Ondanks de inspanningen van dokters, chirurgijns en gewone burgers was het lot van de gewonden na een veldslag op zijn minst erbarmelijk te noemen. Kanonvuur en geweerschoten zorgden voor verwondingen die met de beperkte kennis van de chirurgie niet of nauwelijks verzorgd konden worden. In een tijd waar de medische wetenschap nog in de kinderschoenen stond, was amputatie – meestal onverdoofd – vaak de enige optie.
De naweeën van elke veldslag uit die periode waren verschrikkelijk. Hoe het eraan toeging, weten we van de ooggetuigen. De slag bij Waterloo is bijvoorbeeld goed gedocumenteerd, met onder andere een schrikwekkende getuigenis van de Engelse artilleriekapitein Cavalié Mercer. Hij had het treffen ternauwernood overleefd en in de nacht na de slag geen oog dichtgedaan.
Rond middernacht ging hij wandelen op de velden waar een paar uur eerder dood en vernieling hadden geheerst. Overal struikelde hij over lijken, en hier en daar kwam hij een sukkelaar tegen die nog rechtop zat en met zijn laatste krachten het leven in zich trachtte te houden. ‘Soms trof ik iemand aan die plots oprees en dan weer neerplofte’, zei een onthutste Mercer. Majoor Harry Smith had veldslagen meegemaakt in Spanje en Amerika, maar toen hij op de ochtend van 19 juni 1815 te paard over het slagveld reed, stokte zijn adem.
‘Sommige soldaten waren niet eens gewond, maar geplet onder hun paarden’
‘Nooit heb ik zoiets gezien. Het hele terrein was van links naar rechts waarlijk bezaaid met lijken’, schreef hij in zijn dagboek. ‘Op een plek rechts van La Haie Sainte lag letterlijk een berg Franse soldaten opgestapeld. Sommigen waren niet eens gewond, maar geplet onder hun paarden. Soms spartelden hun gewonde paarden boven hen uit en vertrappelden hen. Het was een gezicht om ziek van te worden en ik had de middelen niet om iets voor hen te doen.’
Het geluid was al even onverdraaglijk. Schoten van soldaten die gewonde paarden afmaakten, smeden die hoefijzers van de poten hakten, maar vooral de reutelende smeekbedes in het Frans, Duits, Engels en Nederlands van gewonde, lijdende mensen, die smeekten om hulp die niet kwam.
Wie tijdens een veldslag gewond raakte en neerviel, werd meestal niet weggebracht. Hospitaalsoldaten kenden de legers nog niet. Tijdens de slag zelf werd rudimentaire verzorging toegediend door herstellende lotgenoten, als die voorhanden waren. Het transport van gewonden op het slagveld werd overgelaten aan soldaten van de betrokken eenheid. Omdat die van de gelegenheid gebruikmaakten om veel langer weg te blijven dan nodig, deden hun officieren er alles aan om de gewonden te laten liggen, zodat hun eenheid zo efficiënt mogelijk bleef.
Wellingtons keiharde bevel: ‘laat ze liggen‘
Wellington verhinderde tijdens de slag van Waterloo voortdurend dat gewonden werden weggebracht voor verzorging. Hij ging ervan uit dat wie de rangen verliet om een gewonde kameraad te helpen, vaak niet meer uit eigen beweging terugkeerde. Pijn, gekerm en gehuil mochten niet baten, want de andere soldaten mochten onder geen beding hun rangen verlaten.
Sommige soldaten leefden nog net omdat ze het rauwe vlees van hun gesneuvelde paarden hadden gegeten
Dat gold zeker aan geallieerde zijde. De schaarse geallieerde hulpverleners rekenden de Franse gewonden niet tot hun prioriteiten. De getuigenissen daarover zijn heel duidelijk. Eerst werden de Britten en de Duitsers van de King’s German Legion verzorgd, dan was het de beurt aan de Hannovers. Brunswijkers, Belgen en Nederlanders hadden hun eigen veldkarren die als ziekenwagens dienden, maar naar de Fransen keek de eerste uren niemand om. Velen onder hen werden pas dagen na de slag teruggevonden. De Britse chirurgijn-generaal Blanco meldde zelfs dat veertien dagen na de slag nog steeds gewonde Fransen werden gevonden. Ze leefden nog net omdat ze het rauwe vlees van hun gesneuvelde paarden hadden gegeten.
Het Britse en geallieerde leger was slecht toegerust op medische zorgen. Niemand had verwacht dat Waterloo zo’n bloedbad zou worden, maar toch was een grotere vooruitziendheid op zijn plaats geweest. Amper 300 chirurgijns en ziekenbroeders en nog geen 50 ziekenwagens had Wellington achter de hand. Op het laatste moment waren er zelfs studenten geneeskunde in een uniform gehesen en naar België gestuurd.
Afgerukte ledematen en uitgerukte ingewanden waren schering en inslag
Die jongens waren totaal onvoorbereid op de gruwel van de oorlog. Veel hulpchirurgijns en ziekenbroeders verkeerden in shock nadat ze de afschuwelijke staat hadden gezien waarin de slachtoffers zich bevonden. Voor de medische staf waren ze compleet nutteloos. Wat de Britten in huis hadden, volstond absoluut niet om de naar schatting 40.000 gewonden te geven wat ze nodig hadden. Alle stallen, hoeven, huizen en afspanningen in de streek lagen afgeladen vol met mannen die soms kleine maar meestal zware verwondingen hadden. De meeste slachtoffers in Waterloo vielen door kanonvuur. Afgerukte ledematen en uitgerukte ingewanden waren schering en inslag. In de veldhospitalen had men weinig verstand van hygiëne, en antibiotica bestonden niet.
Kanonvuur en amputaties zonder verdoving
Medische zorgen waren in die tijd rudimentair en het verzorgen van gewonden op een slagveld was geen verfijnde aangelegenheid. De meeste wonden werden veroorzaakt door kanon- of geweervuur en ze waren dus meestal ernstig van aard. Chirurgie stond in de kinderschoenen, waardoor amputatie vaak de eenvoudigste en snelste behandeling was. De gewonden werden op een tafel gelegd, vastgebonden of vastgehouden en kregen nog gauw een slokje sterkedrank – als die niet op was. Vervolgens gingen handen, armen, vingers of benen er zonder de minste verdoving af, waarna ze op de stapel werden geworpen en het de beurt was aan de volgende. Het afzetten van een arm duurde minstens een minuut, voor een been mocht je het dubbele tellen.
In Waterloo merkte de Britse chirurgijn Charles Bell algauw dat zijn jarenlange ervaring hem niet had gehard tegen de verschrikkingen van een slagveld. ‘Het is onmogelijk om u de menselijke ellende te beschrijven’, vertelde hij later. ‘Om 6 uur ’s ochtends nam ik de messen ter hand en ik heb ze zonder te stoppen gebruikt tot 7 uur ’s avonds. En zo ging het de dag daarop verder, en ook nog de derde dag.’ Als patiënt kon je alleen maar hopen dat de chirurgijns uit de vorige amputatie iets hadden bijgeleerd, want dan zou het misschien sneller gaan.
Voor een derde van de gewonden waren de afschuwelijke pijnen bovendien tevergeefs, want ze stierven op de snijtafel
Bell hield het nauwelijks vol. ‘Het was eng te voelen hoe mijn kleren stijf van het bloed stonden terwijl mijn armen krachteloos naast mijn lichaam bengelden na al dat messenwerk.’ Een hulpchirurgijn van de Life Guards zag taferelen die hem jaren later nog uit zijn slaap hielden: ‘Ons werk was luguber tot in het extreme en duurde de hele nacht door. […] Men moet zich voorstellen hoe gehaast het allemaal gebeurde, voor de ogen van de mannen die wisten dat het weldra hun beurt zou zijn op die van bloed doordrenkte operatietafel, terwijl ze keken naar de vreselijke pijnen van de amputaties…’ In totaal zouden naar schatting 3.000 mensen op deze manier ‘behandeld’ zijn. Voor een derde onder hen waren de afschuwelijke pijnen bovendien tevergeefs, want ze stierven op de snijtafel.
Het beste medische korps van Europa kon het slagveld niet bijbenen
Aan Franse kant was de medische hulp op een slagveld veel professioneler georganiseerd dan waar ook ter wereld. Van alle Europese legers was het Franse veruit het beste voorbereid op het verzorgen van gewonden. Maar naarmate de krachtmetingen brutaler werden, bleek ook de Franse organisatie ontoereikend. Dokter La Flise voerde als lid van het Frans medische korps honderden amputaties uit: ‘Het gebrul en tandengeknars van iemand wiens been of arm door een kanonskogel is verbrijzeld, is niet te beschrijven, het gillen van de pijn als de arts door de huid snijdt, door de spieren, de zenuwen, als hij het bot doorzaagt, slagaders doorsnijdt en het bloed op de arts zelf spat’, schreef La Flise jaren later getraumatiseerd in zijn memoires.
Geen rust na de dood: daar waren de plunderaars
In de nacht na een veldslag kon het gebeuren dat het terrein door plunderaars werd beslopen. Gedekt door de nacht slopen ze rond over het slagveld, de zogenaamde maraudeurs. Het waren mensen uit de streek, geboefte allerhande en vaak zelfs soldaten die op zoek gingen naar buit. Daarbij kwam het niet op een dode meer of minder. In het holst van de nacht schrokken veel er niet voor terug de gewonden te wurgen of de hals over te snijden.
De gewonde officier kreeg een geladen geweer om zich te verdedigen
In Waterloo zat een gewonde Engelse officier ’s nachts met een vreselijke hoofdwond onder een dode Fransman gekneld. Hij zag een man naderen in het donker en hield instinctief zijn adem in om niet gehoord te worden. Het was een Pruis. De kerel doorzocht de zakken van een andere gewonde Engelse officier, die een paar meter verder lag. Toen die zich plots verzette, stak de Pruis hem koudweg dood. De geknelde Engelsman voelde dat de Pruis nu ook zijn richting uitkwam. Uit het niets doken net op dat moment een Engelse soldaat en zijn sergeant op. De Pruis dook weg achter het karkas van een paard en de officier werd uit zijn benarde situatie bevrijd.
De gewonde soldaat vertelde wat hij had gezien en waar de Pruis zich had verscholen. Daarop zocht de sergeant de Pruis op en knalde hem met één schot neer. De gewonde officier kreeg een geladen geweer om zich te verdedigen, want zijn redders konden helaas niet blijven. ‘We hebben hard genoeg gevochten en nu hebben we het verdiend om de spullen op te rapen die toch geen eigenaar meer hebben. Voordat straks die Vlaamse boerenkinkels ze oprapen’, kreeg de officier te horen. De maraudeurs zochten in de eerste plaats de gewonde officieren op omdat daar het meest te rapen viel.
Belgen te hulp
Een dag na de veldslag bij Waterloo sijpelden twee konvooien de stad Brussel binnen. Het waren treurige stoeten van hinkende, waggelende, schuifelende soldaten. Grenadiers zonder geweren, huzaren te voet in veel te grote rijlaarzen, kanonniers met gezichten die zwart zagen van het buskruit. Tussen hen in voerden boerenkarren en andere rijtuigen de gewonden die niet meer overeind konden staan. Huilende en kermende mannen klampten zich verbeten vast aan de planken, je zag het bloed uit hun verscheurde uniformen sijpelen.
Algauw was het menselijke leed in de straten niet meer te overzien. Hier was Brussel niet op voorbereid. De militaire overheid had geen antwoord op de duizenden stumpers op zoek naar hoop. Maar het werd voor een deel goedgemaakt door de Belgische bevolking. Alle dorpen rond Waterloo namen deel aan een spontane hulpactie. Nonnen werden zusters, boeren gaven dekens en drinken, kerken werden opvangtehuizen. In Brussel stonden vijf hospitalen ter beschikking van de Britten en de andere geallieerden.
The fair ladies of Brussels
Van heinde en verre kwamen Belgische dokters en chirurgijns naar de hospitalen en boden er hun diensten aan. De Leidse professor Sebald Justinus Brugmans speelde een belangrijke rol. Hij was hoofd van de militaire gezondheidsdienst en organiseerde de aanvoer van medicijnen en verbandmiddelen. Het was een klerezooi in de overbelaste hospitalen. Met zoveel gewonden op een kleine ruimte vreesde hij vooral voor een epidemie van hospitaalgangreen. Wie besmet raakte, was verloren.
Brugmans hield het hoofd koel. ‘Op zo’n moment moet je niet denken, dan moet je gewoon handelen’, zo liet hij later optekenen. Hij vond een plek in Etterbeek waar hij een tentenkamp liet bouwen. Brugmans’ methodes bleken uiterst efficiënt, want er zijn die dagen in Brussel geen besmettelijke ziekten uitgebroken. In het tentenkamp krioelde het van de Brusselse vrouwen van alle leeftijden, rangen en standen. Met verband en drank snelden ze van de ene gewonde naar de andere en ontfermden zich over mannen wier aanblik alleen al deed kokhalzen van afschuw. De vrouwen hielpen met zoveel onbaatzuchtige toewijding dat een Engelse reiziger er zijn onthutste bewondering voor uitsprak. Hij noemde hen ’the fair ladies of Brussels’.
En Napoleon zelf ?
Zelf is Napoleon verschillenden malen (licht-) gewond geraakt tijdens de veldslagen. Hij bevond zich vaak in de frontlinies. De kennis van verwondingen was hem dus zeker niet vreemd, de aanblik van oorlogsgruwel evenmin. Napoleon was niet onverschillig voor het menselijke leed waarvoor hij tijdens de vele oorlogen medeverantwoordelijk was, al liet hij zich er evenmin door hinderen. Op veel momenten gaf hij er blijk van diep geraakt te zijn door de dood van officieren die dicht bij hem stonden, zoals de maarschalken Duroc, Lannes en Desaix. Maar ook het lijden van gewone soldaten beroerde hem. Het verschrikkelijke bloedbad van Eylau heeft hem bijvoorbeeld diep geschokt. Na de slag van Austerlitz stelde hij een pensioenstelsel in werking voor de weduwen en wezen van gesneuvelde soldaten.
Gaandeweg heeft hij steeds vaker de ogen gesloten voor de verschrikkingen van de oorlog, maar een andere keuze was er natuurlijk niet. Het was het lot van de krijger, een lot dat hij kende omdat hij zijn eigen leven meerdere malen op het spel had gezet. Maar de ondraaglijke aanblik van een slagveld op het einde van de dag moeten hem zijn hele leven achtervolgd hebben.
België en Nederland
Hoewel van de feitelijke staten België en Nederland op dat moment nog geen sprake was, gebruiken we de termen omdat ze als begrip wel degelijk gemeengoed waren in de internationale betrekkingen en de aardrijkskunde. Hetzelfde geldt voor ‘Duitsers’: Duits-land bestond nog niet, maar de inwoners van de vele toenmalige Duitssprekende staatjes werden toch al Duitsers genoemd.