Als een regering meer geld uitgeeft dan ze binnenkrijgt, ontstaat er een begrotingstekort. Is dat erg? Sommige economen zweren bij budgettaire orthodoxie: de overheid moet haar uitgaven precies afstemmen op haar inkomsten. Een begrotingstekort is uit den boze. Het doel is een begroting in evenwicht of zelfs met een overschot.
Duitsland is daar een schoolvoorbeeld van. De Schuldenbremse (schuldenrem) in de Duitse grondwet zorgt ervoor dat de begroting niet in het rood mag eindigen, de cijfers moeten en zullen zwart zijn. Het begrip schwarze Null (zwarte nul) werd zo zelfs ver buiten de Duitse landsgrenzen bekend.
Waarom is de schwarze Null zo belangrijk? Omdat opeenvolgende tekorten oplopen tot een grotere overheidsschuld, die ooit terugbetaald moet worden. Door de begroting in balans te houden, voorkom je dat toekomstige generaties met die schuld worden opgezadeld.
Economische schade
Andere economen zijn minder streng. Zij vinden een beperkt begrotingstekort acceptabel, vooral als het de economie helpt. In het Verdrag van Maastricht, dat in 1992 werd afgesloten en de basis legde voor de euro, werd afgesproken dat het begrotingstekort van een euroland maximaal 3 procent mag bedragen van het bbp (bruto binnenlands product, wat we met zijn allen in een land aan goederen en diensten in een jaar tijd voortbrengen).
Waarom maximaal 3 procent? Die 3 procent is geen economische wetmatigheid, maar een pragmatisch rond getal. Het idee is dat als het tekort maximaal 3 procent bedraagt, de schuld nog niet zal toenemen omdat de economie wel voldoende zal groeien om het tekort op te vangen.
Toch houden landen zich niet altijd aan die 3 procent. België zat in 2024 op 4,4 procent. Tijdens de coronacrisis in 2020 bedroeg het Belgische begrotingstekort 9 procent, na de oliecrisis in 1981 zelfs 16 procent. Veel economen vinden een groot begrotingstekort in crisistijden niet alleen acceptabel, maar zelfs noodzakelijk.
Stel: een pandemie of economische crisis slaat toe. Bedrijven gaan failliet, mensen verliezen hun baan. Als de overheid dan extra uitgeeft aan bijvoorbeeld steunmaatregelen, kan ze erger voorkomen, zoals massale werkloosheid of armoede. Natuurlijk vergroot het begrotingstekort dan wel, maar zonder die steun zou de economische schade later nog groter zijn.
De voorbije dertig jaar slaagde België er maar twee keer in om een jaar af te sluiten zonder een tekort.
Buffer
Er is een maar. Om in crisistijden royaal te kunnen uitgeven, moet een regering in goede tijden zuinig zijn. Dat betekent streven naar een begrotingsevenwicht of zelfs een begrotingsoverschot, om een financiële buffer te kunnen opbouwen.
Helaas gebeurt dat zelden. Regeringen geven ook in economisch goede tijden meer uit dan ze binnenkrijgen. Zelfs dan ligt het begrotingstekort soms hoger dan 3 procent van het bbp. Waarom? Omdat geld uitgeven nu eenmaal populairder maakt dan zuinig omspringen met overheidsgeld. Nieuwe wegen, hogere pensioenen, extra subsidies: het klinkt mooi, maar je legt er geen buffer mee aan en het vergroot de schuld, die vroeg of laat moet worden terugbetaald.
In normale tijden is een begroting het best in evenwicht om in tijden van nood voldoende flexibiliteit te hebben om overheidssteun te kunnen geven. De voorbije dertig jaar, sinds 1995, slaagde België er maar twee keer in om een jaar af te sluiten zonder een tekort: in 2006 was er een begrotingsoverschot van 0,2 procent en in 2007 van 0,1 procent.
Dit is een ingekorte versie van het antwoord op een van de 101 slimme vragen over economie en financiën uit het net verschenen boek ‘Waarom drukken we niet gewoon geld bij?’, geschreven door Knack-redacteur Ewald Pironet en VRT-journalist Michaël Van Droogenbroeck (Lannoo, 296 blz., 24,99 euro).