Op 1 januari is Lieve Verschroeven onverwachts overleden aan de gevolgen van een hersenbloeding. Zij was 75 jaar. Lieve Verschroeven is de gewezen echtgenote van Wilfried Martens en de moeder van Kris en Anne Martens. Tussen 1979 en 1991 was ze Belgiës first lady. Afscheid van een turbulent leven in de schaduw van de politiek.
Voor een boekproject sprak ik Lieve Verschroeven de afgelopen jaren een vijftal keer, zowel in haar flat in Gent als op haar dakappartement in Oostduinkerke. Zij was een voorname en erudiete vrouw. Er lagen steeds vuistdikke boeken als Congo van David Van Reybrouck en Wij zijn ons brein van Dick Swaab op haar salontafel. De Franse existentialisten was ze aan het herlezen. Lieve Verschroeven was aanvankelijk nogal gereserveerd. Ze praatte met een zachte, breekbare stem die af en toe stokte. Naarmate de gesprekken vorderden, werd ze hartelijker en openhartiger. Maar ze straalde immer een stil verdriet uit. Het leven had haar niet gespaard. In de interviewsessies blikte zij uitgebreid terug op de twaalf jaar waarin ze, aan de zijde van toenmalig premier Wilfried Martens, Belgiës first lady was.
Tweede Wereldoorlog
‘Mijn vader was een harde werker. Hij had de Handelshogeschool van Sint-Ignatius in Antwerpen gevolgd en nog een extra jaar economie in Leuven. Mijn moeder genoot een middelbare opleiding voor jonge dames en volgde een jaar tekenacademie. Na haar huwelijk werd ze huisvrouw. We waren met zes kinderen. Mijn vader werkte in de distributiesector en belandde na verloop van tijd in het hoger kader van de Grand Bazar.
‘Toen ik twee jaar was, bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, zijn wij naar het zuiden van Frankrijk gevlucht. Ik herinner me de rit in de vrachtwagen nog levendig: mijn broertje en ik kwamen met onze neus maar net boven de reling uit. De vlucht had te maken met de gezondheid van mijn vader. Hij was wegens maagproblemen afgekeurd voor legerdienst, maar na het uitbreken van de oorlog was hij toch bang opgeroepen te worden. Na drie maanden, toen de rust enigszins was hersteld, zijn we teruggekeerd naar Brussel. Onder invloed van de school en de vrienden spraken we veel Frans, en dat werd uiteindelijk ook onze huistaal. Tot we, toen ik tien was, naar Borgerhout verhuisden.
‘Mijn ouders hebben zich nooit met partijpolitiek ingelaten, maar ze waren wel christendemocratisch gezind. Wij gingen naar katholieke scholen. Ik wilde absoluut Grieks-Latijnse doen en daarna universiteit, maar dat mocht niet. Mijn vader was ruimdenkend, maar hij was ook autoritair. Mijn broers moesten zijn droom waarmaken en burgerlijk ingenieur worden. Ik was maar een meisje, ik moest vrede nemen met de Handelshogeschool, zodat ik later, als ik ooit weduwe zou worden, als directiesecretaresse de kost zou kunnen verdienen. Het is altijd een frustratie gebleven.’
Knappe Wilfried
‘Op mijn veertiende ben ik actief geworden in de ABN-kernen. Het was de bedoeling om, in de geest van Lodewijk de Raet en August Vermeylen, via opleiding en taal een nieuwe Vlaamse burgerij te kweken. In een brochure van de ABN-kernen kwam ik voor het eerst de naam Wilfried Martens tegen. Wij waren allebei erg geëngageerd, hij in Eeklo, ik in Antwerpen. We leerden elkaar pas veel later kennen, toen ik in de tweede licentie zat en de Vereniging voor Vlaamse Studenten een congres organiseerde. Ik was de afgevaardigde van mijn hogeschool en ik denk dat Wilfried voorzitter van de VVS was. Ik was toen 22, hij 23. Enkele maanden na het congres zocht hij opnieuw contact, en van het een kwam het ander. We hadden gemeenschappelijke interesses, en, enfin, ik vond ook dat hij knap was.
‘Wilfried was een ernstige jongen, Vlaams en katholiek opgevoed. Maar hij kwam uit een totaal andere omgeving dan ik. Ik kwam uit een warm nest, bij hem thuis werd nooit affectie getoond. Zijn moeder heeft geen makkelijk leven gehad. Zij heeft twee keer haar man verloren. Zij moest knokken om brood op de plank te hebben. Wilfried en zijn twee broers konden studeren dankzij beurzen van het Fonds voor Hoogbegaafden. Zijn moeder was een hele flinke, dominante figuur. Maar ze was ook erg gesloten. Wilfried heeft veel trekken van haar. Dat viel me meteen op. Hij beweerde dat hij zich geremd voelde door mijn ouders, en hij beloofde dat het later allemaal anders zou worden. Ik geloofde hem. Als je jong bent, denk je dat je de hele wereld aan kunt. Inmiddels weet ik dat je mensen niet zo makkelijk kunt veranderen. Het zijn kwesties die ik tegenwoordig met mijn dochter bespreek.’ (lacht)
Bach in Assisi
‘We zijn in 1962 getrouwd in het Italiaanse Assisi, in een kapelletje in een klooster dat Franciscus van Assisi eigenhandig had gebouwd voor zijn grote liefde Clara. We deden dat niet voor de show. Integendeel: wij wilden een mooie, religieuze ceremonie op een symbolische plek. Wilfried en ik hadden er een kleine, authentieke groep franciscaanse monniken leren kennen. Wij hadden hen gevraagd of ze ons wilden trouwen in een taal die we verstonden. Dat was het Duits. Volgens de oude riten moesten we enkel ja antwoorden. Het was een sobere en eenvoudige plechtigheid. Alleen de naaste familie was aanwezig. Een van de monniken speelde perfect Bach op het orgel. Het was prachtig. Ik heb er nog altijd heerlijke herinneringen aan.’
Lenen bij mama
‘Na ons huwelijk zijn we in Gent gaan wonen. Ik wilde graag in het bedrijfsleven of in de diplomatie aan de slag, maar omdat het onderwijs makkelijker te combineren viel met een gezin, ben ik sociologie gaan doceren aan een normaalschool. Ik heb dat altijd zo goed mogelijk gedaan, al was het eigenlijk mijn ding niet. Wilfried was ingeschreven aan de balie als stagiair-advocaat, maar zijn aandacht en zijn ambitie gingen volledig naar de politiek; hij was toen heel actief in de Vlaamse Volksbeweging. De resterende tijd besteedde hij aan de redactie van een tijdschrift: hele avonden zat hij daarvoor steekkaarten te maken. Omdat hij niet graag alleen onderweg was, vergezelde ik hem naar zijn politieke bijeenkomsten. Terwijl hij vergaderde, trok ik me met mijn schoolboeken terug in een hoek van het café en maakte mijn lesvoorbereidingen.
‘Ik was al gauw teleurgesteld; het was niet het leven dat ik mij had voorgesteld. We hadden het financieel ook heel moeilijk. Ik moest vrijwel maandelijks bij mijn moeder aankloppen om 500 frank te lenen. Geld interesseerde Wilfried niet. Toen hij in 1965, enkele maanden na de geboorte van onze zoon Kris, eerst door Pierre Harmel en nadien door Paul Vanden Boeynants gevraagd werd om op een ministerieel kabinet te komen werken, brak er een betere periode aan: we konden nog niet ruim leven, maar we hadden tenminste geen financiële zorgen meer. Ik heb zijn politieke denkbeelden altijd gedeeld en zijn carrière voluit gesteund, al had ik eerlijk gezegd nooit gedacht dat ze zo’n vlucht zou nemen. En hij ook niet, vermoed ik. Zelfs in 1978, na de Egmontcrisis, toen hij al zeven jaar aan het hoofd van de CVP stond, was het volgens hem lang niet evident dat hij minister zou worden, laat staan premier.’
Ga niet kijken
‘In augustus 1978 was ik alleen met Kris (13) en Anne (9) op vakantie in de Seghers Club in Estepona aan de Spaanse zuidkust. Kris was een sportieve tiener. Hij had pas een duik genomen in het zwembad, van een springplank van wel zes meter hoog, en hij holde alweer naar een volgende activiteit aan de andere kant van de drukke weg. Hij was zo impulsief dat hij de straat overstak zonder te kijken. Enkele seconden later werd hij zwaar gegrepen door een wagen. Omstanders hielden mij tegen: ‘Ga niet kijken…’ Iedereen dacht dat Kris dood was. Hij werd in allerijl en met een bloeddruk van vijf weggevoerd naar een privékliniek een half uur verder. Zij wilden meteen zijn been tot aan de lies amputeren. Omdat ik geen Spaans sprak en zij maar een paar woorden Frans kon ik nauwelijks met de dokters communiceren. Wilfried was op dat moment in België aan het vergaderen over het Egmontpact, met onder anderen André Cools, Hugo Schiltz en Paul Vanden Boeynants. Cools en Vanden Boeynants zeiden meteen tegen mijn man: ‘Pak een regeringsvliegtuig en ga naar Spanje.’ Twee dagen later is Kris gerepatrieerd. Hij heeft zes weken op de Intensieve Zorg van het AZ in Leuven gelegen. Zijn linkerbeen was aangetast door gangreen. Uiteindelijk hebben ze het tot vlak onder de knie moeten amputeren. Het was een afschuwelijke periode. Ik vreesde Kris ieder moment te verliezen. We zijn toen bij mijn zus in Leuven gaan logeren zodat ik van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat bij zijn ziekbed kon waken. Kris reageerde heel heftig en dreigde in een depressie te glijden. Hij kampte al enkele jaren met een ontwikkelingsstoornis, en door het ongeluk was die nog verergerd. Maar wie werd er uiteindelijk depressief? Ik. Ik draaide totaal door. In het begin zocht ik hulp bij onze huisarts. Maar in die tijd dacht men nog: een goed gesprek lost alles op. Medicijnen waren er nauwelijks. Ik ben er op eigen kracht bovenop moeten komen. Wilfried schrijft in zijn memoires dat hij in zijn hoofd voortdurend met zijn zoon bezig was, maar hij heeft er nooit met mij over willen praten. Nooit! Hij is misschien twee keer in het ziekenhuis geweest. Hij kon totaal niet met de situatie om. Ook niet met het feit dat ik zo veel verdriet had. Depressies bestonden niet in zijn leefwereld. Hij heeft er nochtans zelf enkele gehad. Maar hij vluchtte ervoor. Hij kon zijn gevoelens niet tonen en fixeerde zich volledig op het Egmontpact, het ontslag van Tindemans, de verkiezingen nadien. Dat is zeer spijtig geweest.’
Politieke spanningen
‘In 1979, na heel moeilijke onderhandelingen, is Wilfried dan bijna willens nillens premier geworden. Ik was fier op hem, maar ik was niet blij. Er waren continu politieke spanningen. In twee jaar tijd hadden we vier regeringen, de fameuze Martens I, II, III en IV. En thuis zaten we midden in de problemen met Kris. (stilte) Ik heb de zorg voor onze zoon volledig op mij genomen: de dokters, de school, de psychiaters, alles. De loopbaan van mijn man volgde ik via de media. Als hij ’s avonds laat thuiskwam, vroeg ik wat er aan het gebeuren was en hoe hij over bepaalde zaken dacht, maar dan zei hij: ‘Ik ga mijn dag niet overdoen.’ Ik denk niet dat hij zich realiseerde dat zijn werk ook mij en de kinderen aanbelangde.’
Gouden kooi
‘Mijn man had een zeer goede relatie met koning Boudewijn. Na zijn hartoperatie in 1983 is hij zelfs zes weken op het koninklijk domein in Opgrimbie gaan revalideren. Boudewijn en Fabiola kwamen ook bij ons thuis in de Van Monckhovenstraat. Het hof liet dat op voorhand weten, want volgens het protocol mag je de koning niet zelf uitnodigen. Je mag ook zelf geen vragen stellen. Op een bepaald moment vroeg onze zoon toch aan de koningin: “Vindt u niet dat u een gevangene bent in een gouden kooi?” Waarop zij geduldig begon uit te leggen dat je ook vrij kon zijn in een omgeving die je beperkt. Men zegt soms lelijke dingen over Fabiola, maar ik heb haar altijd een intelligente, fijngevoelige vrouw gevonden. En Boudewijn was een zeer hartelijk man. Hoe zij met elkaar omgingen: zo teder, zo voorkomend, zo intiem.’
Superman Delors
‘Heeft Jacques Delors mij de ideale first lady genoemd? Dat wist ik niet. Ik heb hem dikwijls ontmoet. Ik vond hem een superman, als intellectueel en als mens. Ik kende zijn echtgenote ook heel goed. Op het jaarlijkse World Economic Forum in Davos kwamen we hen altijd tegen. Als onze mannen aan het werk gingen, maakten wij lange wandelingen. Of we nestelden ons in de ligstoelen op het grote overdekte terras van het hotel en genoten van het berglandschap.
‘Ik ben als first lady zelden op de voorgrond getreden. Ik vond dat dat niet paste. Ik liet Wilfrieds pakken maken, en als hij naar de tv-studio moest, selecteerde ik zijn dassen en zijn hemden. Ik gaf ook af en toe commentaar op zijn Franse uitspraak. Dat vond hij niet leuk. (lacht) Als vrouw van de premier heb je geen formeel takenpakket. Buitenlandse Zaken belde me wel geregeld om de partners van staatshoofden en regeringsleiders die Brussel aandeden te begeleiden. Ik ging hen dan met een wagen van het hof en met een ordonnantieofficier ophalen in het kasteel van Stuyvenberg, waar zij logeerden. Het programma was altijd hetzelfde: een citytrip naar Brugge, en etentjes in La Maison du Cygne aan de Grote Markt in Brussel, en de Duc de Bourgogne in Brugge. Het was niet gemakkelijk om die uitjes boeiend te houden. Het vreselijkste was het jaar dat Griekenland gastland was van Europalia. Premier Andreas Papandreou was vergezeld van een hooghartige Fifth Avenue blondine, een stuk groter dan hij, met lange vuurrode nagels. Zij wilde meteen een discussie over abortus beginnen. En Danielle Mitterrand zal ik ook nooit vergeten. In de auto probeerde ik de conversatie aan te zwengelen door over linkse, Franse schrijfsters te beginnen. Geen reactie. Ook Brugge beroerde haar niet. Op de terugweg legde zij haar hoofd achterover en deed een dutje. Ik was duidelijk te min voor haar.’
Spiekbriefje
‘De reis midden jaren tachtig – in volle rakettencrisis – naar president Ronald Reagan in Washington zal me altijd bijblijven. Tijdens het onderhoud met Wilfried had Reagan een spiekbriefje onder zijn trouwring zitten. Daarop stond dat hij onder geen beding mocht toegeven, dat België de kruisraketten móést plaatsen. Het is een bizar verhaal, maar het is echt gebeurd. Achteraf heb ik me gerealiseerd dat Reagan toen al ziek moet zijn geweest. Ik ben toen op visite geweest bij zijn vrouw Nancy, in dat mooi ingerichte salonnetje in het Witte Huis. Ze was zeer charmant, maar ik denk niet dat ze wist waar België lag. Het was voortdurend je hoofd pijnigen om het gesprek aan de gang te houden.
‘Korea was ook memorabel. We verbleven in een chic hotel, maar wel achter slot en grendel. Er was zelfs permanente bewaking voor de deur van onze suite. Ik heb toen met de hulp van Fons Verplaetse (toenmalig kabinetschef van Martens, nvdr) de security verschalkt: ik wilde per se een cadeautje kopen voor Wilfried die ’s anderendaags jarig was. Maar de volgende ochtend kreeg ik een ferme uitbrander van onze ambassadeur. (lacht)
‘Er zijn ook veel mooie herinneringen hoor. Ik ben in tal van topmusea rondgeleid door hoofdconservators die ons in korte tijd langs de uitzonderlijkste werken loodsten. En ik ben op veel prachtige plekken geweest, zoals de tuinen van Kyoto. Het hele park was speciaal voor onze delegatie afgesloten. Een echt privilege.
‘Waar ik het meest trots op ben, is mijn werk voor de Stichting Menselijke Erfelijkheid. Aan de KU Leuven was professor Herman Van den Berghe een centrum voor menselijke erfelijkheid begonnen en hij had dringend meer middelen nodig. Zijn jongste zoon en mijn dochter frequenteerden hetzelfde studentengroepje en via hen heeft hij mij gevraagd of ik, een beetje op zijn Amerikaans, aan fundraising wilde doen. Ik heb toen twee jaar lang bedrijven afgeschuimd en grote sommen geld opgehaald. Vandaag zou niemand mij nog ontvangen (lacht), maar toen ik first lady was gingen alle deuren open.’
Poespas
‘Tijdens de verkiezingen van 24 november 1991 – Zwarte Zondag – verloren de regeringspartijen zwaar en kwam er een einde aan het premierschap van mijn man. Het was geen mooi einde. Zijn gebrekkige communicatie had hem volkomen geïsoleerd. Ook onze relatie was al een poosje aan het uitbollen. Ik moet eerlijk zeggen dat hij in die periode weinig of niet meer naar huis kwam. Dat het scheef zat, dat er al heel lang dingen gebeurden die niet door de beugel konden, wist ik natuurlijk wel. Maar ik had nooit gedacht dat er ook een officiële breuk zou komen. Voor iemand met mijn achtergrond was dat ondenkbaar; ik zal wel ouderwets zijn zeker?
‘Over wat er daarna is gebeurd, wil ik niet veel zeggen. De poespas in de media met de kindjes uit zijn tweede huwelijk en zijn nieuwe man-zijn, zijn derde huwelijk met zijn oude maîtresse of geliefde – hoe moet ik het noemen? – het heeft me diep gekwetst. Maar ik heb het ondertussen verteerd. Ik neem niemand iets kwalijk. Eén ding weet ik zeker: als ik opnieuw zou kunnen beginnen, dan zou ik ongeveer alles anders doen.’
DOOR JÖRGEN OOSTERWAAL
‘Wilfried kon niet om met het feit dat ik zo veel verdriet had om onze zoon. Depressies bestonden niet in zijn leefwereld.’
‘Dat het scheef zat, dat er al heel lang dingen gebeurden die niet door de beugel konden, wist ik natuurlijk wel.’