Een nieuwe bloemlezing brengt de enige en halfvergeten Nobelprijswinnaar Literatuur van de Lage Landen weer voor het voetlicht. Niettegenstaande zijn gevoeligheid voor de literaire trends van het fin de siècle zijn Maurice Maeterlincks gedichten nog altijd interessant, zo blijkt.

Bloemlezing uit de poëzie van Maurice Maeterlinck, samengesteld door Stefaan van den Bremt, Dichters van nu 15, Poëziecentrum, Gent, 195 blz., euro 17,50.

Toen Maurice Maeterlinck op 5 mei 1949 stierf in zijn bizarre, weelderige Orlamondekasteel in Nice, schreef de journalist van dienst in Le peuple dat zijn dood in België zo goed als onopgemerkt was gebleven. Richard Minne merkte daar in de Vooruit bij op: ‘Wat wilt ge? Ieder volk heeft zijn eigenschappen, en een Nobelprijswinnaar zal het hier nooit halen tegenover de winnaar van de Ronde van Lootenhulle.’

Met een omvangrijke bloemlezing uit diens poëzie brengt Stefaan van den Bremt de Nobelprijswinnaar nu gelukkig opnieuw voor het voetlicht. Maurice Maeterlinck werd op 29 augustus 1862 in Gent in een luxueus wiegje neergelegd, want zijn vader was rentenier. Vandaar natuurlijk dat Maeterlinck in het Frans opgevoed werd en zich later in die taal een weg naar de roem schreef. Het gezin verbleef vaak in het buitenverblijf in Oostakker. Maeterlinck zag er hoe de bloemen in serres gekweekt werden, genoot er van het uitzicht op het kanaal en hielp er zijn vader met de bijenkweek. Zijn jeugdjaren in Oostakker lijken hem tot enkele meesterwerken geïnspireerd te hebben: om te beginnen de bundel Serres chaudes (1889 ) waaruit Van den Bremt het grootste deel van de bloemlezing koos.

De serres chaudes – vertaald als ‘broeikassen’ – zijn niet zomaar fascinerende glazen decors waarin hij de kleurrijkste bloemen ziet bloeien. Er hangt een ziekelijke, verstikkende sfeer in deze gedichten, die elk streven naar mystieke vervulling, die Maeterlinck in het spoor van zijn lichtend voorbeeld Ruusbroec leek te willen bereiken, in de kiem smoort. Het ennui, zo typisch voor het negentiende-eeuwse fin de siècle, is als gevolg van die impasse natuurlijk niet veraf. Maar we zouden deze gedichten ook kunnen lezen als de veruitwendiging van een existentiële crisis. Want de auteur Maeterlinck staat met de publicatie van Serres chaudes op een keerpunt in zijn leven.

Aan het strenge Sint-Barbaracollege in zijn geboortestad was hem tijdens zijn middelbare schooltijd een dictatoriaal godsbeeld ingepeperd, dat hij later kon temperen toen hij Ruusbroecs opvatting van de liefde tot de Schepper ontdekte en nog later, toen hij in Parijs als jonge advocaat de auteur en graaf Villiers de l’ Isle-Adam ontmoette, die hem niet alleen oog deed krijgen voor het mysterieuze, maar ook voor het fatale. Stefaan van den Bremt betwist dat de dichter van Serres chaudes zou worstelen met zijn christelijke opvattingen. Het zijn eerder aardse veruitwendigingen van een gekwelde, ontluikende, broeierige persoonlijkheid. Precies daarom zijn veel van die gedichten nog altijd interessant.

PROVINCIALISTISCH MILIEU

En we moeten Maeterlincks neus voor de literaire trends niet onderschatten: natuurlijk is het goed mogelijk dat de dichter via Serres chaudes wou afrekenen met het provincialistische, Gentse milieu van die tijd, met in het midden van die broedplaats een gezin waarin hij als dichter niet getole- reerd werd. Maar het was op het einde van de negentiende eeuw ook bon ton om als auteur zenuwzieke trekjes te vertonen, denken we maar aan de labiele Paul Verlaine. Die mengeling van existentiële onrust en literaire trendgevoeligheid vinden we terug in de eerste strofe van het titelgedicht: ‘O kweekkas te midden van de wouden!/ En uw deuren voor immer dicht!/ En al wat broeit onder uw koepel!/ En onder mijn ziel in uw gelijkenissen!’

Uit deze literaire Tupperwarewereld ontsnappen vreemde luchtjes, die de lezer zeker moet opsnuiven door de hele set gedichten tot zich te nemen. Ze zijn persoonlijk van aard, maar net zo goed literair ingebed: de gelijkenissen, waar Maeterlinck het over heeft, herinneren aan de ‘ correspondances’van Charles Baudelaire. Het is een visie op het universum waarbij alles verband zou houden met elkaar. Toch zuurstof voor een tweede, blijmoedige levensadem? Maeterlinck durfde in Serres chaudes hier en daar intrigerende woordassociaties aan, waarmee hij niet de weg bereidde voor de surrealisten.

Maar zijn Douze chansons uit 1896, in 1900 uitgebreid tot Quinze chansons, zijn veel soberder van vorm én lichtvoetiger van inhoud. Weer kan je hiervoor twee verklaringen in het leven roepen: Maeterlinck heeft meer existentiële rust gevonden. Sinds een jaar kent hij zijn grote geliefde, de Franse operazangeres Georgette Leblanc, onder wier invloed hij zich definitief in Frankrijk vestigt en die hem zeker heeft geïnspireerd om voluit voor het theater te kiezen. Later zal hij haar evenwel verruilen voor de veel jongere actrice Renée Dahon. Je kan in de ‘liedjes’ van Maeterlinck verwijzingen ontdekken naar volksliederen, die hem in zijn prille kindertijd ongetwijfeld zijn voorgezongen door moeder of voedster. Het is ook de verklaring die Maeterlinck zelf aan de keuze voor het genre geeft. Maar er is ook de tijdsgeest. Paul Verlaine huldigde de gedachte ‘ de la musique avant toute chose’en heel wat andere dichters houden zich in die tijd bezig met het liedgenre. In elk geval lijken de Chansons van Maeterlinck minder uit een innerlijke noodzaak ontstaan dan Serres chaudes.

Na zijn eigenaardige studie over het leven van de bijen, La vie des abeilles (1901), ook weer terug te voeren op zijn jeugdjaren, gaat Maeterlincks werk trouwens steeds meer getuigen van een berekende vrijblijvendheid. Met L’oiseau bleu (1905), een theaterstuk dat moest aantonen dat iedereen het geluk kan bereiken, creëerde Maeterlinck een hype: er kwamen serviezen, speelkaarten en snoepdozen met een blauwe vogel op de markt. Maeterlinck had de intrigerende, beklemmende sfeer van zijn eerdere poëzie en theaterstukken als Pelléas et Mélisande (1893) doorbroken, alsof hij zelf gevolg had gegeven aan zijn oproep om de deuren van de broeikas open te zetten in de slotregels van het gelijknamige gedicht: ‘God, God! Wanneer krijgen we regen,/ En sneeuw en wind in de broeikas!’

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content