In haar nieuwe roman, ‘Celestien’, knoopt Monika van Paemel aan bij haar meesterwerk ‘De vermaledijde vaders’ (1985). Andermaal krijgt de lezer een fresco van een familie, een land en een eeuw, maar nu verteld uit het standpunt van een dienstmeid. ‘Het revolteerde mij dat mensen als zij in de regel naamloos verdwijnen,’ aldus de schrijfster, ‘alsof ze er niet geweest zijn, of er niet toe doen, niet belangrijk zijn.’

INFO: Monika van Paemel. ‘Celestien. De gebene-dijde moeders’, Meulenhoff, Amsterdam, 544 blz., euro 22,50.

Veertien is Celestien als de Groote Oorlog voorbij is en zij, voor het leven, in dienst treedt van de familie Van Puynbroeckx; eerst bij de oude mevrouw en vervolgens in het gezin van de jongste zoon, Augustijn, en diens vrouw, door haar steevast ‘Madame’ genoemd. In dit welgestelde burgerijmilieu – de Van Puynbroeckxen zijn aannemers, en na de Groote Oorlog dient er heel wat (her)opgebouwd te worden – is Celestien getuige van geboorte en dood: slechts de helft van Madames tien zwangerschappen loopt goed af, en van die vijf kinderen – Angelique, Marius, Reinout, Herward en Albert (Bertje) – verliezen zij en Augustijn er ten slotte ook nog eens twee. Celestien zorgt als schaduwmoeder voor de kinderen, later ook voor de kleinkinderen. Onder leiding van Madame, met wie de verhouding nooit geheel vrij van conflicten zal worden maar die ze tegelijk niet kan missen, bestiert ze mee de hectische huishouding. Ze kookt, ze poetst, ze wast, ze straft, ze troost – en ondertussen wordt het crisis (waarin Augustijn het familiebedrijf bijna naar de verdommenis helpt, zodat Madame de zaak in handen moet nemen, iets waar ze veel talent voor blijkt te hebben), breekt er weer een oorlog uit (waarin Marius de kant van het verzet kiest en Reinout die van de Nieuwe Orde, net zoals Bertje, die bij Stalingrad verzeilt), volgen de generaties elkaar op.

Wanneer Madame sterft en Celestien door Augustijns kinderen zonder omhaal wordt opgeborgen in Welverdiend, eens het landgoed van de Van Puynbroeckxen maar nu een bejaardentehuis, wil ze zich daar niet zomaar bij neerleggen: ‘Jandorie, ik heb mijn hele leven opgespaard, maar nu zal ik een flinke scheet laten! Madame is me te vlug af geweest, Augustijn kan ik het niet aandoen, maar hun nakomelingen zal ik mijn oudewijvenadem in het gezicht blazen, ik zal mijn ingewanden luchten, ik zal ze laten kennismaken met mijn binnenste. Het zal er stinken!’

Opstandig, boos, bitter soms, en tegelijk niet zonder aanvaarding overdenkt ze haar eigen leven en dat van de Van Puynbroeckxen: haar nimmer beantwoorde liefde voor Augustijn, het dagelijkse gevecht met Madame, het verdriet om ‘de engeltjes’ en de vreugde om de kinderen die bleven leven, haar eigen kinderloosheid en de omstandigheid dat ze zelfs nooit een man heeft gehad – en dat in dienst bij een echtpaar dat echt een paar was en ook op latere leeftijd de ‘beddendans’ niet versmaadde. Ten slotte, terwijl er alwéér een oorlog woedt, in Vietnam, en de koorts van wat later ‘achtenzestig’ zal gaan heten de buitenwereld in haar greep krijgt, maakt ze de balans op, en weet ze zichzelf te bevrijden van alle schijn: niet zonder onverschrokkenheid ziet ze de vraag onder ogen of haar leven de moeite waard is geweest.

Deze nieuwe, volumineuze roman van Monika van Paemel is wat rustiger geschreven dan haar indrukwekkende en veelbesproken meesterproef van negentien jaar geleden, wat minder uitdagend briljant. Evengoed is het een schitterend boek (het verwijst meteen in zijn ondertitel al, ‘De gebenedijde moeders’, naar zijn voorganger) – Celestien moet een van de minder onbelangrijke Nederlandstalige titels van dit jaar zijn. En nog een pageturner ook. Maar wacht eens, die ondertitel?

Na ‘De ontaarde vaders’ hebt u meermaals uitdrukkelijk verklaard dat er géén ‘Gebenedijde moeders’ zouden komen. Maar u bent dus van gedachte veranderd.

MONIKA VAN PAEMEL: Een mens moet uitkijken wat hij zegt – het wordt allemaal opgeschreven en tegen je gebruikt (lacht). Maar goed, destijds toen De vermaledijde vaders uitkwam, kreeg ik altijd het commentaar dat ik wel een mannenhaatster moest zijn, en of ik dan dacht dat vrouwen zoveel beter waren misschien? En dan zei ik: ‘Nee, want naast die vaders zet ik geen gebenedijde moeders als een soort van positief contrapunt.’ En dat ben ik ook later niet gaan doen. Dit nieuwe boek is bijvoorbeeld vrij kritisch tegenover bepaalde vormen van vrouwelijk misbruik van emoties, van seksualiteit, dat soort dingen. Als je over de mogelijkheden beschikt die westerse vrouwen vandaag hebben, dan moet je je niet, zoals sommige vrouwen wel doen, verschuilen in de slachtofferrol en ondertussen de anderen de kastanjes uit het vuur laten halen. Dat eenzijdige beeld van de edele vrouw tegenover al die vervelende venten zat niet in De vermaledijde vaders, en je zult het ook niet in Celestien terugvinden.

Ik wist destijds wél al: op een dag moet ik van dat boek een tweeluik maken. Niet om er een tegenhanger tegenover te zetten, maar om het aan te vullen en te completeren. Maar om dat te kunnen schrijven, had ik meer literair vermogen nodig, meer body of inhoud ook, en meer aisance, een groter gemak van stijl. De vermaledijde vaders heb ik toen ook geschreven met het idee: ik zal eens laten zien wat ik kan. En het is een mannenboek, dus ’t is geschreven in een agressieve taal. Structureel zitten er een heleboel verschillende stijlmiddelen in – je haalt alles uit de kast hè. Het gaat ook over de officiële, de ‘grote’ geschiedenis, tussen aanhalingstekens, dus vandaar. Maar dat was toen. Na al die jaren kon ik me met een zeker gemak en een zekere humor hieraan zetten – je moet ook het juiste geluid vinden. Ik moest de stem van Celestien vinden, als het ware. En dat is een ander geluid dan in De vermaledijde vaders klinkt natuurlijk.

Er is nog iets met die ondertitel. De meeste vrouwen in dit boek verdienen ontegensprekelijk dat er veel goeds over ze wordt gezegd, maar ‘gebenedijd’ kun je hun levens – dat van Madame misschien enigszins uitgezonderd – toch moeilijk noemen? Ongeluk en tegenslag troef.

VAN PAEMEL: Nee, dat is zo. Overigens, wat Madame betreft, zij had natuurlijk ook meer mogelijkheden dan de anderen. Als je de poen hebt, kun je meer doen. Haar enige zwakke plek is dat ze niet weet wie haar ouders zijn en dat ze uit Midden-Europa afkomstig is. Ze kan dus geen zekerheid ontlenen aan het besef deel van het ‘eigen volk’ te zijn, maar verder is zij iemand die de zaak in handen heeft. En ze houdt van haar Augustijn – hij heeft wel zijn zwakke kanten, maar zoals ze zelf zegt: ‘We zullen hem zo moeten verslijten.’ Maar het verlies van al die kinderen, en vooral het feit dat haar lievelingszoon, Reinout, de verkeerde kant opgaat en fout is tijdens de oorlog, waarna zij hem ook de deur wijst – dat is ook niet zo erg gelukkig hè?

Het gebenedijde zit hem in het gegeven dat de vrouwen ondanks alles proberen de zaak drijvende te houden. Terwijl de Fritzen door de straten marcheren en de wereld naar de bliksem gaat, moet er toch nog altijd gepoetst, gewassen en gekookt worden. Oninteressant, maar het moet wel gebeuren. Daar zit een zowel pijnlijke als heroïsche kant aan. Maar het is dus niet: de heilige moeders. Het is: gezegend zijn de moeders, ‘zegen zij aan de moeders’, in de conjunctief.

Madame, is dat niet dezelfde figuur voor wie u in uw boek ‘Marguerite’ (1976) al eens een monumentje hebt opgericht?

VAN PAEMEL: Dat is ze, ja. Ze zit op de een of andere manier in al mijn boeken, als grootmoederpersonage. Met de jaren is die figuur in mijn werk ook zo ge-evolueerd dat ze steeds meer op mijn echte grootmoeder is gaan lijken – want op haar is die figuur gebaseerd. Zij heeft mij opgevoed. Mijn grootmoeder was aannemer van bouwwerken. Niet direct een vrouwelijk beroep natuurlijk, zeker in die tijd niet, maar dat kwam doordat mijnheer de echtgenoot het zakelijk een beetje liet afweten, en dus nam zij het over.

Precies zoals Madame doet in ‘Celestien’.

VAN PAEMEL: Ja – de families in het boek zijn ook gebaseerd op mijn eigen familie. Dus aan vaderskant burgerij, aan moederskant boeren. Het waren zelfs pachtboeren van de Lovelings. Poesele, mijn geboortedorp, ligt vlak bij Nevele, waar de Lovelings woonden. In de Leiestreek.

Waar Celestien zo’n heimwee naar heeft. En u ook, vermoed ik.

VAN PAEMEL: Ja, het platteland is toch een soort Arcadië. En als je als kind gedeeltelijk op een hoeve opgroeit…

Maar u woont wel in de stad, Mechelen. Niet buiten.

VAN PAEMEL: Nee. Ik vind ook niet dat je dat moet koesteren, als een soort geestelijk Bokrijk. Goed, denkelijk is voor elke West-Europeaan een heuvelend, landelijk landschap met kleine woonkernen nog altijd het inbegrip van het mooie leven. Maar wees een beetje realistisch en kijk rond in dit land: dat Vlaanderen bestaat niet meer, hè? Dus ja, ik heb daar heimwee naar, maar zoals je heimwee hebt naar je grootouders die er niet meer zijn. Je moet dat niet kunstmatig in stand willen houden of weer tot leven wekken, behalve dan misschien op deze manier, in het schrijven en zo. Ik ben een stedeling en ik besef dat ook.

‘De vermaledijde vaders’ behoefde aanvulling en completering, zei u net. Waarmee precies?

VAN PAEMEL: Ik ben opgevoed door vrouwen, mijn grootmoeder zoals gezegd, en enkele tantes. Het revolteerde mij dat mensen als zij in de regel naamloos verdwijnen, alsof ze er niet geweest zijn, of er niet toe doen, niet belangrijk zijn. Terwijl zij nu juist op hun manier de kluit draaiende houden, en ook zorgen voor degenen die na hen komen, zodat het ook doorgaat. Maar iemand die een hoop mensen heeft vermoord, die krijgt altijd wél belangstelling. Dat was één uitgangspunt om dit boek te schrijven, ik kon mij daar moeilijk bij neerleggen.

Het ís ook wel een erg naamloos, onaanzienlijk bestaan dat Celestien leidt.

VAN PAEMEL: Ja, maar Celestien is dan misschien een dienende figuur, maar geen ondergeschikte. Zij is geen sukkel, geen sloor. Te midden van de chaos buitenshuis probeert zij het huis mee rechtop te houden en die kinderen een zeker fatsoen mee te geven. Dat vond ik erg belangrijk, ook omdat dat een thema is dat ook literair juist niet belangrijk wordt gevonden. Dat je een grote roman kunt maken over datgene wat alle dagen om ons heen gebeurt en waardoor de boel mee blijft draaien, maar dat nooit de krant haalt. Dat soort dingen wilde ik beschrijven.

Die meid, dat jonge kind, dat uit die oorlog komt, haar vader verloren heeft, wordt zoals veel meisjes uit die tijd in een burgerijhuishouden ondergebracht – dan zijn ze van straat en leren ze manieren en zo – en gaat helemaal van de kaart voor die knappe vent, bij wie vergeleken alle anderen dan later toch een beetje tegenvallen. Ze ontfermt zich ook over zijn kinderen, en wordt langs die weg toch heel intiem met zijn vrouw, deelt eigenlijk haar man met haar, op een bepaalde manier – je kunt niet zeggen: zoals een non in God gelooft, maar het heeft de in onze tijd eigenaardige kant dat die adoratie of liefde niet geconsumeerd wordt, op het enkelvoudige niveau. Desalniettemin is die toch geladen met alles wat er erotisch tussen man en vrouw omgaat. Die verschillende ni- veaus wilde ik beschrijven.

En ook de lichamelijkheid van het moederschap. Het verlies van kinderen ook. De liefde van de moeder voor het verkeerde kind, die vaak eveneens erotisch geladen is – dat mag je nu allemaal niet meer zeggen, maar dat is toch wel zo.

De vrouwelijke ervaring in al haar aspecten.

VAN PAEMEL: Nou ja, als je dat zo wilt uitdrukken. Het is zeker zo dat, als De vermaledijde vaders een erg mannelijk boek was, Celestien zeer uitgesproken de vrouwelijke stem vertolkt.

Tegenwoordig zou een en ander vermoedelijk anders lopen. Het is zeker denkbaar dat Madame, had ze nu geleefd, gezegd zou hebben: jullie kunnen allemaal de boom in, ik ga voor mezelf zorgen. Maar dat is een probleem dat in vrouwenlevens nooit is opgelost, nog altijd niet. Ik had gedacht dat het voor de jongere generaties makkelijker zou worden, maar dat is absoluut niet waar. De babe van nu zit met precies hetzelfde probleem als Madame. Hoe doe je dat, deelnemen aan de wereld, mee dirigeren, buiten het huis treden, en terzelfder tijd een warm nest creëren en dat in stand houden? Hoe doe je dat, tegelijk een goede minnares en een goede moeder en een goede echtgenote en een goede zakenvrouw zijn? Dat blijft behelpen.

Is dat eigenlijk wel op te lossen? Leven is altijd behelpen, toch?

VAN PAEMEL: Daar zou je een héél lange boom over kunnen opzetten. Leven is behelpen, jawel, en je kunt niet alles hebben, maar voor vrouwen is dat niet in de laatste plaats toch óók zo omdat degenen met wie je het moet doen, mannen, traag evolueren, zo lijkt het wel. Kijk, die Augustijn is natuurlijk een goede man, in alle opzichten. Als het erop aankomt, gaat hij toch beschermend vóór de zijnen staan en probeert hij de boel mee overeind te houden. Hij is het ook die in de oorlog vaak een oplossing vindt, mensen redt. Hij heeft de pest in dat zijn vrouw de baas is in de zaak, maar allez, hij probeert ervan te maken wat ervan te maken is. Tegelijk staat hij op zijn privileges, en zoals veel mannen heeft hij er moeite mee te begrijpen dat zijn privileges vaak zijn geluk in de weg staan. (glimlacht)

Vandaar ook, tussen haakjes, de onredelijkheid van mannen vaak – niet alléén mannen, maar toch vooral mannen: ze zijn vervreemd van het gewone leven van alledag. Neem Verhofstadt – of zoveel andere toppolitici. Die was vijftien, twintig jaar geleden misschien een tafelspringer, maar hij wist wel waar hij het over had, hij had nog voeling met de maatschappij. Na een aantal jaren aan de macht blijft daar duidelijk niets van over.

Maar goed, om terug te keren naar Madame en Augustijn: hun medeplichtigheid op veel terreinen is duidelijk, denk ik. Dat is een samenwerkend verband, zij zijn een paar. Máár: de grootste last van het verhaal daalt toch neer op Madame. En niet op hem.

Het is op zichzelf overigens niet zo heel gebruikelijk, in de literatuur: een goed huwelijk.

VAN PAEMEL: Ja, ’t is wel een goed stel hè, die twee? Never a dull moment, altijd gekrakeel en gedoe (lacht), maar als het erop aankomt twee handen op één buik, ze vullen elkaar aan, en een leven lang blijft de wat we dan maar liefde zullen noemen tussen hen ongeschonden. Wat er ook gebeurt – als hij kuren krijgt op zijn middelbare leeftijd, houdt zij de eer aan zichzelf en gaat gewoon op reis. Maar ze blijft bestaan, tot op het laatst, die huwelijksliefde. Het paar dat niet te vernietigen is, omdat het gebaseerd is op een heel eenvoudig principe: die twee vinden elkaar altijd terug.

En wel in horizontale positie. Nee, ’t is echt een opbouwend boek wat dat betreft.

VAN PAEMEL:(lacht) Dadelijk vragen ze me nog voor de Bond Zonder Naam.

Op de laatste pagina van het boek vindt Celestien een soort bevrijding. Ze klautert met haar oude benen naar de bovenste verdieping van huize Welverdiend en kijkt daar, door een rond raampje in het fronton, uit over het land: ‘de mensen en hun verschrikkingen, nee, zo was het niet bedoeld, het gaat om het leven en niet om de dood, ach, mijn engeltjes, zalig mogen ze wezen, het is alsof ze om mijn hoofd fladderen, en ziedaar, eindelijk, de kruinen van de bomen, de daken, de torenspits, en verder het land, zinderend en wuivend, alsof het vers is geschapen (…)’.

VAN PAEMEL: Aan het einde van je leven kunnen zien hoe het eigenlijk bedoeld was – ik zou willen dat ik dat zelf ook kon. Een enorme troost moet dat zijn. Je kunt denken aan wat je allemaal verkeerd hebt gedaan, alle dingen die je hebt verknoeid, alle kansen die je hebt laten liggen, en beseffen: het is niet te herdoen, elk verstreken ogenblik is onherroepelijk nooit meer te achterhalen. Het gaat ook allemaal zo vlug, oogjes open, oogjes dicht, voor je ’t weet is het voorbij. Je kunt zo weinig dóén ook, eigenlijk, ’t is ergerlijk haast. Maar als je aan de andere kant ziet dat de zaak toch doorgaat, dat er daar weer eentje zit te lachen op schoot – de schrijfster wijst naar een gezelschap met peutertje aan een belendend tafeltje in de Mechelse horecazaak waar we met elkaar praten – dan denk ik, ja, zo is het eigenlijk bedoeld. Dat een beetje desperate optimisme heb ik al een paar boeken. ’t Is een levenshouding geworden.

Pessimisme is vaak ook niet erg vruchtbaar. Ik bedoel, dan krijg je het soort gelijk van ‘Het is allemaal rot, schei toch uit, en er is toch niks aan te doen, en Celestien is een sloor, en Madame, en wat voor levens zijn dit en waarom je hele leven de vaat doen en luiers wassen en dan lopen die jong toch nog in hun ongeluk, pure ellende’.

Maar: een of twee slagen er toch in aan die doem te ontsnappen. Het is duidelijk dat Angelique bijvoorbeeld, de dochter des huizes, zich niet laat kisten.

Ook Bertje…

VAN PAEMEL:… een degoutant ventje, dat moet ik zelf toegeven.

… moet je nageven dat hij zich er niet laat onder krijgen door ’s levens malheuren.

VAN PAEMEL: Ja, maar culot hebben ze allemaal. En een soort van moed – ook fysieke moed, wat nog iets anders is. In dat opzicht heeft hij een zekere grandeur, ja. Maar wat hij heeft, en wat al die Van Puynbroeckxen hebben: ze zijn bang van sterke vrouwen. Door Madame misschien, maar in elk geval, ze trouwen allemaal beneden hun niveau, in de hoop zo makkelijker de baas te blijven. Wat je nog weleens ziet gebeuren, hè. ’t Is tenslotte niet zo héél moeilijk om de held te spelen, maar blijkbaar wel om een evenwicht te vinden met je partner – voor dat soort mannen althans.

Zoals Celestien zegt: ‘Ik had sterk de indruk dat het makkelijker was je over de politiek druk te maken, dan je met het eigen huishouden bezig te houden.’

VAN PAEMEL: Ja, dat klopt ook. Ik kan ook gaan zitten palaveren hoor. Dat doet me denken, ik ben deze zomer in Midden-Europa geweest, en ik ontmoette daar een mannelijke collega, een dichter, die me vertelde dat bij hem thuis alles goed geregeld was: ‘Ik hou mij bezig met de belangrijke dingen: de wereldpolitiek, het vak, de literatuur, en mijn vrouw doet de rest: het huis, het geld, de auto, de kinderen…’ (lacht) Ik dacht bij mezelf: kijk eens aan, die is me aan het uitleggen wat ik net geschreven heb.

Anderzijds, om Camille Paglia eens te citeren: als we de maatschappij aan de vrouwen hadden overgelaten, dan woonden we nu nog in plaggenhutten.

VAN PAEMEL: Best mogelijk – hoewel, dan toch plaggenhutten mét een vaatwasmachine. Nee, kijk, Celestien is wat ze is. Zij beseft aan het einde van haar leven, als ze gewoon gedumpt wordt door de kinderen Van Puynbroeckx, dat ze óók zelf voor een stukje verantwoordelijk is voor wat haar overkomt – zo vaak heeft ze willen zeggen, bekijk het maar, ik ben hier weg, maar ze heeft het ten slotte nooit gedáán. Er zit in het boek wel degelijk ook kritiek op die houding van wel-willen-maar-niet-durven, die je nog weleens bij vrouwen terugvindt.

Maar ik hoop dat er ook een zekere generositeit tegenover haar in het boek zit, en het is belangrijk te accepteren dat iemand is wat hij is. Ik hoop dat de bewondering die wij altijd opbrengen voor grote figuren in Celestien een beetje gerelativeerd wordt. Marius, de oudste zoon van de Van Puynbroeckxen, is een verzetsheld tijdens de oorlog, en ondertussen staat Celestien in de keuken – maar ik hoop dat duidelijk overkomt dat zij daardoor helemaal niet de mindere hoeft te zijn. Dat is iets wat ik echt in het boek heb willen leggen. Laat iedereen alsjeblieft in zijn eigen waarde.

Misschien is dat ook wel een van de wezenlijkste – en wenselijkste – dingen die literatuur kan doen. Die waarde te laten zien.

Herman Jacobs

‘Dat een beetje desperate optimisme heb ik al een paar boeken. ’t Is een levenshouding geworden.’

‘Dat is iets wat ik echt in het boek heb willen leggen. Laat iedereen alsjeblieft in zijn eigen waarde.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content