‘Als je zegt dat homoseksualiteit geen ziekte is, zijn fetisjisme en pedoseksualiteit het ook niet’

Is homoseksualiteit aangeboren? Zo ja, wat is daar het evolutionaire voordeel van? Filosofen Pieter Adriaens en Andreas De Block vergelijken in hun boek Born This Way het wetenschappelijk onderzoek naar homoseksualiteit. Zeker, ze zetten enkele vastgeroeste vooroordelen op losse schroeven. ‘Maar het is niet de taak van de filosofie om antwoorden te bieden. We willen de vraag zo helder mogelijk stellen.’

Waar houden jonge Leuvense filosofen zich zoal mee bezig? Het ‘zijnde van het zijn’ à la Martin Heidegger blijkt dezer dagen minder in trek. Het gaat bij voorkeur over seks, seks en nog eens seks. Zo schreef Lode Lauwaert een doctoraat over het oeuvre van Markies De Sade, en nu presenteren docent Pieter Adriaens en hoogleraar Andreas De Block Born This Way, een filosofisch onderzoek naar homoseksualiteit. In hun boek houden ze de wetenschappelijke studies naar het vaak gecontesteerde fenomeen tegen het licht. Op basis van enkele stellingen vergelijken ze evolutionaire, biomedische en psychiatrische theorieën met elkaar, en zo krijg je als lezer nieuwe inzichten. En, frustrerend genoeg, ook nieuwe vragen.

‘Het is de taak van de filosofie om vragen te stellen, niet om antwoorden te geven’, zegt Adriaens in een bar op het Leuvense Kardinaal Mercierplein. Ooit heette de bruine kroeg Erasmus, nu is het een chique brasserie vernoemd naar Serge Gainsbourg en ons gesprek vindt zowaar plaats in de Birkin-kamer. Diepe fauteuils, gedempt licht, discrete obers – nog een sigaar en een bel cognac en je waant je zo in een herenclub. Over de herenliefde praten valt er net iets makkelijker, maar voor we de stellingen van Adriaens en De Block bespreken, moet het speelveld afgebakend worden. Zo behandelen de filosofen in hun boeken alleen de mannelijke homoseksualiteit. Dat ruikt naar discriminatie.

PIETERADRIAENS: Er zijn verschillende redenen waarom we ons tot mannen beperkt hebben. De belangrijkste is wetenschappelijke data: er is betrekkelijk weinig onderzoek naar lesbische seksualiteit verricht. In dat weinige onderzoek zie je dat vrouwelijke homoseksualiteit minder gepolariseerd is. Mannen noemen zich makkelijker óf homo, óf hetero, terwijl de vraag bij vrouwen vaker ambigue antwoorden oplevert. Mannelijke homoseksualiteit is doorheen de geschiedenis altijd prominenter besproken – van de knapenliefde bij Socrates tot het proces tegen Oscar Wilde, en recenter de aantijgingen van homofobie in Gentse wijken. Dat komt natuurlijk ook omdat de wetenschap lang een mannenbastion was. De vrouw komt er altijd bekaaid af, en dat is bij homoseksualiteit niet anders. En ten slotte zou het boek ook twee keer zo dik zijn geweest als we ons onderzoek niet afgebakend hadden. Onze stellingen over mannelijke homoseksualiteit leverden al genoeg debatstof op.’

1 Is homoseksualiteit aangeboren?

ADRIAENS: Die overtuiging leeft onderhand bij het doorsneepubliek: ‘Hij is zo geboren, niets aan te doen.’ Dat wordt wel vaker beweerd, ook van andere menselijke eigenschappen, zoals ons taalvermogen. Maar klopt dat wetenschappelijk? En de vraag die daaraan voorafgaat: zijn er nog veel wetenschappers die de term ‘aangeboren’ nog gebruiken? Het antwoord op die laatste vraag is alvast: nee. Of beter gezegd, in de negentiende eeuw werd de term nog gebruikt, maar dat zien we in de twintigste eeuw gaandeweg minderen. We hebben de term ‘aangeboren’ ook onderzocht. Wat wordt er precies mee bedoeld? Dat leverde een dozijn definities op, wat het moeilijk maakt om erover te debatteren. Een van de meest veelbelovende herformuleringen van de term ‘aangeboren’ is ‘gekanaliseerd zijn’. Een eigenschap is gekanaliseerd als ze ondanks verschillende omstandigheden – of het nu een aanmoedigende omgeving is of net een beperkende – toch tot uiting komt.

De morele implicatie van de populaire term ‘aangeboren’ is interessant. Je beroept je dan op een soort natuurwet: als homoseksualiteit in onze genen vervat zit, dan is het natuurlijk, en dus per definitie goed – homoseksualiteit mag niet veroordeeld worden, laat staan strafbaar zijn. Helaas kun je die gevolgtrekking niet maken. Veel zaken, neem pedofilie of incest, komen voor in de natuur, maar worden daarom nog niet moreel goedgekeurd. We verwachten zo veel van de natuur, alsof daar het antwoord ligt op onze morele en existentiële vragen. Maar we kunnen er prima zonder, zeker in ethische kwesties.

We denken graag intuïtief en essentialistisch. We hebben bijvoorbeeld de neiging om diersoorten als afgelijnd te beschouwen, als product van één genetische trek, alsof er een soort tabel van Mendelejev bestaat waar ze netjes in passen. Hetzelfde zie je in het denken over seksuele oriëntatie: we menen al te snel dat alle homoseksuelen wel iets gemeen zullen hebben dat hen onderscheidt van heteroseksuelen en dat hen homoseksueel maakt. Ook dat klopt niet.

Bestaat er zoiets als een homo-gen? Nee. Waarschijnlijk bestaat er niet één gen, maar stuurt een complex netwerk van zeer veel genen de menselijke geaardheid aan. Er is ook al gezocht naar het gen dat depressie zou veroorzaken – zowat de heilige graal in de geneeskunde. Er is al gezocht naar het gen dat neerslachtigheid en slapeloosheid zou aansturen. Wel, twee decennia en miljoenen euro’s onderzoek hebben bedroevend weinig opgeleverd. Dus misschien moeten we het anders bekijken, meer netwerkgericht. Misschien besmet het ene symptoom het andere: van slapeloosheid word je kribbig en die norsheid kan omslaan naar zwartgalligheid, en mogelijk spelen verschillende factoren op elkaar in. Depressie is ook geen eenduidig fenomeen. Iedereen aanvaardt intussen dat elke mens op zijn eigen manier depressief is, en dat er vaak meerdere oorzaken van aan de basis liggen. Bij een complex fenomeen zoals homoseksualiteit is het niet anders. Het zou onze seksuele oriëntatie oneer aandoen om het tot één gen te vereenvoudigen.

2 Is homoseksualiteit een evolutionaire paradox?

ADRIAENS: Dat is een bijzonder interessante kwestie, omdat homoseksualiteit haaks staat op de logica van evolutie door natuurlijke selectie. Evolutie lijkt vooral gericht op het voortbrengen van zo veel mogelijk nakomelingen, en dan nog liefst vruchtbare nakomelingen. Hoe komt het dan dat homoseksualiteit bestaat, en dat die aanleg niet uitsterft?

Het is een heel dankbaar wetenschappelijk onderwerp gebleken. Er bestaan heel wat evolutionaire modellen die homoseksualiteit proberen te verklaren. De vraag is ook toepasbaar op andere menselijke fenomenen, zoals altruïsme: waarom zou je jezelf wegcijferen om een ander meer evolutionair succes te gunnen, zelfs ten nadele van jezelf? Dat druist in tegen de logica. Wel, sommige modellen proberen te kijken naar de voordelen van homoseksualiteit. Zo bestaat er de suikernonkeltheorie, die betoogt dat homo’s zorgzamer zijn voor het nageslacht van hun broers en zussen – homo’s zijn vaak bemiddelder en hebben meer tijd omhanden die ze aan hun bloedverwanten kunnen besteden. Een andere stelling: gezinnen waar een homoseksueel in wordt geboren, zouden meer nakomelingen hebben en dus vruchtbaarder zijn. Homo’s zouden dus indirect voor meer kinderen zorgen, die ook nog eens langer en gezonder leven.

Theorieën genoeg, en in ons boek leggen we ze allemaal op de rooster. Maar wat veel wetenschappers over het hoofd hebben gezien, is ons verengde beeld van homoseksualiteit. Historisch onderzoek toont aan dat de westerse variant – een exclusief homokoppel zonder kinderen – vrij uitzonderlijk is. Dat komt omdat onderzoekers vaak lui zijn in hun selectiemethoden. Wie belandt in testpanels? Meestal eerstejaarsstudenten van de universiteit: ze zijn goedkoop en in overvloed voorhanden. Maar studenten zijn al een geprivilegieerde groep, en dan krijg je een uitgepuurde steekproef die nauwelijks representatief is voor de wereldbevolking of de geschiedenis.

Nee, antropologisch onderzoek toont aan dat homoseksualiteit een bijzonder heterogeen fenomeen is, dat overal ter wereld andere verschijningsvormen kent. We verwijzen bijvoorbeeld graag naar de Oude Grieken, of de pronkknaapjes in de renaissance. Maar we vergeten vaak dat die homoseksuele contacten alleen gedoogd werden omdat de heren daarnaast netjes getrouwd waren én kinderen hadden. Zodra ze aan die voorwaarden hadden voldaan, mochten ze er een jongeling bij nemen. Trouwens, hoeveel verdoken homo’s vind je ook bij ons in standaard gezinnen? Dat geldt niet alleen voor de westerse beschaving. Onlangs botste ik nog op een artikel over ‘de dansende jongens’ in Afghanistan. Een Amerikaanse bevelhebber stelde vast dat talibancommandanten allemaal een knappe jongen bij zich hadden om hun vleselijke geneugten op bot te vieren. Hoe mooier de jongen, hoe hoger de status.

Die vormen van homoseksualiteit, compatibel met een huwelijk en nakomelingen, komen wereldwijd en historisch vaak voor. Misschien zelfs veel vaker dan onze exclusieve vorm. Dat zwakt de schijnbaar evolutionaire paradox al danig af.

We denken vaak te eenduidig om de complexiteit van fenomenen juist te bestuderen. Of je bent homo, of je bent hetero, nietwaar? Terwijl is aangetoond dat sommige mensen zich in het midden van de schaal bevinden, eerder dan aan de uiteinden. Als iemand biseksueel is, wordt vaak gezegd ‘dat ze nog niet gekozen hebben’, terwijl het een oprechte geaardheid kan zijn.

3 Is homoseksualiteit een ziekte?

ADRIAENS: Dat is een gevaarlijke vraag. Dat ze al politiek incorrect aanvoelt, zegt veel over onze aanvaarding van homoseksualiteit – al is die maar heel recent. Homo’s zitten al heel lang in de verdomhoek, niet alleen maatschappelijk maar ook geneeskundig. Samen met andere zogenaamde perversies zoals pedofilie stond homoseksualiteit lang te boek als een ziekte. Er zijn nog altijd filosofen die beweren dat het inderdaad een ziekte is. Daarom niet meteen rechts-conservatieve filosofen, alles hangt af van je definitie van ‘ziekte’. Hoe vul je die term in? Afhankelijk van die definitie kun je de logica doordrijven, kun je de consequenties van je stelling tot het einde door redeneren. Die medische stempel hoeft niet denigrerend bedoeld te zijn: depressie een ziekte noemen, houdt geen moreel oordeel in. Integendeel, juist door depressie zo te duiden, roep je op tot begrip, maatschappelijke aanvaarding en indien nodige medische zorg en sociale uitkeringen. Het impliceert ook niet dat homoseksualiteit te behandelen valt.

En wat dan met de andere ‘perversies’ die in psychiatrische handboeken zoals de DSM V (hét standaardwerk van de psychiatrie, nvdr.) staan? Moeten we dan fetisjisme, sadomasochisme en voyeurisme ook niet schrappen? Hoever ga je met die demedicalisering? Dat zijn opnieuw moeilijke vragen. Wij argumenteren dat als je zegt dat homoseksualiteit geen ziekte is, je óók moet aanvaarden dat fetisjisme en pedoseksualiteit evenmin ziekten zijn.

Tot verbijstering van velen werd er ook effectief gestemd over het al dan niet behouden van homoseksualiteit als ziektebeeld in de DSM V. Dat druist in tegen ons wetenschapsgeloof. Wetenschap handelt toch in vaststaande feiten waar de democratie niet aan kan tornen? Toch werd er duchtig gelobbyd, en ging er heel wat debat aan vooraf. De wetenschap is dus niet zo standvastig als we denken. Ze hangt zeker samen met onze samenleving en onze sociale mores.

4 Is homofobie een ziekte?

ADRIAENS: Dat is natuurlijk een schitterende omkering. Eens de prohomolobby erin geslaagd was om de geaardheid uit de medische handboeken te halen, gingen er meteen stemmen op om homohaters te stigmatiseren. Koekje van eigen deeg. Dat is nog niet gelukt. Bij elke nieuwe versie van de DSM worden zulke voorstellen ingediend, maar voorlopig zonder resultaat. Gelukkig maar, denk ik dan. Er is sowieso een wildgroei aan ziektebeelden in de DSM V, en als je naar de term kijkt, is er weinig wetenschappelijk bewijsmateriaal om homofobie echt als een ziekte te zien. Een fobie suggereert angst, maar er is weinig analogie met bijvoorbeeld claustrofobie of arachnofobie, de vrees voor spinnen. Weinigen worden overvallen door panische angst omdat ze een homokoppel hand in hand over straat zien lopen. Er gaan meer emoties mee gepaard. Tegenstanders van het homohuwelijk of adoptie door homokoppels zullen zich uitputten in redeneringen – vaak gebruiken ze ten onrechte het natuurwetdenken – maar ten gronde gaat het vaak over walging. Eigenlijk willen ze gewoon zeggen: ‘Dat is vies.’ Een sterk argument is dat niet.

Ironisch genoeg bestaan er casussen van fervente tegenstanders die zelf homo bleken te zijn. De Amerikaanse Republikeinse senator Roy Asburn had er zijn levenswerk van gemaakt om homo’s te dwarsbomen in hun gelijkberechtiging, tot hij zelf betrapt werd toen hij uit een homobar kwam. Hoe vermakelijk ook, het is een uitzondering: bang zijn voor homo’s omdat je bang bent dat je er zelf één bent. Sociologen stellen wel vast dat ‘homonegativiteit’ de laatste jaren beduidend daalt, maar ik ben daar niet mateloos optimistisch over. Homohaat valt moeilijk uit te roeien, en ook al gaat het voorlopig om een immer kleinere minderheid, ik vrees dat homofobie makkelijk aangewakkerd kan worden. Omdat het net iets anders is, en omdat het met seksualiteit te maken heeft, en dat maakt de doorsneemens altijd onzeker. Filosoof Michel Foucault, zelf homoseksueel, heeft lang onderzoek gedaan naar die afkeer, maar een sluitende verklaring ontglipt ons vooralsnog. We zoeken naarstig verder.

DOOR RODERIK SIX

‘Bestaat er zoiets als een homo-gen? Nee. Waarschijnlijk stuurt een complex netwerk van zeer veel genen de menselijke geaardheid aan.’

‘Hoe vermakelijk ook, het is een uitzondering: bang zijn voor homo’s omdat je bang bent dat je er zelf één bent.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content