Waar komen meningen vandaan? En waar dienen ze voor?

© Reuters
Joël De Ceulaer
Joël De Ceulaer Was redacteur bij Knack van 1999-2011 en van 2013-2015

Waar komen meningen vandaan? Waar dienen ze voor? Hoe evolueren ze? Onze verslaggever reist naar het stenen tijdperk, op zoek naar het fundament waarop wij onze meningen baseren. ‘Het begint bij eigenbelang.’

De komende maanden zoekt onze verslaggever antwoorden op alle vragen die hij zich stelt over onze meningen, opinies en overtuigingen. Waar komen ze vandaan? Waar dienen ze voor? Hoe evolueren ze? In deel 1 reist hij naar het stenen tijdperk, op zoek naar het fundament waarop wij onze meningen baseren. ‘Het begint bij eigenbelang.’

Waar komen meningen vandaan? En waar dienen ze voor?

Ik weet natuurlijk dat de mens een wandelende hormonenfabriek is, maar toch ben ik een beetje verbaasd als ik lees wat men allemaal kan afleiden uit een simpel staaltje speeksel. Uit twee staaltjes speeksel, om precies te zijn. Van mannelijke kiezers.

In 2008 liet psycholoog Steven Stanton een aantal Amerikaanse kiezers twee keer in een zakje spuwen: de eerste keer net vóór en de tweede keer meteen ná het moment waarop werd bekendgemaakt wie de nieuwe president was. En wat bleek: de kiezers van Barack Obama hadden voor en na evenveel testosteron in hun speeksel, bij die van John McCain was het testosterongehalte gevoelig gedaald. Alsof de verliezers zich, hormonengewijs als het ware, onderwierpen aan de winnaars. ‘Dat toont nog maar eens aan dat de mens een politiek dier is’, zegt Michael Bang Petersen. ‘De Griekse filosoof Aristoteles zei dat 2500 jaar geleden al en vandaag weten we dat hij volkomen gelijk had.’

Michael Bang Petersen is een jonge, fascinerende hoogleraar politieke wetenschappen aan de universiteit van Aarhus, in Denemarken. Wat hem zo fascinerend maakt, is zijn invalshoek: Bang Petersen onderzoekt, samen met het wereldvermaarde Amerikaanse duo John Tooby en Leda Cosmides, de evolutionaire oorsprong van ons politieke gedrag. Dat de mens een politiek dier is, ligt voor de hand. Dat ziet iedereen. Maar hoe is dat zo gekomen? Wat ligt er aan de oorsprong van ons politieke gedrag? De mechanismen die dat gedrag sturen, waar komen die vandaan? Waaróm daalt het testosterongehalte van mannelijke kiezers die voor de verliezer hebben gestemd? Dat zijn de vragen waarop ik het antwoord zoek, de vragen die mij naar Aarhus hebben gebracht.

‘Je ziet dat ook bij andere diersoorten’, legt Bang Petersen me uit in zijn kantoor. ‘Bij de verliezer van een statuscompetitie daalt het testosterongehalte. Als twee herten vechten om territorium, bijvoorbeeld. De winnaar voelt zich sterk en zal geneigd zijn om verder te vechten, om nog meer territorium te veroveren. De verliezer trekt zich even terug om de schade op te nemen. Dat is wat we in de evolutietheorie adaptief gedrag noemen: het biedt een voordeel bij het overleven. Want dit gaat echt over leven of dood. Dat hetzelfde mechanisme wordt geactiveerd bij kiezers als hun partij verloren heeft, toont aan hoe belangrijk het voor de mens is om tot een groep te behoren.’

De politieke paradox

Waar komen meningen vandaan? En waar dienen ze voor?
© Belga

De groep die zich politieke partij noemt, is een vrij recent verschijnsel in de geschiedenis van onze soort. Verkiezingscampagnes, stembiljetten en stemhokjes evenzeer. ‘Maar de mens heeft altijd al aan politiek gedaan’, vertelt Bang Petersen. ‘Politiek is het proces dat bepaalt hoe schaarse middelen worden verdeeld over verschillende individuen. Vandaag gaat dat over geld, over subsidies en toelagen en uitkeringen. Vroeger, in het stenen tijdperk, ging dat onder meer over voedsel. Net zoals nu wilden individuen en coalities van individuen dat verdelingsproces zo veel mogelijk beïnvloeden. Als een groep ging jagen, moest die achteraf bepalen hoe de buit werd verdeeld. Was het meeste voedsel voor de jager die het dier had gedood, of kregen alle jagers een even groot stuk vlees? Wat met de jagers die thuis waren gebleven, omdat ze gewond waren en niet konden jagen? Wat met de familie van de jagers? De familie van de gewonde jager?’

Als de mens geboren is om aan politiek te doen, waarom zijn zo veel mensen dan eigenlijk totaal niet geïnteresseerd in politiek?

Die vragen klinken behoorlijk modern. Sterker nog: ze beheersen vandaag het politieke debat. Was zo’n rondtrekkende groep jagers-verzamelaars dan eigenlijk een soort mini-welvaartsstaat? ‘Precies’, lacht Bang Petersen. ‘Er is heel wat evidentie dat wij een paar honderdduizend jaar geleden al herverdeling kenden, ook voor individuen die nooit mee konden jagen – omdat ze gehandicapt waren, bijvoorbeeld. We hebben archeologische vondsten van individuen met zware fysieke misvormingen die toch oud zijn geworden, hoewel ze niet zelf in hun levensonderhoud konden voorzien. Bij primitieve stammen zien we ook herverdeling: ze kennen allemaal wel een of ander verzekeringssysteem, waardoor iemand die ziek of gewond is, wordt geholpen. In essentie is dat een kwestie van eigenbelang. Iedereen kan ziek worden. En als je een gewonde jager helpt, zodat hij de volgende keer weer mee kan met de groep, is dat ook in je eigen voordeel.’

© Thinkstock

In die omstandigheden is het menselijke brein dus geëvolueerd. In de savanne, een paar honderdduizend jaar geleden. ‘Onze hersenen zijn ontworpen om constant na te denken over politieke vraagstukken’, zegt Bang Petersen. ‘Om te evalueren wat goed is voor mij. Om coalities te vormen, om groepsleden te helpen. Om een mening, een opinie te hebben over de strategie van de groep. De mens is van nature een politiek dier, dus je zou op het eerste gezicht verwachten dat we ook vandaag nog vlotjes kunnen omgaan met politieke vraagstukken. Maar dat is duidelijk niet het geval. Ziedaar de paradox waar velen hun hoofd over breken: als de mens geboren is om aan politiek te doen, waarom zijn zo veel mensen dan eigenlijk totaal niet geïnteresseerd in politiek?’

Het lege vat

Het is een vaak gehoorde klacht: politiek laat te veel mensen helemaal koud. Het was de Amerikaanse onderzoeker Philip Converse die dat eind jaren vijftig van de vorige eeuw voor het eerst grondig onderzocht en vaststelde. The American Voter, een boek dat hij in 1960 samen met een aantal collega’s publiceerde, schetste een ontluisterend beeld van de kiezer en geldt onder politicologen nog altijd als een historisch referentiepunt.

Converse stelde vast dat er vijf soorten kiezers zijn. Twee op de honderd kiezers stemmen louter en alleen op basis van ideologische motieven, nog eens achttien procent doet dat in hoge mate – dus in totaal laat twintig procent zich in het stemhokje vooral leiden door ideologie. Dertig procent van de kiezers stemt louter in functie van de groep waartoe ze behoren, nog eens dertig procent laat zijn politieke keuze afhangen van de thema’s die op het moment zelf het nieuws beheersen. De laatste twintig procent is op politiek vlak totaal onwetend – lees: ze hebben geen kennis, geen interesse, geen mening.

‘Converse dacht op basis van zijn onderzoek dat heel wat mensen leeghoofden zijn’, zegt Bang Petersen. ‘Hij beschouwde de onwetende kiezer als een soort leeg vat waarin niets te bespeuren valt dat je een opinie kunt noemen. Die kiezer speelt volgens Converse als het ware vogelpik wanneer hij een politiek standpunt moet innemen: hij zegt maar wat, op basis van wat de elite hem heeft ingelepeld.’

Ons brein is niet ontworpen om na te denken over de statuten van de Europese Commissie of de structuur van onze gezondheidszorg.

En daar gelooft Bang Petersen niets van. ‘Ik denk dat Converse er volledig naast zat’, zegt hij. ‘Ik geloof niet dat de kiezer politiek compleet onwetend is. Dat strookt niet met de wetenschap dat ieder van ons een brein heeft dat gemaakt is om aan politiek te doen. We doen niets anders. We onderhandelen voortdurend met onze partner, met de kinderen, we sluiten coalities op het werk, we behoren tot verschillende clubs – dat kost ons geen moeite, dat doen we allemaal zonder erbij na te denken. Het zit in onze natuur. Maar, en dat is dus de verklaring van die politieke paradox: ons brein is geëvolueerd in andere omstandigheden. Vroeger leefden we in kleine groepjes, waar we iedereen persoonlijk kenden, waar we concrete problemen moesten oplossen. Dát kunnen we. Maar ons brein is niet ontworpen om na te denken over de statuten van de Europese Commissie of de structuur van onze gezondheidszorg. Heel wat politieke vraagstukken zijn te abstract. Daarom haken mensen af. Omdat er een mismatch is tussen brein en omgeving. Niet omdat het hen niets kan schelen, niet omdat ze geen meningen hebben.’

Speelplaatspolitiek

Dat de moderne politiek te abstract is voor slecht geïnformeerde kiezers, blijkt zelfs uit hersenonderzoek. Aan de universiteit van Exeter in het Verenigd Koninkrijk krijg ik daar tekst en uitleg over van de Amerikaanse psycholoog Darren Schreiber. Hij behoort tot de groeiende groep wetenschappers die aan neuropolitieke research doen. Simpel gezegd: ze laten mensen nadenken over politiek en zien dan wat er in het brein gebeurt.

Ook Schreiber verwerpt de stelling van Converse met klem. ‘Als twintig procent van de kiezers een soort lege vaten zijn, dan verliest de democratie elke fundering’, vindt hij. ‘Je hoort weleens dat sommige mensen te dom zijn om te gaan stemmen. Maar dat is onzin. Ze zijn misschien niet geïnteresseerd in de thema’s waar politici over debatteren, maar ze hebben een even gesofisticeerd brein als de politieke experts.’

Darren Schreiber.:'Je hoort weleens dat sommige mensen te dom zijn om te gaan stemmen. Maar dat is onzin. Ze zijn misschien niet geïnteresseerd in de thema's waar politici over debatteren, maar ze hebben een even gesofisticeerd brein als de politieke experts.'
Darren Schreiber.:’Je hoort weleens dat sommige mensen te dom zijn om te gaan stemmen. Maar dat is onzin. Ze zijn misschien niet geïnteresseerd in de thema’s waar politici over debatteren, maar ze hebben een even gesofisticeerd brein als de politieke experts.’ © BELGA

Alleen werken hun hersenen anders dan die van de experts als ze over moderne politiek nadenken, weet Schreiber. ‘Ik heb dat tien jaar geleden zelf onderzocht’, legt hij uit. ‘We stopten mensen in een scanner en keken welk deel van hun hersenen actief werd als we hen politieke vragen voorlegden, waarin we bijvoorbeeld naar hun mening vroegen over de wapenwetgeving. En de verschillen tussen de twee groepen vielen echt op.’

Schreiber had zijn proefpersonen verdeeld in wat hij zelf novices en sofisticates noemt: de novice is een beginneling die niets van politiek kent, de sofisticate is een expert met een uitgebreide kennis van het politieke bestel. ‘Bij de experts zag ik een duidelijk patroon’, zegt Schreiber. ‘Bij ieder van hen werd precies hetzelfde hersengebied actief, een gebied dat ook actief is als we in rust zijn. Die zone, het zogenaamde default mode network, schiet als het ware in gang wanneer onze hersenen geen bewuste taak moeten uitvoeren. Zodra we een opdracht krijgen – als we een werkwoord moeten vervoegen, bijvoorbeeld, of een vraagstuk moeten oplossen – vermindert de activiteit in dat gebied en worden andere delen van het brein actief. Dat zagen we bij de beginnelingen. Als zij een vraag over politiek krijgen, gedraagt hun brein zich alsof ze een werkwoord aan het vervoegen zijn of een vraagstuk proberen op te lossen. Terwijl het brein van de experts zich gedraagt alsof het eventjes niets te doen heeft. Voor beginnelingen lijkt politiek op grammatica of wiskunde, voor experts lijkt nadenken over politiek op speeltijd.’

Waar komen meningen vandaan? En waar dienen ze voor?

Speelplaatspolitiek: de term duikt wel vaker op in het gesprek met Schreiber. ‘Kleuters doen al volop aan politiek’, lacht hij. ‘Als ze vriendjes willen worden met iemand, als ze zich afvragen of ze hun snoepjes moeten delen met anderen, als ze een ander spel willen spelen en bondgenoten zoeken. Dat bevestigt nog maar eens dat ons brein ontworpen is om aan politiek te doen. Dat default mode network in onze hersenen, dat actief is als we geen bewuste taak uitvoeren, is cruciaal bij de sturing van ons sociale gedrag. Het verbruikt trouwens twintig procent van de energie die naar de hersenen gaat.’

De mens is natuurlijk niet de enige soort die aan politiek doet. ‘De relatie met de omvang van het brein vind je overal in het dierenrijk terug’, zegt Schreiber. ‘Om een haai te zijn, heb je niet veel hersenen nodig: je jaagt op je prooi en doodt ze, punt. Om een dolfijn te zijn, heb je een veel complexer brein nodig, omdat je meer sociale vaardigheden moet hebben: een dolfijn kan wisselende coalities vormen. Net zoals wij.’

Gewone Sprite of light

Goed. We zijn dus geboren om aan politiek te doen. Maar daarmee is mijn centrale vraag nog niet beantwoord: waar komen onze opinies vandaan? Hoe ontstaan ze? Hoe vormen wij, politieke dieren bij uitstek, onze mening over politieke thema’s? In zijn kantoor aan de universiteit van Aarhus nodigt Michael Bang Petersen mij opnieuw uit voor een reis naar onze evolutionaire voorgeschiedenis.

‘Het uitgangspunt is je eigenbelang’, legt hij uit. ‘Een politieke mening is bijvoorbeeld de evaluatie van een bepaalde verdeling van middelen. Het is doorgaans in je voordeel als anderen zo veel mogelijk van hun voedsel met jou willen delen. Zeker als je honger hebt. Er zijn dan twee mogelijkheden: of je gaat zelf jagen, of de anderen delen hun voedsel met jou. De vraag is waarom ze dat zouden doen. Je kunt hen ervan overtuigen dat je erg aardig bent en dat je dat voedsel later wel zult teruggeven. Maar er is een betere manier. Je kunt proberen om hen moreel te overtuigen, door te zeggen hoe belangrijk het is dat we ons voedsel delen met de behoeftigen. Op dát moment vertolk je een mening: het is een morele norm waaraan je anderen herinnert omdat het in je eigen voordeel is.’

Uit de analyse van grote online enquêtes zien we dat mensen voor de lunch positiever staan tegenover de welvaartsstaat dan na de lunch.

Hij heeft het onderzocht. Of honger een invloed heeft op onze mening over het belang van herverdeling. ‘Het uitgangspunt past in de evolutionaire logica’, legt Bang Petersen uit. ‘We vertrokken van de stelling dat je met honger een grotere voorstander bent van herverdeling dan als je pas gegeten hebt. En dat blijkt inderdaad het geval te zijn. Uit de analyse van grote online enquêtes zien we dat mensen voor de lunch positiever staan tegenover de welvaartsstaat dan na de lunch. En we hebben dat kunnen bevestigen met een eenvoudig, maar veelzeggend experiment.’

Bij dat experiment waren twee flesjes Sprite betrokken. Eentje met suiker, en een light exemplaar zonder suiker. De proefpersonen mochten vóór het experiment vier uur lang niets eten en kregen dan – na het drinken van een gewone Sprite of een lightversie – een aantal stellingen over de welvaartsstaat voorgeschoteld – genre: ‘Werklozen zijn lui’ en ‘De rijken moeten meer belastingen betalen’.

En wat bleek? ‘De proefpersonen die een gewone Sprite hadden gedronken, en dus een piek in hun bloedsuikerspiegel kregen, oordeelden strenger over de stellingen’, zegt Bang Petersen. ‘Ze waren meer geneigd om werklozen lui te vinden en minder geneigd om de rijken meer belastingen te laten betalen. De proefpersonen die een Sprite light hadden gedronken, die dus nog honger hadden omdat hun bloedsuikerspiegel laag was, toonden meer begrip voor behoeftigen en waren grotere voorstanders van herverdeling. Het effect was weliswaar klein, maar onmiskenbaar: mensen laten zich bij het vormen van een mening onbewust sturen door hun eigenbelang op het moment zelf.’

Meningen zijn morele uitspraken die anderen ertoe moeten aanzetten zich te gedragen op een manier die in ons eigen voordeel is.

Eigenbelang? Of is het empathie? Misschien voelt iemand die honger heeft zich solidair met andere behoeftigen en is hij daarom een groter voorstander van herverdeling. ‘Dat zou kunnen’, zegt Bang Petersen. ‘Die hypothese hebben we ook onderzocht. Maar daar hebben we geen bevestiging van gevonden. Na het Sprite-experiment speelden we met alle proefpersonen nog het zogenaamde dictatorspel: iedereen kreeg honderd dollar en mocht dat naar eigen goeddunken delen met de anderen. Welnu, de proefpersonen die zulke grote voorstanders waren van de welvaartsstaat, waren niet meer geneigd dan de anderen om hun honderd euro met anderen te delen. Onze conclusie blijft dus overeind: meningen zijn morele uitspraken die anderen ertoe moeten aanzetten zich te gedragen op een manier die in ons eigen voordeel is.’

Mening van de sterkste

Waar komen meningen vandaan? En waar dienen ze voor?

Hier past een bekentenis: ik kreeg het idee voor deze journalistieke verhalenserie over meningen toen ik merkte hoe mijn opinie over het oprukkende rookverbod de voorbije jaren is verschoven. Tot tien jaar geleden rookte ik zestig sigaretten per dag en was ik een hevig tegenstander van elk verbod. Vandaag rook ik al tien jaar niet meer en vind ik dat men zelfs op caféterrassen een rookverbod mag invoeren. Ik houd er vandaag dus een diametraal tegenovergestelde mening op na. En ik heb daar geen rationele argumenten voor. De informatie waarover ik vandaag beschik, en de argumenten pro en contra, zijn precies dezelfde als tien jaar geleden. Het enige wat veranderde, is mijn gedrag.

Ik vraag Michael Bang Petersen welk excuus ik kan inroepen om deze bocht te verklaren. Hij lacht. ‘U hebt het perfecte excuus: u bent een mens. En uw belang in deze discussie is veranderd. Vandaag is het in uw belang dat er niet gerookt wordt in het bijzijn van u of uw kinderen. U vindt dat misschien weinig rationeel van uzelf, maar wij zijn nu eenmaal geen rationele consumenten van informatie. De afwegingen die onze geest maakt bij het vormen van onze meningen, gebeuren hoofdzakelijk onbewust. En op basis van factoren die van levensbelang waren in onze evolutionaire voorgeschiedenis. Vandaar de invloed van honger, bijvoorbeeld. Het is irrationeel om je mening over de welvaartsstaat te laten beïnvloeden door een hongergevoel. Maar onder de radar van het bewustzijn is dat wel wat er gebeurt. Honger is een van de vele factoren die onze opinie beïnvloeden.’

En lichaamskracht, stelt Bang Petersen. ‘Ook die hypothese hebben we getest’, vertelt hij. ‘Als onze opinies dienen om anderen te beïnvloeden, dan moeten we onbewust ook rekening houden met onze overtuigingskracht. Als ik wil dat iedereen mij voedsel geeft, dan wil dat nog niet zeggen dat iedereen dat ook wil doen voor mij. Maar hoe sterker ik ben, hoe groter de kans dat ik hen kan overtuigen. Denk aan de omgeving waarin onze voorouders evolueerden: een gesprek over de verdeling van middelen gebeurde in het stenen tijdperk face to face. En de sterkste kan zijn wil makkelijker doordrukken.’

Dat is bevestigd bij verschillende diersoorten, zegt Bang Petersen. ‘Bij spinnen, vissen, hagedissen, wolven, leeuwen, herten, noem maar op. Bij een dispuut over middelen zal de sterkste het conflict laten escaleren en zal de zwakste zich eerder terugtrekken. Als dat ook bij mensen het geval is, moeten we dat met een experiment kunnen aantonen. Dan moet er een verband bestaan tussen je lichaamskracht, je inkomen en je opinie over herverdeling. Op basis van hun eigenbelang willen armen meer herverdeling en rijken minder. En als lichaamskracht een rol speelt, dan zal die de mening van beide partijen versterken. Wie arm is en sterk, zal een grotere voorstander zijn van herverdeling dan wie arm is en zwak. Wie rijk is en sterk, zal daar een grotere tegenstander van zijn dan wie rijk is en zwak. En jawel, dat hebben wij inderdaad kunnen bevestigen.’

Hier past een belangrijke waarschuwing, aldus Bang Petersen: ‘Die experimenten zeggen niets over u of mij, de resultaten moeten statistisch bekeken worden. Ze zeggen iets over grote groepen, niet over individuen.’ Een beetje zoals de stelling dat mannen groter zijn dan vrouwen, met andere woorden. Die stelling is waar, en toch zullen Nicolas Sarkozy en Carla Bruni er enigszins de wenkbrauwen bij fronsen.

‘En, ook belangrijk: het gaat natuurlijk over kleine effecten’, zegt Bang Petersen. ‘Onze meningen en overtuigingen worden beïnvloed door enorm veel verschillende factoren. De invloed van honger en lichaamskracht is vandaag gering. Maar het speelt nog altijd mee. De wortels van onze opinies liggen in onze evolutionaire voorgeschiedenis.’

Verkoper van onzin

Terwijl ik met Michael Bang Petersen praat, zit ik constant te denken aan de beroemde bestseller van de Israëlische psycholoog Daniel Kahneman: Ons feilbare denken. Volgens Kahneman bestaat onze geest uit twee verschillende systemen. Systeem 1 is het snelle, automatische, intuïtieve denken, dat zich onder de radar van het bewustzijn afspeelt. Systeem 2 is het trage, rationele denken waarvoor we een bewuste inspanning moeten doen. Als ik de evolutionaire verklaring van Bang Petersen volg, worden onze opinies mee gekneed door systeem 1.

‘In hoge mate wel’, zegt hij. ‘Het idee dat onze meningen het resultaat zijn van een strikt rationele overweging, klopt uiteraard niet. Meningen worden grotendeels onder de radar gevormd. Wat het bewustzijn doet, is de public relations verzorgen. Het bedenkt een goed verhaal om opinies te verdedigen die onbewust tot stand kwamen. Mijn collega Steven Pinker heeft het in dat verband over een baloney maker, een onzinproducent. Ons brein bestaat uit verschillende modules die voortdurend berekeningen en afwegingen maken. Het deel van ons brein dat instaat voor onze spraak, verzint daarna verhalen om de resultaten van die afwegingen verkocht te krijgen. Daarom is het zo moeilijk om te aanvaarden dat honger of kracht een rol spelen bij het vormen van onze opinies. De onzinproducent aanvaardt dat niet. Hij denkt dat hij rationeel tewerk gaat.’

Waar komen meningen vandaan? En waar dienen ze voor?
© reuters

En dat geldt uiteraard ook in het stemhokje. ‘De kiezer denkt dat hij een rationele keuze maakt, maar de motivering van zijn stemgedrag is in hoge mate een rationalisering die hij achteraf maakt’, zegt Bang Petersen. ‘De politici die de meeste stemmen halen, zijn er het best in geslaagd om in te spelen op onbewuste mechanismen die zijn geëvolueerd in onze voorouderlijke omgeving. In fundamenteel andere omstandigheden, dus. Onze voorouders wisten of de jager die thuisbleef echt gewond was of gewoon lui. Zo konden ze gemakkelijk zelf oordelen welk aandeel in de buit hij verdiende. Vandaag is het veel moeilijker om te oordelen over uitkeringen voor werklozen, omdat ik die mensen niet persoonlijk ken. Net zoals ik geen gedetineerde of vluchteling persoonlijk ken, maar toch moet stemmen voor politici die het gevangenis- en migratiebeleid zullen vormgeven. En aangezien ik niet meer zelf aan factchecking kan doen, moet ik mij baseren op informatie die ik krijg uit de media en van politici zelf. Hun verhalen voeden mijn opinies.’

Politici en media kunnen het slechtste, maar ook het beste in ons naar boven halen.

De politicus die wil scoren, moet mikken op de oermechanismen die aansluiten bij zijn programma. ‘Als je de welvaartsstaat wilt afbreken, moet je concrete verhalen vertellen over mensen die aan sociale fraude doen. Wij hebben immers een hekel aan bedriegers. Maar opgelet, oermechanismen zijn niet uitsluitend negatief. Onze voorouders hadden een even gesofisticeerd brein als wij. Politici en media kunnen het slechtste, maar ook het beste in ons naar boven halen. Het enige wat je kunt hopen, is dat de verhalen die politici en media vertellen een min of meer correct beeld geven van de werkelijkheid.’

Bij mijn terugkeer in België blijkt dat de foto van een op het strand aangespoelde kleuter het politieke debat stuurt. Veel concreter kan het vluchtelingenleed niet worden. Even voert compassie de boventoon. Tot de vrees voor de aantasting van onze welvaartsstaat toeslaat, en de vrees dat er zich IS-strijders onder de vluchtelingen hebben gemengd. In een mum van tijd raakt het debat hopeloos gepolariseerd tussen rechts en links, tussen streng en genereus. Waar komt die verdeeldheid vandaan? En waarom is de ene mens links en de andere rechts? Dat is de volgende vraag waarop ik het antwoord zoek.

Volgende week: Hebben rechtse mensen andere hersenen dan linkse mensen?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content