Het nieuwe regime in Kigali, dat na de genocide aan de macht kwam, heeft veel van zijn legitimiteit verspeeld door de oorlogen in Congo. Laatste deel van onze reeks over Rwanda: de tweelingstad Goma-Gisenyi en de export van dood en verderf.

Wanneer twee olifanten vechten, wordt het gras vertrappeld.’

Afrikaans gezegde

Het is alsof alle bijbelse plagen zich in Goma moesten voordoen – oorlog, ziekte, natuurgeweld en andere rampspoed. Het gevolg is dat deze stad aan het Kivumeer, die vroeger een geliefd vakantieoord was, nu een van de meest bizarre steden ter wereld is geworden. Al eerder geteisterd door een immense vluchtelingenstroom en choleraplaag, en zwaar beproefd door twee desastreuze oorlogen, kwam er op 17 januari 2002 nog eens een vulkaanuitbarsting bovenop. De lavastroom van de Nyiragongo leek ’s morgens nog recht af te stevenen op de zusterstad Gisenyi, aan de Rwandese kant van de Grande Barrière, maar veranderde ’s namiddags abrupt van koers, om vervolgens als een rivier van vuur door Goma te trekken en in het Kivumeer uit te doven. Een drie meter dikke laag lava bedekt sindsdien het hele centrum, maar op de lavavelden bruist het weer van het leven. Hotel Volcano, waarvan de bovenste verdieping nu de gelijkvloerse is geworden, heeft de deuren weer geopend.

Toch lijkt het nog het voorportaal van de hel, wanneer ik tijdens een regenvlaag door de spookachtige stad word rondgereden door de jonge hulpverlener Fabrice. De mooie boulevard met tropische bomen, die langs het meer van Gisenyi naar Goma loopt, wordt al kort na de grens door de zwarte lavabrij onderbroken. Tienduizenden huizen zijn in de as gelegd. In de ruïnes die hier en daar uit de lava opsteken, blijken hele families te kamperen, al twee jaar lang. Achter de kathedraal, waarvan alleen een zwartgeblakerd stuk nog rechtstaat, wordt een nieuwe markt in elkaar getimmerd. ‘Tachtig procent van de economie is verwoest. Tachtig procent van de inwoners heeft schade geleden’, zegt Fabrice, wiens eigen kantoor aan de Avenue Mobutu onder het puin verdween. ‘Maar liever die schade dan de twee oorlogen die de Rwandezen ons hebben aangedaan.’ Op het terrein van Mugunga, ooit het grootste vluchtelingenkamp ter wereld, hebben enkele duizenden sinistrés nu een lapje grond gekregen om zich te hervestigen.

In het kantoor van Artsen Zonder Grenzen, in een oude villa aan het meer, vind ik de Congolese assistent Justin terug, die in 1994 al werkte in het cholerakamp van Munigi – waar ikzelf toen ook enkele dagen heb meegedraaid. Toen de Tutsi-rebellen na de genocide in juli 1994 Gisenyi bombardeerden, kolkte een stroom van ruim een miljoen vluchtelingen de grens over, in het zog van de verslagen Hutu-milities en militairen. Enkele dagen later brak de cholera uit, die in een mum van tijd 50.000 doden kostte. De lijken lagen met duizenden als doodgereden honden in de straten. Menselijk afval dat wachtte op de vuilniskar. In het cholerakamp van Munigi, het ergste dat hulpverleners ooit gezien hadden, probeerde de onvergetelijke dokter Florence Parent – die toen eigenlijk op huwelijksreis moest zijn – om te redden wat te redden viel. Bij Artsen Zonder Grenzen werd toen iedereen ingeschakeld, zelfs journalisten. Ik werd onder meer belast met een verschrikkelijke tocht met twintig vondelingen naar een weeshuis, waar de kinderen als vliegen stierven. ‘Zelfs al hebben de ouders gemoord, de kinderen zijn altijd onschuldig’, zei de fantastische directrice.

‘Het zijn tien waanzinnige jaren geweest’, zegt Justin. De vluchtelingenkampen, die beheerst werden door de génocidaires, groeiden na het bedwingen van de cholera uit tot een uitvalsbasis om moordende raids in Rwanda te houden. Het werden bolwerken van Hutu-extremisten. De internationale gemeenschap, die voor Rwanda zelf niets had overgehad, spendeerde miljarden om de vluchtelingen én dus de moordenaars te voeden. Dat leidde er uiteindelijk toe dat Rwanda in 1996 besloot om, met behulp van lokale krijgsheren, de vluchtelingenkampen onder de voet te lopen – waarna een even bijbelse stroom mensen terugkeerde naar huis. In 1998 kwam er een tweede inval van Rwandezen, die jacht maakten op de laatste Hutu-milities en vluchtelingen. Bijna de hele regio werd in die oorlog meegezogen. En ondanks de overgangsregering die er vorig jaar in Congo geïnstalleerd werd, zijn het nu in Goma nog altijd Rwandese vazallen die er de dienst uitmaken. Overal zie je zwaarbewapende soldaten rondzwalpen. ‘Iedereen haat hier nu de Rwandezen, die hun conflicten naar Congo hebben uitgevoerd’, zegt Justin.

De infiltranten

Er werden een vijftigtal mensen verzwolgen door de vulkaanuitbarsting van twee jaar geleden. Ze worden niet eens vermeld door Justin. Alles is relatief, ook een catastrofe. Hoe kun je nog geschokt zijn als je een nooit geziene genocide, exodus en choleraplaag meegemaakt hebt? Wat zijn vijftig doden in vergelijking met één miljoen doden? Wat met de 200.000 Rwandese vluchtelingen die in de Congolese oerwouden en moerassen zijn afgemaakt? Hoe is het om zo te sterven als vliegen terwijl de wereld achteloos toekijkt? De overvloed aan leed is op den duur gewoon niet meer te vatten. Ook niet voor journalisten en hulpverleners.

In Gisenyi wijzen alle bordjes nog naar Hotel Edelweiss. Maar als ik het hotel eindelijk gevonden heb, blijkt er alleen nog een platgebombardeerde ruïne van over te blijven. Twintig jaar geleden verbleef ik hier voor het eerst, en toen was dit nog een stad van schitterende hotels en koloniale villa’s. Ik beklom de Karisimbi, waar de beroemde Dian Fossey de gorilla’s bestudeerde. Net in die periode werd zij met machetes vermoord – toen het énige incident in Rwanda, dat nog een oase van rust was. Nu mag je alleen nog naar de gorilla’s met een militaire escorte, en in Gisenyi is het ellende troef. Ik word er voortdurend achtervolgd door wanhopige straatventers, die bijna huilen om hun snuisterijen van ivoor en neushoorntand te kopen. De receptionist van Hotel Palm Beach, dat aan het Kivumeer ligt, is zielsgelukkig om mij in te schrijven. Toeristen komen er al lang niet meer. Op de prachtige promenade langs het meer passeert regelmatig volk, maar het zijn bijna allemaal militairen, die dag en nacht patrouilleren om de ‘infiltranten’ te onderscheppen.

In de bar, waar oude foto’s van een olifantenjacht door pygmeeën aan de muur hangen, word ik over de zogenaamde ‘infiltrantenoorlog’ gebrieft door Sylvestre, een lokale activist. Volgens hem zijn er sinds 2001 geen militaire conflicten meer geweest, maar toch zouden er in het grensgebied nog duizenden gewapende strijders van het oude genocidale regime aanwezig blijven. Hun vroegere president Habyarimana was uit deze provincie in het noordwesten van Rwanda afkomstig, meer bepaald uit het dorp Rambura, waar tijdens de genocide in ’94 ook drie Belgische coöperanten werden vermoord. Deze streek is de bakermat van het Hutu-extremisme. Daarom konden de ex-génocidaires hier nog jaren later op steun van de bevolking rekenen. En nog altijd, zegt Sylvestre, zijn er mensen die de genocide ontkennen. Alsof het maar een neveneffect van de oorlog was. Een soort collaterale schade. ‘Het wantrouwen en de angst blijven hier voelbaar aanwezig.’ En angst, weet Sylvestre, brengt de mensen niet dichter, maar verder van elkaar.

Hier werden de voorbije jaren door beide partijen zware schendingen van de mensenrechten begaan. Toen eind ’96 de vluchtelingen massaal en gedwongen terugkeerden, zaten er veel strijders bij, die prompt vanaf de flanken van de vulkanen een nieuwe, smerige oorlog begonnen. Duizenden mensen werden door hen beestachtig vermoord, alsof ze ‘het werk’ van een paar jaar eerder wilden afmaken. Sterke man Paul Kagame reageerde zeer hard – met tanks, helikopters en zware mortieren. Langs de asfaltweg door het noorden werden bananenplantages en stukken woud omgehakt zodat de ‘infiltranten’ zich niet meer in hinderlaag konden leggen. Honderdduizenden mensen werden verplaatst. Tienduizenden burgers kwamen om. Maar nu het al een paar jaar rustig is, zijn de mensen – meesters in het overleven – gaandeweg aan een nieuw leven begonnen.

Vooral vrouwen spelen daarin een cruciale rol, zegt Mathilde Kayitesi van de vrouwenkoepel Pro Femmes, die zelf in ’95 uit Goma is teruggekeerd – ‘ik zie nog altijd die stapels lijken in rieten matjes liggen’. De organisatie Pro Femmes, die nochtans gelieerd is aan het regime, was een van de weinige die campagne voerden tegen de oorlog in Congo. Mathilde probeert nu Rwandese én Congolese vrouwengroepen nauw te laten samenwerken. In de jaren na de genocide vormden vrouwen bijna 70 procent van de volwassenen. Veel meer mannen waren immers omgekomen, opgesloten of gevlucht. Dus hebben vrouwen een groot stuk van de wederopbouw op zich moeten nemen. Dat heeft hen heel wat nieuwe rechten opgeleverd. Na de genocide van ’94 hadden ze zelfs nog geen erfrecht. Weduwen konden niet terug naar het huis van hun man. Dat is allemaal veranderd dankzij Pro Femmes, met financiële hulp van het Belgische 11.11.11. Mathilde: ‘Wij hebben nu het wereldrecord van vrouwelijke parlementsleden: 48 procent van het totaal.’

Umudugudu in Arusha

In een privé-ziekenhuis in Goma is er een apart paviljoen voor verkrachte vrouwen. Massaverkrachting is in de hele regio een oorlogswapen geworden, wat begonnen is tijdens de genocide in ’94. Mathilde: ‘Zeventig procent van de slachtoffers van toen heeft daar aids aan overgehouden. En veertig procent is al gestorven.’ In de Rwandese genocidewetten werd verkrachting aanvankelijk op gelijke hoogte gesteld als plundering. Maar dankzij een campagne van Pro Femmes wordt verkrachting nu als een misdaad tegen de menselijkheid gezien. Mathilde: ‘En ook op dat vlak wordt ons voorbeeld nu internationaal nagevolgd, zelfs in het VN-tribunaal in Arusha.’

Aan het busstation in Gisenyi, waar ik aangeklampt word door bedelaars en gehandicapten die aan schotwonden of macheteslagen grote littekens hebben overgehouden, moet ik lang zoeken naar een taxichauffeur die mij naar Arusha wil brengen. Niet de Tanzaniaanse stad Arusha, waar de kopstukken van de genocide moeten terechtstaan, maar een van de nieuwe dorpjes in de brousse, een umudugudu-dorp. Alleen Cyprien wil daar zijn taxi riskeren. Hij is geboren in Goma – daar ergens onder de lava -, maar hij is een ty- pische grensbewoner die ‘Rwandees in Gisenyi is en Congolees in Goma’. Hij is blij dat de oorlog in Congo voorlopig geluwd lijkt, maar het is wel slecht voor de bu- siness. Vroeger passeerde een groot stuk van de illegale diamanthandel via Goma-Gisenyi en kon hij wel drie ritten per week naar Kigali maken voor Libanese smokkelaars. ‘De armoede is hier om te huilen’, zegt leraar Jean Bosco. ‘De mensen werken hard om te overleven. Maar velen hebben nog geen honderd Rwandese francs om een stuk zeep te kopen.’

Onderweg naar Arusha stoppen we aan het Mutobo-kamp, waar uit Congo terugkerende strijders twee maanden worden ‘heropgevoed’. Dat soort heropvoedingskampen waren er de voorbije jaren overal in Rwanda. Een zeventienjarige jongen aan de slagboom zegt dat hij met de Mai-Mai meevocht, een bijna mythische Congolese verzetsgroep, en dat er nu een zeventigtal kindsoldaten in het kamp verblijft. In totaal zitten er wel 600 ‘gedemobiliseerden’. Maar we mogen het kamp niet in. Dat lukt wel een beetje verder in Nkamira in een transitcentrum voor teruggekeerde vluchtelingen. Zij worden maar twee dagen ‘heropgevoed’. Volgens hun leraar Jean Bosco wordt hen uitgelegd dat de volken in Rwanda vroeger harmonieus samenleefden, dat de Belgische kolonialen de etnische polarisatie hebben ingevoerd, en dat iedereen nu Rwandees is. Tja. Na die lessen worden ze naar hun geboortedorp doorgesluisd. Maar daar is hun oude huis vaak al door anderen ingenomen.

Terwijl vroeger dorpskernen onbestaande waren in Rwanda, zie je nu overal nieuwe agglomeraties in het kader van de umudugudu (‘samenleven’), de meest opvallende verandering op het platteland. Meestal een soort lintbebouwing langs de weg naar Vlaams voorbeeld. De umudugudu-dorpen moesten niet alleen het probleem van de huisvesting aanpakken, maar ook een rationeler gebruik van de landbouwgrond mogelijk maken. Het kon niet meer dat iedereen op z’n eigen lapje grond verspreid over de heuvels woonde. Bovendien zijn woonconcentraties beter voor collectieve voorzieningen, zoals waterleiding, elektriciteit, onderwijs en gezondheidszorg. Maar zelfs volgens Mathilde Kayitesi, een kritische aanhanger van het RPF, is de umudugudu geen succes: ‘Daar waar het onder zachte dwang is gebeurd, staan de nieuwe huizen er vaak alweer verlaten bij. De mensen willen niet zo ver van hun akkers wonen. Er was meer bewustmaking nodig geweest om de mentaliteit te wijzigen. En bovendien ontbrak het geld om de beloofde voorzieningen aan te leggen.’

Mijn chauffeur Cyprien beklaagt zich al snel de rit naar Arusha. Herhaaldelijk komt de wagen vast te zitten en moet hij door bereidwillige handen voortgeduwd worden. De weg heeft zwaar geleden onder de hevige regens van de voorbije maanden. Vijf jaar geleden was hier nog het immense woud van Gishwati, dat nog altijd op de kaarten staat. Maar dat woud is nu onvindbaar. Spoorloos verdwenen. Bijna niets blijft er nog van over. De massaal teruggekeerde bannelingen en vluchtelingen hebben de hele jungle als een insectenplaag afgeknaagd. Kale heuvels, blootgesteld aan erosie door de regenval. Honderden mensen zijn al met huis en al van de hellingen gespoeld, waarbij heel wat doden vielen. Slechts hier en daar schiet er nog een verweesde boom over, meestal omringd door aardappelvelden. Overal torsen mannen, vrouwen en kinderen enorme zakken aardappelen op hun schouders. Of op zelfgemaakte houten fietsen. Het aardappelproletariaat. Je ziet hier met één blik wat ook in de toekomst hét grote probleem van Rwanda blijft: de bevolkingsdruk en het tekort aan landbouwgrond.

De onderwijzer Christophe leidt ons graag rond in Arusha. Waar vroeger de dichte vegetatie van het woud was, is er nu een helling vol gloednieuwe, glinsterende daken. Het dorp telt duizend gezinnen, vooral teruggekeerde Tutsi-bannelingen. Zij zijn hier aanvankelijk illegaal neergestreken en hebben het woud omgehakt, maar werden later ‘gelegaliseerd’. Andere illegale nederzettingen werden soms manu militari verwijderd, om zo toch nog iets van het woud te kunnen redden. Maar Arusha werd verwend met een nieuwe school en een gezondheidscentrum. De huisjes hebben wel geen toiletten of elektriciteit. Een katholieke kerk is er ook niet, want bijna alle inwoners zijn adventisten. Elke familie heeft een halve hectare grond. Christophe: ‘Met een goede aardappeloogst kun je daar duizend euro per jaar mee verdienen. Geen vetpot, maar beter dan niets. Wat het meest telt voor ons, is nu vrede en veiligheid.’

Het weeshuis van Nyundo

Op de weg terug spring ik nog binnen in het weeshuis van Nyundo, waar ik twintig jaar geleden ook al passeerde. Het werd al in de jaren vijftig opgericht, en veel in België geadopteerde kinderen komen hiervandaan. ‘Limburg’ staat nog in grote letters op de gevel. Een vijfhonderdtal wezen speelt op de met wasgoed overspannen binnenplaats. De directrice Anastasie is oud geworden, maar nog altijd slagvaardig. Na het begin van de genocide werd ze door de Europeanen onder druk gezet om haar kinderen over de grens naar Goma ‘in veiligheid te brengen’. Daar zijn velen prompt aan cholera bezweken. Ook zij kan de hel van Goma nooit meer vergeten. Maar ook tijdens de latere ‘infiltrantenoorlog’ werd het weeshuis van Nyundo nog aangevallen en beschoten. ‘Nu hebben we al enkele jaren rust en stabiliteit, en dat nare gedoe over Hutu’s en Tutsi’s is grotendeels voorbij’ zegt ze, terwijl ze naar de foto van president Kagame aan de muur kijkt.

Het Westen verdeelt Rwanda in twee duidelijke kampen, maar de werkelijkheid is volgens haar veel complexer. Alles baadt hier nog in de context van de genocide, een volkenmoord zonder voorgaande, die van heuvel tot heuvel door het hele land raasde, en daarna ook de hele regio tot een strijdtoneel maakte. Geen buitenstaander die kan vatten hoe dat was. Dat je leven afhing van een dunne neus of dikke lippen. Dat een volk bijna van de aardbodem werd weggevaagd.

Straks, bij de herdenking op 7 april, zal er zoals elk jaar weer een enorme stijging van hulpaanvragen bij het traumacentrum zijn, weet Anastasie uit ervaring. De meerderheid van de kinderen in 1994 hebben toen met eigen ogen slachtingen gezien. In Nyundo is het de wezen sindsdien verboden het H- of T-woord nog te gebruiken. Anastasie vertelt ontroerd hoe enkele jaren geleden een groepje ‘infiltranten’ binnenviel in een school nabij Gisenyi, waar de Belgische directrice vermoord werd en de schoolmeisjes gevraagd werd zich op te splitsen in Hutu’s en Tutsi’s. ‘Zij weigerden en zegden dat ze allemaal Rwandees waren. Ze werden allemaal gedood. Maar zij zijn nu een voorbeeld voor heel het land.’

‘Na tien jaar lijkt de genocide voor jullie misschien geschiedenis’, zegt Anastasie nog, terwijl ze mij schuifelend naar de uitgang brengt. ‘Maar voor ons is het alsof het pas gisteren is gebeurd.’

C.D.S.

‘Voor jullie lijkt de genocide na tien jaar geschiedenis. Maar voor ons is het alsof het pas gisteren is gebeurd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content