest is buitenlander of van buitenlandse afkomst, en dat percentage wordt elk jaar groter. Brussel is zo verschillend van Wallonië én van Vlaanderen dat het een eigen aanpak vraagt. De prioriteit aan Franstalige kant zou niet die commissie Wallonie-Bruxelles mogen zijn, maar wel de splitsing van het Franstalige ministerie van het verplichte Onderwijs. Er moet een apart Brussels ministerie van Onderwijs komen, geïntegreerd in de Brusselse regering. Onze Brusselse jongeren, uit Molenbeek en Anderlecht, gaan over het algemeen naar slechte scholen. Terwijl die jongeren op z’n minst drietalig moeten zijn. Ze hebben het Nederlands en het Engels echt nodig. Het is een schande dat ze die talen slechter beheersen dan hun leeftijdgenoten in Waals-Brabant.

Het Franstalige onderwijs in Brussel moet echt meertalig onderwijs worden. Dat is dé prioriteit der prioriteiten. Hoe het die rijke Franstaligen in de Rand moet vergaan, die veel meer verdienen dan de gemiddelde Brusselaar, minder belast worden en op de koop toe niet eens echt moeite doen om Nederlands te leren, zou niet de hoofdzorg van Brusselse politici mogen zijn.

U verdedigt een strikte toepassing van het territorialiteitsbeginsel, maar pleit tegelijkertijd voor een zo breed mogelijke verspreiding in Brussel van het Engels. Is dat niet tegenstrijdig?

VAN PARIJS: Mijn pleidooi voor het Engels geldt niet alleen voor Brussel, hoor. We moeten zo vlug mogelijk en overal de kennis van het Engels democratiseren. Dat mag geen privilege blijven van een kleine minderheid. Maar kennis van die lingua franca moet gepaard gaan met respect voor andere talen. Elke taal heeft recht op haar territorium, op een grondgebied waar die taal heer en meester is.

Pleit u voor een drietalig Brussels Gewest?

VAN PARIJS: Er moeten in Brussel officiële faciliteiten komen voor het Engels. Mijn buurman is een Fransman, de mensen die zijn huis renoveren zijn Polen en samen spreken ze Engels.

Veel Franstaligen zeggen dat Brussel een voor 90 procent Franstalige stad is.

VAN PARIJS: Tijdens het debat met de lezers van Le Soir en De Standaard poneerde een Franstalige lezer de stelling dat Brussel 92 procent Franstaligen telt. Dat klopt niet, heb ik geantwoord. Maar liefst 96 procent van de Brusselaars geeft aan goed tot zeer goed Frans te spreken – alle Vlamingen inbegrepen. Maar dat bedoelde hij natuurlijk niet, hij wou een definitie van de Franstaligen die de Vlamingen uitsluit. Maar als een Franstalige iemand is die het Frans als enige moedertaal heeft, dan kun je hun aantal schatten op 47 procent van de Brusselse bevolking. Volgens die definitie vormen dus ook de Franstaligen een minderheid in Brussel.

Nederlandstalige moedertaalsprekers vertegenwoordigen ongeveer 8 procent van de Brusselse bevolking. Dat is de huidige situatie. Het is dus absurd om Brussel nog langer in te delen in twee gemeenschappen van Vlamingen en Walen. 13 procent van de Brusselse bevolking is van Marokkaanse afkomst. Wat betekent Wallonië voor hen? Ik geloof dat we tot veel gezondere relaties tussen de verschillende onderdelen van dit land zullen komen als we erkennen dat Brussel een volwaardige derde regio is – niet een samensmelting van Vlamingen en Walen.

Hoe ziet u het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in een ideale staatshervorming?

VAN PARIJS: Een aantal gemeenschapsbevoegdheden, op de eerste plaats van de Franse Gemeenschap, zou naar het Brusselse Gewest moeten worden overgeheveld. Daarnaast zou ik streven naar een betere samenwerking met de Vlaamse Gemeenschap. Van de afschaffing van de Brusselse gemeenten ben ik geen voorstander. Integendeel, ik zou er nog eentje bijmaken: een aparte gemeente Laken. Voorts zou het niet slecht zijn om de functie van burgemeester van Brussel en minister-president van het Brussels Gewest te laten samenvallen. Dan zouden alle inwoners van het gewest mee de burgemeester van Brussel-Stad kunnen kiezen.

Ideaal zou Brussel natuurlijk moeten worden uitgebreid met zijn sociaaleconomische hinterland. Dat is nodig om een goed beleid te kunnen voeren, want eigenlijk vormt Brussel samen met Vlaams-Brabant en Waals-Brabant één grote Brabantse metropolis, met Franstalige en Nederlandstalige wijken, gelegen rondom een centrale kosmopolitische wijk. Aangezien de uitbreiding van Brussel uitgesloten is vanwege het territorialiteitsbeginsel, moet er een instelling worden gecreëerd met bevoegdheid over de hele Brabantse metropolis, op het vlak van mobiliteit, op het vlak van belastingen, voor het beheer van de luchthaven.

Maakt dat de zaken niet nog ingewikkelder?

VAN PARIJS: Ingewikkelder dan wanneer de oude provincie Brabant in haar geheel het derde Belgische gewest zou worden. Maar wat is het alternatief?

Op Kanaal Z, waar u met Bruno De Wever in debat ging, suggereerde die laatste om een uitbreiding van Brussel te ruilen voor de splitsing van de sociale zekerheid. Zou u daarmee kunnen leven?

VAN PARIJS: Ik ben het ermee eens dat grensaanpassingen van Brussel in een ruim kader moeten worden besproken. Maar een van de zaken die ik misleidend vind in het debat over de staatshervorming, is de manier waarop sommige Vlamingen blijven hameren op homogene bevoegdheidspakketten. Alle bevoegdheden in verband met bijvoorbeeld milieu of belastingen op één beleidsniveau samenbrengen, is namelijk geen toppunt van efficiëntie, wel integendeel.

Interessanter lijkt mij wat ik het cappuccinomodel noem. Je behoudt een sterke basis op Belgisch niveau, bijvoorbeeld een heel eenvoudige federale kinderbijslag, die dezelfde is voor elk kind, ongeacht de situatie van de ouders of het aantal kinderen. Vervolgens kunnen de gewesten die federale kinderbijslag naar eigen smaak en inzichten moduleren. Wallonië kan besluiten om werkloze alleenstaande ouders wat extra te geven, Vlaanderen zal misschien voor het derde kind wat meer willen doen, omdat Vlaanderen demografisch meer onder druk staat.

Bij een zuivere splitsing van het gezinsbeleid bestaat het gevaar – precies omdat er in Vlaanderen meer geld is – dat kroostrijke migrantengezinnen van Molenbeek naar Vilvoorde verhuizen, of dat kinderloze tweeverdieners juist worden afgeschrikt. Met een cappuccinomodel waarbij het federale niveau de koffie blijft inschenken, de gewesten de room toevoegen, en bedrijven of verenigingen er desgewenst nog wat cacaopoeder over strooien, kun je zulke onbedoelde neveneffecten voorkomen, en toch nog een edelmoedig gezinsbeleid voeren – waarin de gewesten eigen accenten leggen.

U hebt veel contacten met de internationale gemeenschap in Brussel. Begrijpen buitenlanders nog wat er vandaag in België aan de hand is?

VAN PARIJS: Sommigen beter dan anderen. Ik sprak onlangs met de nummer twee van de Amerikaanse ambassade, die me gevraagd had om over de Belgische politiek te komen praten. Die man kan perfect Nederlandstalige kranten lezen, omdat de Amerikanen een deel van hun diplomaten altijd de taal laten leren van het land waar ze op post zijn. De Franse ambassadeur, met wie ik over hetzelfde thema praatte, kent dan weer geen woord Nederlands – het Frans is de taal van de diplomatie, n’est-ce pas – en dus is zijn opinie helemaal door de Franstalige pers gevormd. De meeste buitenlanders trouwens zien alles door de ogen van de Franstalige pers. Dat is een structureel probleem voor hoe de Belgische situatie wordt gepercipieerd – het is in elk geval schadelijk voor het imago van de Vlamingen in het buitenland.

Buitenlandse journalisten zijn vaak teleurgesteld als ze naar hier komen. Ze hebben gelezen dat het land kapotgaat, en beseffen niet dat die berichtgeving ook maar een onderdeel van het spel is, en niet voor 100 procent serieus genomen hoeft te worden. Ik had in dat verband een interessante ervaring met de radiozender France Culture, die in het Toneelhuis in Antwerpen een speciale uitzending over de toekomst van België kwam opnemen. Ze vonden het om te beginnen al vreemd dat er niet overal Vlaamse vlaggen uithingen. Bovendien zagen ze dat de straten er netjes bijlagen, en dat er luxe alom is – niet meteen het beeld van een opstand. De eerste dramatische vraag van de journalist aan het panel luidde: hoeveel dagen heeft België nog te gaan? Toen het mijn beurt was, zei ik: België overleeft ons allemaal. (lacht) Dat vonden ze niet leuk.

DOOR HAN RENARD EN INGRID VAN DAELE/foto’s dimitri van zeebroeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content