De Wit-Russische schrijfster Svetlana Alexijevitsj wint de Nobelprijs voor de Literatuur.
Svetlana Alexijevitsj: Wat ik met het prijzengeld van 900.000 euro zal doen? Een groep arme mensen uit Minsk nog meer helpen dan vroeger. Ik ga ook iets schenken aan een dierenasiel. En ik wil een club oprichten die elke maand een intellectueel ontvangt. Ik heb natuurlijk ook geld nodig om te kunnen blijven schrijven, want ik doe zeven tot tien jaar over een boek. Als ik me uitsluitend wil wijden aan het schrijven en vrij wil blijven, heb ik geen andere keuze.
De jury verkoos u vanwege uw ‘polyfonische geschriften, hommages aan het leed en de moed van onze tijd’. U hebt een aparte techniek: u verzamelt jarenlang getuigenissen en documenten die u dan in een eigen vorm giet. Waarom hebt u voor die stijl gekozen?
Alexijevitsj: Als jonge journaliste ging ik beseffen dat het bestaan kort is en ik getuigenissen moest verzamelen die anders in de vergetelheid terecht zouden komen. De kunst, literatuur inbegrepen, loopt altijd achter de feiten aan, terwijl journalistiek eroverheen glijdt, zonder ze uit te diepen. Het communisme, de grote utopie van de twintigste eeuw, is een fantastisch laboratorium. Om het in al zijn finesses te onderzoeken is er heel wat tijd nodig. Ik moest dus een andere werkmethode vinden.
Wat is een goed interview?
Alexijevitsj: Eerlijk zijn volstaat. Je moet zeker niet de grote schrijver of de gehaaste journalist uithangen. Je moet samenwerken om het mysterie van de andere te ontsluiten. Onder de juiste omstandigheden kunnen mensen indrukwekkende dingen zeggen. Ik herinner me een ‘held’ uit Afghanistan, overladen met medailles. Bij het begin van het gesprek keek hij me enigszins vanuit de hoogte aan. Op kalme toon vroeg ik hem: ‘Hoe komt het dat u niet gek geworden bent van al de moorden die u hebt begaan?’ Hij was compleet de kluts kwijt. Hij herpakte zich, dacht na en ging over tot een lange, pijnlijke bekentenis. Ik ben op zoek naar de mens die ten prooi valt aan de geschiedenis.
Uw jeugd stond in het teken van het communisme. Is daar iets van overgebleven?
Alexijevitsj: Mijn vader was een overtuigd communist, zelfs al mocht hij geen journalist worden omdat een familielid verdacht was. Hij vocht als vrijwilliger bij het Rode Leger in Stalingrad. Hij is blijven geloven in de overwinning en is begraven met zijn partijkaart. In dat milieu ben ik opgevoed. Aan de universiteit begon ik te twijfelen, vragen te stellen. Het was de periode van het twintigste congres van de communistische partij in februari 1956, toen Nikita Chroesjtsjov, de toenmalige leider van de Sovjet-Unie, de persoonlijkheidscultus van het stalinistische systeem aan de kaak stelde. Maar pas veel later, na mijn eerste reportage in Afghanistan, ben ik geradicaliseerd. Het vliegtuig dat ons overbracht stak vol speelgoed, rode vlaggen en beeldjes van Sovjetleiders als Vladimir Lenin en Leonid Brezjnev. Ik had het gevoel dat ik de Sovjetmacht naar Kaboel moest helpen verhuizen. Ter plekke raadden verpleegsters me aan om ziekenhuizen voor kinderen te bezoeken. Daar gaf ik een stuk speelgoed aan een kleine Afghaan. Tot mijn grote verbazing pakte hij het met zijn tanden beet. Ik trok zijn laken weg: hij had geen armen meer. ‘Dat is het werk van uw soldaten’, vertelde een verpleegster mij.
Is er dan niets van het rode gedachtegoed bij u blijven hangen?
Alexijevitsj: De aandacht voor de kansarmen. Als ik in de straten van Parijs een bedelaar zie, kan ik niet anders dan naar hem toe lopen en iets geven. Ik verdraag de aanblik van een arme mens niet. Het is een van de mysteries van het communisme: het regime herbergde de bewakers van de goelag en een ontelbaar aantal idealisten onder één dak.
Een rode draad doorheen uw oeuvre is de aandacht en het respect voor de Russische vrouw.
Alexijevitsj: Ik leefde in een dorp dat haast uitsluitend uit vrouwen bestond. Daar heb ik mijn grote gevoeligheid voor het gesproken woord ontwikkeld. De mannen waren in de oorlog gebleven of in de goelag. Na een dag van hard labeur discussieerden die vrouwen in volle vrijheid, waar iedereen bij stond. Ze hadden het over de liefde, de oorlog en hun zorgen.
De Russische geschiedenisis een aaneenschakeling van oorlogen en conflicten voor de expansie of verdediging van een territorium. Onze mannen zijn martelaren, slachtoffers van de oorlog en de goelag. De Russische vrouwen hebben nooit geleefd met normale mannen. Ze hebben zich met hart en ziel gewijd aan die getraumatiseerde mannen, half-helden, half-kinderen.
Hebben de Russen de erfenis van de Sovjettijd afgeschud?
Alexijevitsj: We zijn te romantisch geweest in het begin van de jaren 1990 onder Michail Gorbatsjov en Boris Jeltsin. We dachten dat we in vrijheid gingen kunnen leven. Die jaren zijn voorbij, het volk heeft de democratie verworpen. Het woord kreeg een pejoratieve bijklank, net als het woord ‘liberalisme’. De elites dragen een grote verantwoordelijkheid voor die mislukking. We beseften het niet, maar we waren besmet. De auteur Varlam Sjalamov heeft ons nochtans gewaarschuwd: de goelag vreet niet alleen de beulen vanbinnen aan, maar ook de slachtoffers.