Omdat ze de hele tijd kookte van woede, kraste Nona* (18) zich drie jaar lang. Nu heeft ze andere manieren gevonden om zich af te reageren.
Het begon in het eerste middelbaar. Hoe heftiger ik puberde, hoe slechter ik me voelde. Dat ik al vroeg doorkreeg dat ik op meisjes viel, hielp ook niet bepaald. In vergelijking met mijn klasgenoten was ik nogal kinderachtig en ook helemaal niet mooi. Dat zeiden ze toch op school. In de bus lachten ze me uit omdat ik nog geen borsten had; op de speelplaats joelden ze dat ik een pyjama aanhad, omdat ik een rode trui met dito broek droeg. Op den duur ging ik echt geloven dat ik niets waard was.
Omdat ik een nieuwe start wilde maken, veranderde ik na twee jaar van school. Maar tegen die tijd had ik al geen zelfvertrouwen meer over. Dat probeerde ik weg te steken door stoer en zelfs grof te doen. Volwassenen hebben geen idee onder hoeveel druk je op die leeftijd staat: je moet goede punten halen, veel vrienden hebben, aan sport doen en ook nog eens minstens honderd likes krijgen op Facebook. Hoe kon ik in godsnaam aan al die verwachtingen voldoen?
Dat sommige meisjes die zich slecht voelen zichzelf pijn doen, wist ik allang. Bij ons op school gebeurde het vaak, en op Tumblr en Instagram passeerden de hele tijd foto’s van snijwonden. Daarbij stonden dan teksten over je depressief voelen of een afkeer van jezelf hebben. Natuurlijk herkende ik me daarin.
Ik was veertien toen ik het de eerste keer zelf deed. Na een zware ruzie met mijn ouders stormde ik naar mijn kamer, gooide de deur dicht en begon met een schaar in mijn arm te krassen. Dat voelde meteen goed. Alsof alle spanning in één geut naar buiten stroomde. Dus bleef ik het doen. Altijd als ik boos was, want met woede kon ik totaal niet omgaan. Dan raasde de adrenaline door mijn lijf en wilde ik iets kapotmaken. Er waren rustige periodes, maar ook maanden waarin ik me vaak en diep sneed. Met een schaar, een mes of een breekmesje – dat deed er niet zo toe – kraste ik in mijn bovenarmen, maar soms ook in mijn dijen of mijn buik.
Ook op mijn nieuwe school waren er veel meisjes die het deden. We wisten dat van elkaar. Op den duur was het haast normaal dat je je sneed of het minstens al eens had geprobeerd. Sommigen deden het volgens mij alleen omdat ze zich down voelden en het van de anderen zagen. Zo besmettelijk is het.
Mijn ouders wisten het niet. Ik droeg altijd truien met lange mouwen om de littekens te verbergen. Als ze toch eens een wonde zagen, had ik altijd wel een smoes klaar. Dan zei ik dat ik door struiken had gelopen of dat een kat me had gekrabd. Tot ik het op mijn vijftiende zelf opbiechtte. Of beter: ik gooide het eruit tijdens een ruzie. Als een verwijt. ‘Kijk eens hoe ongelukkig jullie mij maken!’ riep ik terwijl ik mijn mouw optrok, zodat ze de littekens konden zien. Mijn ouders waren geschokt. Zeker toen ze hoorden dat ik al een jaar bezig was. Diezelfde avond nog is mijn vader met mij naar het ziekenhuis gereden. Ik heb daar met twee dokters gepraat, maar ze vonden het geen goed idee om me op te nemen. Ik kreeg wel therapie, maar dat hielp niet veel. Net als de rilatine die ik moest slikken omdat ze dachten dat ik minder zou snijden als ik niet meer zo impulsief was.
Het volgende schooljaar moest ik op internaat. Ook daar waren er veel meisjes die het deden. Zelf begon ik me ook weer meer te snijden, want ik voelde me alleen en keek vaak naar foto’s op Tumblr. Toch was er iets aan het veranderen: achteraf voelde ik me telkens schuldig. Waarom deed ik dat toch? Wat won ik ermee? Die vragen spookten steeds meer door mijn hoofd.
Na een jaar of drie ben ik ermee gestopt. Vanzelf. De drang werd minder en op de een of andere manier besefte ik dat ik het voor een groot stuk zelf in de hand had. Door mezelf te dwingen om positiever naar de wereld te kijken, ging ik me langzaam beter voelen. Ik sneed me alleen nog als ik echt kwaad was, maar dat gebeurde steeds minder. De allerlaatste keer liep het behoorlijk fout. Met een breekmes sneed ik net te diep in mijn dij waardoor de wonde opensprong. Het bloedde enorm. Ik was zelfs bang dat ik zou doodbloeden. Uiteindelijk viel het nog mee, maar ik heb er wel een dik litteken aan overgehouden. Op mijn armen heb ik gelukkig alleen kleinere, oppervlakkigere littekens.
Tegenwoordig heb ik andere manieren om met mijn woede om te gaan. Ik put mezelf uit door te hardlopen, te boksen, te zwemmen. Maar het is alweer lang geleden dat ik nog eens écht kwaad ben geworden.’
* Nona is een gefingeerde naam.