
‘Al zijn we maar met 50 man, laat ze maar komen’
In het christendorpje Baqofa in Noordwest-Irak houdt een kleine Assyrische militie stand tegen de IS. Wat er ook gebeurt, wijken zullen ze niet. ‘Ik kon het niet langer aanzien dat de christenen in het nauw werden gedreven.’
Het lijkt wel de openingspagina van een Asterix-album: ‘Een kleine nederzetting bleef moedig weerstand bieden aan de Romeinse overweldigers en maakte het leven van de Romeinen in de omringende legerplaatsen bepaald niet gemakkelijk.’ Vervang Romeinen door ‘de IS’ en je komt uit in het Assyrische christendorpje Baqofa, op 30 kilometer benoorden de Iraakse stad Mosul. Nauwelijks 500 zielen groot, maar het biedt koppig weerstand tegen de grote vijand.
Al ruim een jaar slaagt de Assyrische militie Dwekh Nawsha (‘Klaar om te offeren’) er met amper 50 man in om de Islamitische Staat buiten de deur te houden. Na een razendsnelle overrompeling wist de IS Baqofa en 22 omliggende dorpjes vorige zomer te veroveren. De bewoners waren allemaal naar veiliger oorden vertrokken, en ook de Peshmergastrijders maakten dat ze wegkwamen – de bestorming was een fluitje van een cent. Maar lang hielden de strijders van het kalifaat het niet vol in Baqofa. Na welgeteld tien dagen keerden de Koerdische Peshmerga terug en schopten de jihadisten buiten, na gevechten van huis tot huis. De IS droop af en verschanste zich een paar honderd meter verder in het veld. Waarop de Assyriërs besloten een eigen militie op te richten om hun dorp te beschermen tegen nieuwe aanvallen.
In tegenstelling tot hun geloofsgenoten in Syrië, die over een militie van ruim 1000 man en een christelijke politiemacht beschikken, bestaat Dwekh Nawsha dus uit een paar dozijn manschappen. Dat komt doordat de Assyrische gemeenschap in Koerdisch Irak niet zo sterk verenigd is als in buurland Syrië. Daar waren ze al vóór de oorlog sterk bezig met het behoud van hun geloofscultuur; ze runnen onder andere een eigen tv-station en hopen ooit een eigen staatje te creëren op hun duizenden jaren oude geboortegrond. In de Koerdisch-Iraakse regio zijn de christelijke wortels even diep, maar het gaat er minder gestructureerd toe. De christelijke milities die er actief zijn, vormen geen gezamenlijke strijdmacht. Veel christenstrijders hebben zich verenigd in de Koerdische Peshmerga, maar de Dwekh Nawsha doet het op eigen houtje. Gelukkig zitten de Peshmerga vlakbij, als de christenen in nood zitten, staan ze binnen de vijf minuten voor de deur. Ook de Koerdische veiligheidsdiensten zijn de klok rond in de buurt.
‘We werken prima samen met de christenen’, zegt kolonel Zarwan, die met zijn indrukwekkend uitgeruste veiligheidsdienst zijn kamp heeft opgeslagen in het dorpje Tilsqof. ‘De frontlijn waar wij verantwoordelijk voor zijn, is 27 kilometer lang. Vijf maanden geleden hebben we de laatste herovering gedaan op de Islamitische Staat, sindsdien blijft iedereen zitten waar hij zit. De christenen helemaal vooraan, pal aan de frontlijn. En wij samen met de Peshmerga vier kilometer verderop. We laten de christenen niet aan hun lot over in Baqofa. Ze bewaken zelf hun dorp, maar we zijn constant standby.’
Bang voor vliegtuigen
We rijden de laatste paar kilometers langs de loopgraaf die de akkers in tweeën snijdt. Aan de horizon zien we een zwarte rookpluim; door autobanden te verbranden probeert de Islamitische Staat Amerikaanse gevechtsvliegtuigen te misleiden. Verder is er geen beweging te bespeuren, de hele omgeving lijkt verlaten. Dat is schijn, zegt Dwekh Nawsha-commandant Samar Oraha wanneer we aankomen in Baqofa, anderhalve kilometer van de Islamitische Staat vandaan. ‘Ze hebben al van zich laten horen vandaag. We hebben vanmiddag vier mortierinslagen gehad, de laatste was nét naast ons huis. Gelukkig is er tot nu toe niemand gewond geraakt.’
Oraha (51) is smid van beroep. Hij komt uit Baqofa, maar woonde in Mosul tot de IS de stad bezette. ‘Misschien wonen er nu Arabieren in mijn huis. Niet te vertrouwen, die mannen. Ze roven onze woningen gewoon leeg. Rondom Baqofa liggen een paar Arabische dorpjes, onze buren zeg maar. Wel, die buren hebben ons verraden, ze werken samen met de IS. Met de Koerden kunnen we het prima vinden, maar met de Arabieren? Ik vertrouw ze voor geen meter.’
Op de dag dat de Islamitische Staat verjaagd werd uit Baqofa richtte de commandant Dwekh Nawsha op. ‘Ik kon niet meer aanzien dat de christenen in het nauw werden gedreven. Dit is onze grond, we wonen hier al eeuwen. Sinds de val van het Ottomaanse Rijk hebben de christenen het moeilijk, maar het was nog nooit zo erg als nu. Ik ben echt bang dat het christendom voorgoed verleden tijd is als we niets doen. Wie zal Baqofa anders verdedigen? We zijn allemaal vrijwilligers met een militaire achtergrond, omdat we gediend hebben in het Iraakse leger. De groep is klein, alleen degenen die zich een wapen kunnen veroorloven, mogen zich aansluiten. We krijgen wat financiële steun van buitenlandse christelijke verenigingen en van een paar bemiddelde Iraaks-Assyrische families, maar veel is het niet.’
De militie opereert in twee ploegen. 25 manschappen bewaken het dorp een week lang, en worden dan afgelost door de andere 25 militieleden. ‘Ik heb geen idee hoeveel IS-strijders er tegenover ons zitten’, zegt commandant Oraha. ‘Na de herovering van Sinjar zijn het er een stuk minder, volgens de Peshmerga. Ik ben niet bang. Al zijn we maar met 25 man, laat ze maar komen.’
De ondergaande zon hangt rood boven de platte daken als we met de commandant en zijn mannen door het uitgestorven dorp van 95 huizen wandelen, op weg naar het kerkje en het eeuwenoude klooster. Boven ons horen we het geronk van een vliegtuig. ‘De Amerikanen’, zegt Oraha. ‘Elke dag beschiet de IS ons met mortieren. Meestal ’s nachts, maar soms onverwachts midden op de dag, zoals vandaag. Meestal knallen ze er een stuk of zeven af, dan is het weer stil. Zo gaat het al weken. Ze komen naar voren, schieten een paar keer en trekken zich weer terug. Als het te erg wordt, roepen we luchtsteun van de Amerikanen in. Binnen de 20 minuten zijn ze er. Nu zijn ze er als antwoord op de vier aanslagen van vanmiddag. Hun aanwezigheid is een enorme geruststelling, al zouden we natuurlijk liever hebben dat ze meer deden. Als de Amerikanen er voluit voor zouden gaan, dan zouden we de IS binnen een dag kunnen verslaan. Het probleem is dat de IS zich tussen de burgers verbergt. Zoals in Batnai, het christendorp aan de andere kant van de frontlijn. Het is hun overlevingsstrategie. Ze hebben ook tunnels, ze gebruiken gevangenen om ze te graven. Soms krijgen ze versterking, vermoedelijk vanuit Mosul. Soms sturen ze mannen met bomgordels op ons af. Die hebben we tot nu toe op tijd kunnen neerschieten.’
Op de radio van de commandant horen we de strijders van het kalifaat met elkaar communiceren. Oraha lacht: ‘Ze zijn als de dood voor de vliegtuigen. Zodra er één overvliegt, horen we ze naar elkaar roepen dat ze zich moeten verbergen. In het Tsjetsjeens, het Engels en het Arabisch.’
De laatste strohalm
Bij de IS hadden ze niet verwacht dat ze na tien dagen uit Baqofa verjaagd zouden worden. Anders had hij het kleine kerkje van Sint-Joris ongetwijfeld vernield. Binnen in de kerk is het meeste nog intact. Aan de wand hangt een metersgrote afbeelding van de heilige Joris, die vanaf zijn paard met zijn zwaard de draak verslaat. De mannen van Dwekh Nawsha laten hun wapens aan de ingang achter en branden een kaarsje. Ze moeten lachen als een van hen speciaal voor ons de kerkklok luidt. ‘Onze laatste strohalm’, zegt de commandant grimmig.
Vlak bij de kerk passeren we een huis waar een koppel woonde. Zij was doof, hij was blind, vertelt Oraha. Iedereen in het dorp was gevlucht voordat de IS kwam, maar het koppel zat er nog. Toen de Peshmerga tien dagen later het dorp binnenviel, zaten de twee er nog altijd, ongedeerd en wel. De jihadisten hadden hen met rust gelaten. Dat was helaas niet het geval voor de enige andere bewoner die tijdens de bezetting bleef, een oude koppigaard die weigerde te vertrekken. De commandant laat een foto zien van de man: hij werd zwaar toegetakeld. De kalifaatstrijders hadden hem met geweld gedwongen om zich tot de islam te bekeren, maar hij had niet toegegeven.
De nacht valt. Het is weer stil in de lucht, de Amerikanen zijn vertrokken. Stilte voor de storm, grijnzen de christenstrijders. ‘Het is elke nacht raak. De IS is er nog altijd. Wij ook.’ Ze hopen dat de Amerikanen de IS platbombarderen, klinkt het. ‘Ze moeten ze niet gevangennemen, want dan komen ze terug. Als we konden, zouden we het zelf doen. Maar we moeten het stellen met onze 50 kalasjnikovs. God sta ons bij.’
Opgeleid om te moorden
In de praktijk worden er wel degelijk gevangenen gemaakt. Vorige week werden in Erbil drie IS-strijders gearresteerd die een aanslag wilden plegen in de stad. We krijgen geen toestemming om de gevangenis van Erbil binnen te gaan. In Kirkuk zijn we wel welkom. Op een verlaten plaats in een voormalig ziekenhuis dat nu dienst doet als ‘verhoorcentrum’ wordt een geblinddoekte en geboeide jongen binnengebracht. Na een tip van een streekbewoner werd hij twee weken geleden gearresteerd omdat hij lid was van de Islamitische Staat. Hij zou zes mensen hebben vermoord.
Kaban Hawleri, de schuilnaam van de man die onze vragen vertaalt, is ook degene die de gevangene verhoort. Zodra de jongen binnenkomt, zet Hawleri een bivakmuts op, om zich te beschermen tegen eventuele wraak van de IS. De gevangene doet zijn blinddoek af. We zien een doodnormale jongen met een snor. Hij is bloednerveus, kijkt ons nieuwsgierig maar ook wat angstig aan. Je zou het hem nooit nageven dat hij heeft gemoord. Hawleri vraagt hem om te gaan zitten en zijn naam te zeggen. ‘Mohammed W.’, klinkt het bedremmeld. Hij is 21 jaar en komt uit Aldor, een gemeente in de buurt van de stad Tikrit. Hawleri vraagt hem zijn verhaal te vertellen.
‘In juni 2014 heb ik me aangesloten bij de IS. Ik geloofde in de beweging, ze leek onoverwinnelijk en vocht voor het kalifaat. Samen met mijn broer ben ik naar een trainingskamp gegaan in een oude militaire basis in mijn streek. We kregen een training van drie maanden.’
Behalve een wapen- en explosieventraining leerde Mohammed W. ook andere vaardigheden. ‘We werden opgeleid om te moorden. We moesten oefenen op de gevangenen die werden binnengebracht. Iraakse militairen en bewoners die van verraad werden beschuldigd. Ik heb in het kamp zes mensen vermoord, ik leerde hoe ik op de juiste manier een kogel door hun hoofd moest schieten.’ Hij vertelt het zonder een spoor van emotie, alsof hij er mee te maken heeft. Alleen het constante gewiebel met zijn voeten verraadt zijn onrust. Na zijn opleiding heeft hij niemand meer gedood, zegt hij. ‘We moesten auto’s checken aan een controlepost, dat was alles.’ Zijn verhoorder schudt het hoofd. ‘Hij liegt. Ze zetten hem echt niet in een speciaal team om auto’s te controleren.’
Gedeserteerd
Toen een sjiitische militie de controlepost aanviel, besloot Mohammed W. de benen te nemen. Uit angst voor de sjiieten, en omdat hij zwaar gedesillusioneerd was in de Islamitische Staat, klinkt het. ‘Ze deden verschrikkelijke dingen. Ik zag hoe ze handen afhakten, mensen sloegen en doodden zonder enig onderzoek naar wat ze misschien hadden misdaan. Het was afschuwelijk, dit had niets met de islam te maken.’
Hij deserteerde samen met zijn broer. Een smokkelaar bracht hen in juli 2015, samen met Mohammeds vrouw, ouders en nog een broer, de grens over naar Syrië. Vandaar ging het naar Turkije. De familie kwam al snel in geldnood, en zag geen andere keus dan terug te keren naar Irak. Op de terugweg liep het mis, en werd Mohammed gearresteerd.
Hij heeft spijt van zijn daden, zegt hij toonloos. ‘Ik verontschuldig me tegenover God voor het doden van zes mensen. Ik kan alleen maar om vergiffenis vragen.’
‘Dat zeggen ze allemaal’, schampert Hawleri. ‘Niemand meent het. Het zijn koelbloedige moordenaars. Ze komen van alle rangen en standen: arm, rijk, hoogopgeleiden en lui die nauwelijks kunnen lezen of schrijven. Ze krijgen maar 180.000 Iraakse dinar (153 euro) salaris bij de IS, vertel me dus niet dat ze het voor het geld doen. Het gaat puur om ideologie.’
De rechtbank zal moeten beslissen wat er met Mohammed W. zal gebeuren. In Bagdad hanteren ze de doodstraf voor terroristen, in tegenstelling tot de Koerden. ‘Hier kennen we de doodstraf niet’, zegt Hawleri. ‘Het is niet duidelijk wat de strafmaat is voor gevangen IS-strijders in de Koerdische regio. Waarschijnlijk zal dat pas na de oorlog beslist worden. Dat kan nog jaren duren. De gevangenen zullen dus lang moeten wachten op hun proces.’
DOOR JOANIE DE RIJKE, FOTO’S ALBERTO PRIETO
‘Als de Amerikanen er voluit voor zouden gaan, dan zouden we de IS binnen een dag kunnen verslaan.’
‘Zodra er een vliegtuig overvliegt, horen we de IS-strijders naar elkaar roepen dat ze zich moeten verbergen. In het Tsjetsjeens, het Engels en het Arabisch.’