Limburg had het na de sluiting van de mijnen lastig om de rest van Vlaanderen bij te benen op het vlak van opleiding en werkgelegenheid. Nu het bijna zover is, wil gouverneur Steve Stevaert dat de resterende achterstand een voorsprong wordt.
De provinciegouverneur
In zijn eerste rede voor de Limburgse provincieraad in oktober 2005 zette gouverneur Steve Stevaert zijn provincie neer als ‘een sterk merk’. Enkele maanden na zijn afscheid van de politiek in Brussel en na de ondertekening van een overeenkomst met de Vlaamse regering over het Limburgplan, stond die rede in het teken van ‘werk, werk, werk’.
In oktober vorig jaar ging Stevaert er opnieuw tegenaan. Limburg moet volgens hem ‘voorsprong nemen’ met een ‘vijfkamp’: het uitspelen van de sterkte van de euregio, het bundelen van de Limburgse brains, het versnellen van startinvesteringen om meer banen te scheppen, het bewaken van het evenwicht tussen economie, ecologie en het sociale, en ten slotte de trots om Limburger te zijn.
‘We wonen, werken en leven in Limburg. Zonder de‘, aldus Stevaert. Hij heeft zijn vijf ‘versnellingen’ samengebracht in een ‘sprintprogramma’. Dat moet ook de Europese Commissie ervan overtuigen om Limburg te erkennen als een ‘Europese voorbeeldregio’.
Heeft Limburg de ontsnapping al ingezet?
STEVE STEVAERT: Vijftien jaar geleden was Limburg, net als Henegouwen, een ‘doelstelling 1-gebied’ in Europa. Die periode is definitief afgesloten, dankzij Europese steun en de inspanningen van velen. In korte tijd is het aantal volledig uitkeringsgerechtigde werkzoekenden gedaald van 34.000 naar 23.000. Als dat geen sprint is.
De ambitie moet zijn om dat aantal terug te dringen tot minder dan 20.000. Als we dat bereiken, hebben we voor het eerst geen achterstand meer ten opzichte van de rest van Vlaanderen, maar nemen we een voorsprong. Als de haven van Antwerpen dan nog wil groeien, kunnen daarvoor nieuwe industriegronden in Lommel gebruikt worden en heeft Limburg vele andere logistieke mogelijkheden. Die kunnen op termijn naar schatting 30.000 nieuwe arbeidsplaatsen opleveren, ook bijvoorbeeld via de assemblage van producten waarvoor de onderdelen van overal in de wereld via Antwerpen het land binnenkomen.
Blijven de Limburgse economie en arbeidsmarkt niet te conjunctuurgevoelig? Als het goed gaat, daalt de werkloosheid meer dan elders; als het slecht gaat, neemt ze meer dan elders toe.
STEVAERT: Dat was in het verleden meer het geval. Dat kwam door de eenzijdigheid van het economisch weefsel in Limburg. Dat hing in grote mate af van de mijnen en van een grote onderneming als Ford Genk. Intussen is duidelijk gekozen voor een veelzijdig weefsel, dat ook arbeidsplaatsen creëert in dienstverlenende ondernemingen, logistieke bedrijven en het toerisme.
Maar ook de industriële activiteit blijft belangrijk voor Limburg. Daarom is het een prima zaak dat de vakbonden zich zo hard hebben ingespannen om Ford Genk open te houden en zijn de Limburgers gelukkig niet opgegaan in het discours van een professor Zonnebloem als Paul De Grauwe, die het einde van de industrie voorspelt in dit deel van de wereld.
Op een krappe arbeidsmarkt met veel knelpuntvacatures heeft Limburg overigens een aantal extra troeven. Er zijn meer beschikbare arbeidskrachten dan het Vlaamse gemiddelde. Bovendien spreken de Limburgers misschien trager, maar ze zorgen er wel voor dat het werk rapper gedaan is.
Voor u is de euregio – met Hasselt, Luik, Aken, Maastricht en ook Eindhoven als stedelijke partners – een hefboom voor de ontwikkeling van Limburg. Maar is er in de provincie zelf wel een beleving van die euregio?
STEVAERT: Dat hangt ervan af. De overleginstanties van de euregio zijn soms te veel praatbarakken. Maar buiten dat officiële circuit leeft de euregio wel degelijk bij veel bedrijven en mensen. De grote promotor van de euregio is trouwens de euro.
Om in het kader van de globalisering mee te kunnen, is grensvervaging in Europa pure noodzaak. De transnationale Universiteit Limburg is een mooi voorbeeld. Ik denk ook aan een nieuw charter over de samenwerking tussen Belgisch en Nederlands Limburg. Dat zullen we binnenkort ondertekenen en het kan voor andere delen van de euregio een inspiratie zijn. Eigenlijk zouden we, naar het voorbeeld van de toenmalige Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de euregio voor een deel moeten kunnen onttrekken aan nationale en Vlaamse bevoegdheden om een aangepaste euregionale regelgeving te ontwikkelen.
‘De euregio zal maar zo sterk zijn als haar vervoerssystemen’, zegt u. Het gaat dan over de IJzeren Rijn, het ‘klaverblad’ in Lummen, de Noord-Zuidverbinding en een Spartacusplan met snelle regionale trein- en busdiensten en een lightrail. Over sommige dossiers wordt al een eeuwigheid gepraat en de uitvoering van infrastructuurwerken zal nog jaren in beslag nemen.
STEVAERT: Dat is juist, maar je moet dit in het juiste perspectief plaatsen. Een decennium is lang in een mensenleven. Voor de ontwikkeling van Limburg en de voorsprong die we willen nemen, is dat evenwel niet lang. Als we in tien jaar de provincie goed kunnen ontsluiten, zal Limburg zowat de rijkste regio van de wereld zijn. Daarom blijf ik ook oproepen om het hst-station van Luik het station Liège/Limburg te noemen. Daarom durf ik beweren dat niet alleen Antwerpen, Zeebrugge en Gent een grote haven hebben. Die steden zullen dat misschien niet graag horen, maar het Albertkanaal in Limburg is één langgerekte haven.
Met buitenlandse gasten spreek ik altijd eerst af op de Grote Markt in Brussel. Daar geef ik hen geen staatkundige uitleg over België, maar zeg ik dat ze op minder dan een uur van Limburg verwijderd zijn en dat die stad alles heeft: ruimte om te ondernemen, grote groene parken, boeiende cultuurevenementen, en binnenkort ook sneltrams.
Terwijl buiten Limburg de zin van ‘regionale universiteitjes voor de lokale markt’ en dus van de Universiteit Hasselt (UH) in vraag wordt gesteld, denkt u aan een ‘Universitair Ziekenhuis Limburg’. Hoe bescheiden kan een gouverneur zijn?
STEVAERT: Vindt u het dan verstandiger dat het Universitair Ziekenhuis Leuven zijn patiënten, dokters en verpleegkundigen in Limburg moet komen halen? Ik pleit niet voor een nieuwe en aparte universitaire instelling in mijn provincie, wel voor een netwerk dat overkoepeld wordt vanuit Leuven en dat zijn dienstverlening decentraliseert. Het Universitair Ziekenhuis Leuven heeft zonder dat netwerk geen toekomst.
En wat de UH betreft, wil ik tegen de intellectuele lezers van Knack zeggen dat het gezaag over haar nut en levensvatbaarheid maar eens moet ophouden. Ze is destijds opgericht in het kader van de democratisering van het hoger onderwijs. Niemand kan tegenspreken dat op dat vlak positieve resultaten geboekt zijn. Net in de UH-opleidingen vatten meer Limburgse jongeren hogere studies aan. Over het UH-onderwijssysteem, met tienwekelijkse proeven, was er aanvankelijk veel scepsis, maar intussen is het door de andere universiteiten overgenomen. De slaagpercentages van studenten die in Limburg een bacheloropleiding hebben gevolgd en nadien elders hun opleiding voortzetten, zijn hoger. En als de UH er nu ook nog in slaagt om meer allochtone jongeren warm te maken voor het hoger onderwijs en hen met succes door hun opleidingen loodst, is ze opnieuw heel vernieuwend bezig.
Waarom wordt dat niet erkend? Waarom zou een mastodontinstelling per definitie beter zijn dan een kleinere universiteit? Ik ben het ermee eens dat een universiteit er niet alleen voor de lokale economie kan zijn. Ze moet op de eerste plaats een goede universiteit zijn. Daarom werkt de UH nauw samen met instellingen in Leuven, Antwerpen, Brussel, Maastricht, Eindhoven.
U wilt ook een Limburgse ‘voorsprongindex’ maken. Is de nulmeting al gebeurd?
STEVAERT: Daarvoor is geen nulmeting nodig, maar een inventaris van Limburgse troeven. Die hebben we samen met de trots om Limburger te zijn nodig om voorsprong te nemen.
DOOR patrick martens