Voormalig president Bill Clinton over zijn memoires, christelijke fundamentalisten en de oorlog in Irak.
Copyright Knack/Der Spiegel.
Biil Clinton, ‘Mijn leven’, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1097 blz., circa 27,50 euro.
Hij wordt nog steeds aanbeden én gehaat. William Jefferson Clinton (57, en nog altijd 44 dagen jonger dan George Bush jr.) is terug van nooit weggeweest. Deze week verschijnt wereldwijd zijn autobiografie. De gewezen president dweilt de media af om zijn boek te promoten. Dat geeft aanleiding tot veel nostalgie en speculaties over de rol die Clinton nog kan spelen als steun en toeverlaat van presidentskandidaat John Kerry.
Mijnheer de president, hebt u zich er bij het schrijven van dit boek wel eens over verbaasd hoe lang de weg was van dat onooglijke provinciestadje in Arkansas naar het Witte Huis?
BILL CLINTON: Dat kun je wel zeggen. Ik heb meer dan tweeëneenhalf jaar aan dit boek gewerkt. De eerste vier maanden heb ik alle materiaal verzameld en geordend. En tijdens een vakantie in de Dominicaanse republiek met mijn vrouw Hillary en mijn dochter Chelsea ben ik beginnen te schrijven. Eén kleine bladzijde… De kop was eraf.
In de proloog staat: ‘Ik weet niet of ik een fantastisch boek heb geschreven, maar aan het verhaal zal het in ieder geval niet liggen.’
CLINTON: Tijdens het schrijven heb ik meer dan eens gedacht: wat een leven! Wat een zondagskind! Ik heb ook geen seconde last gehad van writer’s block.
Het begin van het boek doet denken aan Tom Sawyer.
CLINTON: O ja?
Tom Sawyer begint met: ‘Ofwel wordt de jongen president, ofwel eindigt hij aan de galg.’
CLINTON: Dat bevalt me wel. Ik ben een groot bewonderaar van Mark Twain.
Wat hebt u al schrijvende over uw eigen leven geleerd?
CLINTON: Ik ben tot de ontdekking gekomen dat ik van iedere periode in mijn leven genoten heb, ook van de periode ná het Witte Huis. Ik heb geleerd mijn politieke blunders in samenhang te zien met alle goede dingen die ik tot stand heb gebracht. Ik heb geprobeerd het verschil uit te leggen tussen mijn visie op de wereld en die van de rechtse lieden tegen wie ik gestreden heb.
Waarin zit dat verschil?
CLINTON: Ten gronde gaat het om de nieuwe democratische beweging die in de hele wereld als de Derde Weg bekend is geworden. In de geïndustrialiseerde wereld moeten regeringen ervoor zorgen dat iedereen gelijke kansen krijgt. De nieuwe democratische beweging wilde voorwaarden en omstandigheden scheppen, waarin mensen het beste van hun leven kunnen maken. Daar moest een wereld uit groeien, waarin mensen verworvenheden delen en gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen. Maar daarnaast bestaat er natuurlijk ook – zeker in Amerika – iets wat je de Vierde Weg zou kunnen noemen, een nieuwe rechtse beweging…
… van christelijke fundamentalisten?
CLINTON: Van mensen die zeggen: de regering is het probleem. Zij willen minder belastingen en minder staat. En ze willen zowel voor de binnenlandse als de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten de bijbel als richtsnoer gebruiken.
Er gaapt dus een diepe kloof tussen de Derde en de Vierde Weg?
CLINTON: Ze zijn allebei ontstaan na het einde van de Koude Oorlog, ze zijn allebei het product van de postindustriële maatschappij en van het informaticatijdperk. En allebei proberen ze de Amerikaanse burgers te overtuigen van hun gelijk.
Er is niet alleen sprake van een politieke strijd. Soms lijkt het op regelrechte haat.
CLINTON: De rechtsradicalen in Amerika hadden altijd al behoefte aan een vijand. Nadat ik in 1992 de presidentsverkiezingen gewonnen had, werd ik de schietschijf, omdat ik de vernieuwing van de Democratische Partij symboliseerde. Wij wilden de partij zijn die zich gedroeg als een goede huisvader, de partij van economische groei en sociale rechtvaardigheid, van veilige straten en een gezond evenwicht tussen werk en gezin.
Gelooft u nog in een comeback van de Democraten?
CLINTON: Ik heb in mijn boek proberen uit te leggen dat ook vandaag nog zeker tweederde van de Amerikaanse burgers mijn visie op politiek ondersteunt. Maar er loopt nog steeds een barst door de publieke opinie als er moet gekozen worden tussen belastingverlaging of meer investeringen. En die barst wordt een scheur als het gaat over zaken als abortus, vuurwapenbezit, de rol van de godsdienst in de samenleving of het homohuwelijk.
Welke rol speelden de aanslagen van 11 september in de strijd tussen die twee kampen?
CLINTON: In eerste instantie hebben ze ons dichter bij elkaar gebracht. Onmiddellijk na de aanslag was George W. Bush ons aller president – ook die van mij. Ik wilde dat ons land sterk en verenigd was. Weet u, we hebben zo lang naar samenhorigheid verlangd.
Vanuit een patriottische reflex?
CLINTON: Het maakte niet uit wie er toen in het Witte Huis zat – íédere president zou toen massale steun hebben gekregen, durf ik te hopen. Maar ik geloof ook dat mensen die zich collectief onzeker voelen automatisch opschuiven naar rechts. Ze laten zich misleiden door radicale retoriek en vragen om een harde hand. En die vinden ze natuurlijk makkelijker bij rechts dan bij links.
Gelooft u dat de regering-Bush de aanslagen van 11 september heeft geëxploiteerd voor binnenlands gebruik?
CLINTON: Dat is misschien wat sterk uitgedrukt, maar ze heeft zeker haar populariteit aangewend om een rechtsere koers te gaan varen dan op grond van de verkiezingsuitslag mogelijk was. En ze heeft de buitenlandse politiek omgebogen in unilaterale richting.
Is dat nog terug te draaien?
CLINTON: Hoe getraumatiseerd we na 11 september ook waren, toch heeft de situatie zich na een zekere tijd genormaliseerd. Onze Democratische presidentskandidaat John Kerry ligt in de peilingen nu zelfs lichtjes voor op Bush. Had Bush ons na 11 september bij de besluitvorming betrokken, was hij ons tegemoetgekomen zoals wij hem tegemoetgekomen zijn, en had hij een coalitie van Nationale Eenheid gesmeed, dan was hij nu onverslaanbaar. Maar dat is nooit bij hem opgekomen. Persoonlijk mag ik president Bush wel. We kunnen het goed met elkaar vinden. Maar we zien de wereld met andere ogen.
Toen vorige week in het Witte Huis uw portret onthuld werd, zei u dat het in de politiek niet om Goed en Kwaad gaat, maar om juist of fout. Is dat het grote verschil tussen u en uw opvolger?
CLINTON: Het is het grote verschil tussen ons en christelijke rechtsradicalen. Zij vormen de basis van Bush’ macht. En tegelijk zijn probleem.
Wanneer is die tweedeling van Amerika begonnen?
CLINTON: Die bestaat al lang. Sinds Vietnam en Watergate en al die andere schandalen van de jaren zeventig is in de ogen van de pers iedere politicus verdacht en corrupt – terwijl dat toch de uitzondering is en niet de regel. De meeste politici zijn hardwerkende, eerlijke, onkreukbare mensen.
Het lijkt erop dat intussen ook het water van de Atlantische Oceaan veel dieper is geworden. Komt het nog goed tussen Europa en de Verenigde Staten?
CLINTON: Laat ik beginnen met iets vriendelijks over de Europeanen te zeggen. Men is langzamerhand vergeten hoeveel punten van overeenstemming er altijd geweest zijn tussen Europa en Amerika. Na 11 september was de hele wereld het erover eens dat het de taak van de Verenigde Naties was ervoor te zorgen dat terroristen niet konden beschikken over massavernietigingswapens. Als je toch ziet hoe Al-Qaeda erin geslaagd is van die vliegtuigen gigantische brandbommen te maken… Daarmee werd het stalen gebinte van die wolkenkrabbers tot smelten gebracht – meer dan 2700 mensen verkoolden. Het zou dus tamelijk onverantwoord zijn geweest níét op zoek te gaan naar chemische of biologische wapens, waar ook ter wereld. De Verenigde Naties hebben toen een resolutie goedgekeurd waardoor de wapeninspecteurs onder leiding van Hans Blix op pad konden worden gestuurd.
Maar ineens was het afgelopen met de eensgezindheid tussen de Verenigde Staten en het ‘oude’ Europa.
CLINTON: President Bush liet zich het gebruik van militair geweld aanpraten voor het geval dat Saddam Hoessein niet zou meewerken. Het Congres heeft daarin toegestemd, inbegrepen twee derde van mijn eigen partij. Wij hadden namelijk het beste voor. We dachten dat we op die manier de zaak konden vooruithelpen. Maar toen kwamen de Franse en de Duitse regering met hun verklaring dat ze militair geweld níét goedkeurden omdat het leger van Saddam Hoessein geen bedreiging vormde.
Ten aanzien van de oorlog in Irak hebt u altijd gezegd dat uw positie er een was van ‘vis noch vlees’.
CLINTON: Ik heb nooit geloofd dat Saddam Hoessein voor ons een echte bedreiging vormde of dat hij iets met 11 september te maken had. Op dat punt was ik het dus niet eens met Bush. Maar ik kon mij ook niet vinden in het standpunt van de Europeanen, dat Saddam niets op zijn kerfstok had. Ik wist niet zo zeker of hij niet in de verleiding zou komen biologische of chemische wapens door te verkopen aan terroristen – gesteld dat hij daarover beschikte. Ik geloof dat de Britten en nog een paar andere landen binnen de Verenigde Naties het bij het rechte eind hadden toen ze erop aandrongen Hans Blix voor zijn wapeninspecties zoveel tijd te gunnen als hij zelf nodig achtte. Als Blix iets gevonden had, had men altijd nog kunnen ingrijpen. Dat bedoelde ik met mijn uitspraak: vis noch vlees.
In Irak staat Bush nu voor een debacle. Kan de machtsoverdracht op 1 juli daar verandering in brengen?
CLINTON: De president schijnt geneigd te zijn de Irakezen hun soevereiniteit terug te geven. Ze hebben daar zelf om gevraagd, en dat is ook vastgelegd in een nieuwe VN-resolutie. Ik denk – ik hoop – dat onze regering begrepen heeft dat het ook de beste oplossing is. En als het lukt, zal binnen vijf jaar wellicht…
Binnen vijf jaar?
CLINTON: Zoiets. Ik geloof niet dat het ergste al voorbij is. Misschien duurt het ook nog maar twee jaar, maar er moet een pluralistisch Irak ontstaan, waar zowel de rechten van de meerderheid als die van de minderheden gerespecteerd worden. Een Irak waar soennieten, sjiieten en Koerden hun conflicten op een vreedzame manier beslechten via hun politieke vertegenwoordiging. Een veilig Irak. Dat kan dan misschien de weg effenen voor hervormingen van andere Arabische regimes in het Midden-Oosten.
Zoals u weet, zag ik de dingen van meet af aan anders. Ik was van mening dat we niet al die troepen naar Irak moesten sturen zolang we in Afghanistan niet klaar waren met Osama Bin Laden. We hebben vandaag nog hooguit 13 tot 15.000 man in Afghanistan. Maar wat geweest is, is geweest. Intussen blijf ik hopen dat de Amerikaanse regering terugkeert naar een buitenlandse politiek, waarin we zoveel mogelijk met onze bondgenoten samenwerken.
Hoe hebben de Amerikanen gereageerd op de gruwelbeelden uit de Abu Ghraib-gevangenis?
CLINTON: De meeste Amerikanen, denk ik, waren onthutst. Ze konden zich niet voorstellen dat onze soldaten tot zoiets in staat waren.
Gelooft u dat dit soort excessen het werk van enkelingen was?
CLINTON: We weten intussen dat het veel erger is dan dat. Er is gebleken dat er in ons leger officieren rondlopen die denken dat een mensonwaardige behandeling van gevangenen in de Amerikaanse cultuur geoorloofd is. Als president ben ik acht jaar lang de opperbevelhebber van onze strijdkrachten geweest, en mijn hart bloedt als ik eraan denk dit mogelijk is geweest.
Wat geeft bij de presidentsverkiezingen in november de doorslag: de economie of de oorlog in Irak?
CLINTON: De vraag is: wat gebeurt er intussen nog? Stel dat de situatie in Irak beter wordt en de economie weer aantrekt, dan kan er nog een andere discussie worden gevoerd. Wie bekommert zich om de veiligheidsproblemen en wie houdt zich bezig met de onopgeloste problemen van de Amerikanen? Hoe houden we de gezondheidszorg betaalbaar? Wie zorgt voor de mensen, die door de nieuwe economie hun baan verliezen? Hoe maken we Amerika minder afhankelijk van de olie uit het Midden-Oosten? Hoe maken we van de VS opnieuw een geloofwaardige partner in de strijd tegen de opwarming van de aarde, die bij ons alleen een miljoen jobs kan creëren?
‘It’s the economy, stupid!’ zoals bij de verkiezingen in 1992.
CLINTON: Wat is volgens een meerderheid van de mensen het belangrijkste thema bij deze verkiezingen? Als het erom gaat hoe John Kerry de problemen die verband houden met nationale veiligheid zal oplossen, dan wint George W. Bush. Het gaat bij verkiezingen in de VS altijd om drie dingen. Ten eerste: zegt het gevoel dat iemand president kan zijn? Ze kijken naar je en luisteren naar een toespraak en na twee minuten hebben ze al een eerste oordeel klaar. Kunnen ze je zich voorstellen als president, dan zit het wel snor. Kunnen ze dat niet, dan kan je desnoods een miljard dollar uitgeven, het zal niet baten.
Het gaat om een vaag gevoel van sympathie?
CLINTON: Ja. Kunnen ze zich mij voorstellen als president? Hoe vinden ze het om mij straks vier keer per week op televisie te zien? Vinden ze het oké dat ik het ben die moet beslissen als terroristen een gebouw opblazen? Het is puur een kwestie van gevoel, van intuïtie. Een tweede factor is te weten waar het in deze verkiezingen om draait. Moet Amerika zich in zijn relatie tot het buitenland coöperatiever opstellen, moeten de rijken minder belastingen betalen of moet er meer worden gedaan voor de arme mensen? Ten derde gaat het erom te weten hoe de kandidaat tegenover die thema’s staat. Zo zal het ook nu gaan. Als het onderwerp over nationale veiligheid van de baan is, wat blijft er dan over? Dat blijft afwachten.
Als president van de VS was u de machtigste man ter wereld, en u hebt nu uw memoires geschreven. Wat kan de toekomst nog brengen?
CLINTON: Dat weet ik niet. Ik moet eerst aan de slag voor mijn Stichting en in november wordt mijn presidentiële bibliotheek in Little Rock geopend. Ik wil vooral veel tijd uittrekken voor mijn aidsproject. Ik werk samen met 13 landen in het Caribische gebied, 4 Afrikaanse landen en nu ook met China om medicijnen tegen aids tegen niet meer dan 140 dollar per jaar te verspreiden. Dat is 70 procent minder dan de normale prijs. Genoeg om de komende twee jaar het leven van twee miljoen mensen te redden in de armste landen van de wereld. Er zijn een boel dingen die ik kan doen omdat ik nu eenmaal president ben geweest. En dan is het ook mijn plicht die te doen.
Copyright Knack/Der Spiegel
‘Tijdens het schrijven heb ik meer dan eens gedacht: wat een leven! Wat een zondagskind!’