Volgend jaar klimmen de uitgaven van de Europese Unie voor het eerst boven de 100 miljard euro. Maar de Unie zal dan ook tien lidstaten groter zijn.
Michaele Schreyer houdt het huishoudboekje van de Europese Unie bij. De Berlijnse groene politica is niet de meest bekende Europese commissaris – maar zij gaat toch nog de Belg Philippe Busquin vooraf, de voormalige PS-voorzitter die wetenschap hoort te beredderen, maar van wie nooit meer dan losse flodders te horen vallen. Niet echt populair dus is Schreyer, maar met haar portefeuille Begroting is ze wel erg belangrijk. En streng, zoals dat van een doctor in de economie met specialiteit belastingen mag worden verwacht. Zij legde zopas de Europese ontwerpbegroting 2004 voor: de uitgaven van de Unie ronden volgend jaar voor het eerst de kaap van de 100 miljard euro. De commissie viel niet achterover van die berg geld en keurde het ontwerp goed.
De Unie spendeert volgend jaar 3,3 procent meer dan dit jaar. Dat is een forse uitgavenstijging, want de inflatie schommelt rond 2 procent. In werkelijkheid gaat het om een besparing, reageren de commissarissen in koor. De nieuwe begroting is historisch, zo vindt Schreyer zelf. Ze slaat niet op de oude trouwe vijftien, maar op 25 lidstaten. Het is de eerste begroting voor het Europa dat op 1 mei 2004 uitbreidt met Polen, Hongarije, Tsjechië, Slovakije, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus. En wie dan nog kritiek durft te leveren, krijgt te horen dat de uitgaven niet meer dan één procent van het bruto Europees product van de 25 bedragen. Dat is een stuk minder dan de norm van het Berlijnse akkoord van 1999, dat de Europese begroting in een financieel keurslijf past van maximum 1,24 procent van de waarde van zijn economie.
BOEREN KOST GELD
De EU-25 kost elk van zijn 350 miljoen inwoners pakweg 3000 euro. Maar zo’n cijfer is een grapje. Sommige lidstaten dragen fors bij, zoals Duitsland, en andere maken door Europa winst, zoals wankelmoedig Europaminnaar Groot-Brittannië. Met hun zwakke economieën blijven de tien nieuwelingen nog enkele jaren gratis lid. Commissaris Michaele Schreyer betoogt dat de uitbreiding aldus geen fortuin kost, zoals werd gevreesd. Ze feliciteert als het ware zichzelf om de begrotingsdiscipline.
Niettemin, de huidige lidstaten leveren 2 procent in. Dat is de globale besparing op de vetpotten van Brussel. Om landbouw is het Europa altijd te doen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid kost immers, voor de vijftien, 45,8 miljard euro, nagenoeg de helft van de hele uitgavenbegroting. Het is dan ook ondenkbaar dat het royale systeem van bescherming van de landbouwprijzen en andere exportsubsidies zou worden uitgebreid. De nieuwe broederlanden moeten wachten op goedkopere landbouw. Volgend jaar krijgen zij slechts twee miljard euro. Daar zijn zij ontgoocheld over – Polen kent nagenoeg een boerenopstand.
Zeven miljard euro solidariteitsgeld stuurt Brussel naar de nieuwe leden. Het is regionale steun, om hen te helpen hun economie op Europees niveau te tillen (door te concurreren met de oude Europeanen). Die solidariteit is een vaste gewoonte. Ook ‘armere’ landen als Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland werden op die manier in Europa geïntegreerd. En ondanks de komst van nog zwakkere economieën blijven ze ook volgend jaar nog de cheques van het cohesiefonds innen.
De uitbreiding stuwt de kosten van de Europese ambtenarij fel de hoogte in. Ze stijgen met nagenoeg 10 procent. Er komen bijna 1500 personeelsleden bij. Een niet geringe uitgavenpost is de publicatie van de wetgeving en het vertalingswerk in de negen nieuwe officiële talen van de Unie. Intussen blijft het Europees parlement enkele honderden miljoenen euro’s per jaar verkwisten door de maandelijkse verhuizing van Brussel naar Straatsburg, wat in totaal 26.000 werkdagen kost. Maar de parlementsleden zijn daar niet verantwoordelijk voor. Het is het Europees Verdrag dat bepaalt dat het parlement twaalf keer per jaar in Straatsburg moet zetelen. Parijs is niet van plan die bron van inkomsten te laten afsluiten.
Guido Despiegelaere