Schuilt er een verborgen agenda achter de Duitse ‘herinneringscultuur’?

Fallen Leaves van Menashe Kadishman in het Joods Museum in Berlijn. © Bartomeu Balaguer Rotger

Duitsland blijft worstelen met zijn slechte geweten. Doet het aan overcompensatie? Is al dat gedenken wel zo ­onbaatzuchtig als het lijkt? Dat vraagt Piet de Moor zich af in een hoofdstuk uit zijn herwerkte, geactualiseerde en fors uitgebreide boek Berlijn. Leven in een gespleten stad. Een voorpublicatie.

Inmiddels kun je geen tien stappen meer zetten zonder op een informatiebord te stuiten in Berlijn. Het aanbod wordt onverteerbaar. Veel ruimte om zelf iets te ontdekken blijft er niet meer over. Die inflatoire manier om in het openbaar met geschiedenis om te gaan begint uiteindelijk te irriteren: je hebt het gevoel dat Berlijn met informatieborden wordt dichtgespijkerd.

Het risico bestaat dat de geïnteresseerde Berlijnbezoeker er de brui aan geeft. Jaren geleden heeft de kunsthistorica Gabi Dolff-Bonekämper al gewaarschuwd voor dat verstikkingsgevaar: ‘Je kunt niet overal gedenkplaatsen oprichten, en je kunt niet elke dag iets gedenken, dat zou gewoon te veel worden. Een overdidactisering van de hele stadsruimte met infoborden en kletsende boxen die je vertellen hoe geschiedenis was, zou ik onverdraaglijk vinden – de stad zou gaan zoemen van de eindeloze mededelingen die het hele alledaagse leven zouden overstemmen.’

In zijn roman Der falsche Gruß (bedoeld is de Hitlergroet) noemt Maxim Biller Duitsland ‘das Land der einstudierten Bewältigungsgesten’, het land van de ingestudeerde verwerkingsgebaren. Met een nog drastischer vergelijking bezweert de historicus Wolfgang Benz hetzelfde risico van overkill door te verklaren: ‘We kunnen niet van het hele Duitse grondgebied een dwangarbeiderskampmuseum maken.’

Hoogste echelons

Schuilt er achter die gulle Erinnerungskultur, achter al dat herdenken, al die monumenten, al die gedenkborden en obligate zondagsspeeches geen onbewust verborgen agenda? Biedt de herinneringscultuur de Duitse politieke elite niet de kans om actuele hete hangijzers en verantwoordelijkheden te omzeilen uit angst voor de confrontatie met de ongemakkelijke conclusies die ze uit haar historische analyses zou moeten trekken? En is dat geen tactiek die ze zelfs als een hogere vorm van inkeer, humaniteit en pacifisme kan verkopen, indachtig het vers van de schrijver Hans Sahl: ‘Unser Schicksal steht unter Denkmalschutz. / Unser bester Kunde ist das / schlechte Gewissen der Nachwelt’? (‘Ons lot staat onder de bescherming van monumentenzorg. / Onze beste klant is het slechte geweten van het nageslacht.’)

De eminente Duitse historicus Heinrich August Winkler waarschuwt dat zo’n Duitse houding ‘om uit de singulariteit van de nationaalsocialistische misdaden tegen de mensheid een recht op wegkijken tegenover andere misdaden tegen de mensheid af te leiden’ zou neerkomen op een misbruiken van de Holocaust voor alledaagse tactische doeleinden, en vandaar op een relativering en zelfs banalisering van de beschavingsbreuk die het hitlerisme voor de Joden en de mensheid is geweest.

De Erinnerungskultur lijkt te werken volgens het principe: eer aan de vermoorden, vrijheid voor de daders, zwijgen doen ze immers allebei.

Wat de Aufarbeitung (verwerking) van het nationaalsocialisme betreft, valt het op dat de Duitse Bondsrepubliek veel meer energie aan de herinnering van de slachtoffers van de ‘Endlösung der Judenfrage’ (finale oplossing van de Joodse kwestie) heeft besteed dan aan het bestraffen van de daders en de collaborateurs. Enkelen van hen hebben zelfs de hoogste echelons beklommen: dat de jurist Hans Globke meewerkte aan het opstellen van de hitleriaanse rassenwetten belette hem niet de kabinetschef van bondskanselier Konrad Adenauer te worden, terwijl Kurt Georg Kiesinger ondanks zijn lidmaatschap van de NSDAP in 1966 tot bondskanselier werd verkozen. Dat kwam de enthousiaste ex-nazi in 1968 op een publieke muilpeer van de nazi-jaagster Beate Klarsfeld te staan, die voor haar onderneming tot vier maanden voorwaardelijk werd veroordeeld. De Erinnerungskultur lijkt te werken volgens het principe: eer aan de vermoorden, vrijheid voor de daders, zwijgen doen ze immers allebei.

Je hebt het gevoel dat Berlijn met informatieborden wordt dichtgespijkerd. © Getty Images

‘Vandaag de dag wemelt het in ons land van de verzetsstrijders, geheime gevolmachtigden, mannen van de innere Emigration en slimmeriken die schijnbaar alleen maar meededen om ergere dingen te voorkomen. Het Duitse volk, een volk van verzetsstrijders, het Duitse volk, een volk van vervolgden – ach, als er destijds de SS en de Gestapo maar niet waren geweest – dan zou dit volk toch tegen Hitler opgestaan zijn. Alleen kon het dit niet’, sneert een sarcastische Horst Krüger al in 1966 in Das zerbrochene Haus, een memorieboek tegen ‘de mythen van onze tijd’ en tegen de ‘gangbare vriendelijke leugens van onze historici, die ons allemaal zo aangenaam ontlasten, nieuw-Duitse historische vervalsingen die alles zo begrijpelijk maken – de bruine terreur over Duitsland, alleen dat ene niet: waarom de Duitsers hielden van deze man, waarom ze hem eerlijk bejubelden, waarom ze voor hem stierven, met miljoenen (…) En als iemand in het jaar 1938 de hand tegen Hitler verheven zou hebben om hem dood te schieten dan zou er toch geen SS of Gestapo nodig zijn geweest om die iemand te grijpen. Het volk zelf zou hem als de messias-moordenaar hebben berecht. Zo was dat.’

Endlösung of Holocaust?

‘Wie doorstaan heeft wat de Duitsers Endlösung noemen en de Amerikanen Holocaust, kan niet in vrede met zichzelf leven’, peperde de Joodse criticus Marcel Reich-Ranicki in een laudatio voor de dichter Günter Kunert zijn toehoorders in 1980 in. Een jaar eerder had de West-Duitse televisie met veel succes de Amerikaanse miniserie Holocaust: The Story of the Family Weiss uit 1978 op de West-Duitse televisie uitgezonden. De Duitsers prezen de internationale uitstraling van die reeks als een mijlpaal in de globalisering van het fenomeen Endlösung, een term die sindsdien in Duitsland werd afgelost door het begrip Holocaust.

‘We kunnen niet van het hele Duitse grondgebied een dwangarbeiders­​​​​​​​kampmuseum maken.’

De nieuwe benaming verruimde volgens sommige Duitse historici de discursieve omraming waarin het gebeuren gethematiseerd kan worden. ‘Terwijl Endlösung de uitroeiing van de Joden in de Duitse “daderssamenleving” en bijgevolg nationaal lokaliseerde, opende Holocaust het potentieel voor transnationale, universele referenties’, concludeerde het Leibniz-Zentrum für Zeithistorische Forschung in Potsdam. Maar wat wint de Duitse Aufarbeitung erbij dat het begrip Endlösung vervluchtigt in de globalisering van een Amerikaanse kitsch-Holocaust-serie? En wat moet je denken van die verkitsching waar je juist zou verwachten dat een gelouterd Duitsland de semantische draagwijdte van de term Endlösung zou conserveren?

Of is het nog gecompliceerder? Voor de moord op de miljoenen Joden hebben we nog altijd geen juist woord gevonden, meent de Oostenrijks-Joodse ­publiciste Ruth Klüger (1931-2020), wier vader werd vergast en halfbroer dood­geschoten, en die zelf als elfjarige naar de kampen werd gedeporteerd waaruit ze in 1945 kon ontsnappen. In haar essay Dichten über die Shoah. Zum Problem des literarischen Umgangs mit dem Massenmord (1992) relativeert Klüger de vermeende diepgang van de Duitse Erinnerungskultur door ­terloops op te merken dat de Endlösung ­‘literair geen Duits thema’ geworden is: ‘De beste werken (die buitenlandse auteurs over de kampen maakten) zijn niet in het Duits geschreven en de weinige Duitse ­werken zijn van Duitse Joden die na de oorlog in het buitenland woonden, zoals Paul Celan en Peter Weiss, of Joden die na de oorlog in Duitsland zijn opgegroeid, zoals Jurek Becker.’

Meryl Streep in de serie Holocaust: de verkitsching van de herinnerings­cultuur.

Hamlet

Is de kern van de naoorlogse Kultur der Zurückhaltung (cultuur van de terughoudendheid) waarmee Duitsland zo graag uitpakt in werkelijkheid een eufemisme voor een vlucht uit de verantwoordelijkheid?

Zo drastisch formuleert de Duitse filosofe Bettina Stangneth het weliswaar nog net niet in haar essay Überforderung. Putin und die Deutschen (Overweldigd. Poetin en de Duitsers, 2023). Daarin vraagt ze zich niettemin af waarom de Duitsers in het algemeen en politiek Berlijn in het bijzonder niet opgewassen zijn tegen de historische uitdagingen die ze in het heden ervaren, waarom ze geen innerlijk kompas hebben. En waarom ze zo veel moeite hebben om, ­ondanks de retoriek van de Zeitenwende (SPD-ex-bondskanselier Olaf Scholz ­gebruikte de term ‘keerpunt of kentering der tijden’ in het parlement na de Russische inval in Oekraïne) na het opgebruiken van het ‘vredesdivend’, zich ondubbel­zinnig van Poetin af te zetten of tegenover Oekraïne feitelijk in te lossen wat ze verbaal beloven.

Stangneth: ‘Bestaat hij misschien toch, de eeuwige Duitser, is er een soort Duits DNA, ergens iets wat hardnekkiger is dan regeringswisselingen, iets wat hem diskwalificeert op het terrein van solidariteit en betrouwbaarheid?’ Hebben zijn eeuwige weifelen en besluiteloosheid te maken met zijn hang naar de ‘onderweg, de uitzonderlijke derde weg, die ook wel eens een hazenpad zou kunnen zijn? En leidt dat onvermogen om te kiezen tussen West en Oost niet tot een verlammende ambiguïteit, waaruit de Duitse vrijheidsdichter Ferdinand Freiligrath al in 1844 concludeerde: ‘Deutschland ist Hamlet!’?

Maar misschien is de Duitse werkelijkheid nog veel prozaïscher, en had Bettina Stangneth haar vraagteken maar beter kunnen weglaten toen ze retorisch speculeerde: ‘Is uiteindelijk ook de Vergangenheitsbewältigung niet meer dan een ruilmiddel van degenen die onvermoeibaar drukdoende zijn, bestaat ze uit alleen maar glazen kralen, waarmee je weliswaar in Duitsland niet veel kunt kopen, maar des te meer in de rest van de wereld?’ In 1970 noemde Reich-Ranicki het begrip unbewältigte Vergangenheit, dat voor het eerst in 1955 opdook, een dubieuze term, die suggereert dat je de singuliere beschavingsbreuk van de Endlösung zomaar kunt afvinken. In de term Vergangenheitsbewältigung huist inderdaad de verdachte semantische tendens dat dit verleden afgesloten, en daardoor ook gearchiveerd kan worden, terwijl het begrip Aufarbeitung veel neutraler en opener is, omdat het verwerken er met het nooit voltooide ‘opdelven’ verbonden is.

Blinde vlekken

In elk geval kun je heel wat vraagtekens plaatsen bij de oprechtheid van Duitsland in zijn rol van erinnerungspolitischer Weltmeister, (‘wereldkampioen in de politieke herinneringscultuur’, zoals socioloog Steffen Mau het noemt) of tenminste moet je de ambigue aspecten ervan beklemtonen: ‘In de jaren negentig vond ik het werkelijk irriterend hoe groot de blinde vlekken in de verwerking van het nationaalsocialisme ook in het westen [van Duitsland] wel degelijk waren. Dat de CDU gedurende decennia geweigerd had de Oder-Neiße-grens volgens het volkerenrecht te erkennen vond ik even bevreemdend als de namen van Wehrmacht-generaals aan de poorten van Bundeswehrkazernes, de massieve protesten tegen de Wehrmacht-tentoonstelling van het Hamburgse Institut für Sozialforschung of de verregaande onkritische verheerlijking van de Hitler-aanslagplegers van 20 juli 1944 – ondanks hun verstrikking in de NS-misdaden’, aldus Steffen Mau, professor macrosociologie aan de Berlijnse Humboldt-Universität.

‘Duitsland is wereldkampioen in de politieke herinneringscultuur.’

Om even bij de erkenning van de Pools-Duitse grens te verwijlen: hoewel het eind 1989 voor de hand lag dat Polen niet met de Duitse eenwording zou instemmen zolang Bonn de Oder-Neiße-grens niet zou erkennen, bleef de christendemocratische bondskanselier Helmut Kohl uit electoraal opportunisme talmen om die stap te doen. Timothy Garton Ash citeert in dat verband de Poolse historicus, politicus en Solidarność-adviseur Bronislav Geremek, die hierover in de herfst van 1989 met Kohl een gesprek had dat de Duitse dubbelzinnigheid treffend illustreert. Geremek: ‘De bondskanselier probeerde mijn vrees over onder meer het Duitse standpunt inzake de grenskwestie te sussen. Ik heb de indruk dat hij meende wat hij zei. Maar toen ik hem vroeg of ik de inhoud van ons gesprek openbaar kon maken, antwoordde hij dat hij in dat geval onmiddellijk zou ontkennen. Als rechtvaardiging voor dit standpunt voerde hij de Duitse politiek aan.’

Duitse eenwording

De christendemocraat Kohl was bang dat de inmiddels bedaagde Duitsers die na de oorlog uit het Pools geworden Silezië gevlucht of verdreven waren zich door de directe erkenning van de Duits-Poolse Oder-Neiße-grens zouden afkeren van de CDU/CSU. Zelfs in het befaamde Tienpuntenprogramma waarin Helmut Kohl op 28 november 1989 de verschillende stadia van een mogelijke Duitse eenwording voor een verrast parlement en nog verraster buitenland opsomde, repte de bondskanselier met geen woord over een definitieve regeling van de Duits-Poolse grenskwestie die uiteindelijk onder meer in het twee-plus-vier-verdrag van 12 september 1990 haar beslag zou krijgen.

Piet de Moor, Berlijn. Leven in een gespleten stad, Pelckmans, 576 bladzijden, 39,50 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Expertise