Philip Roth: ‘Ik schrijf niet in het Joods’

Philip Roth © Reuters

Een gesprek met de Amerikaanse schrijver Philip Roth over de herontdekking van Amerika, en de geneugten van zijn pornokoffertje.

Verscheen in Knack op 6 januari 2010

Wanneer Philip Roth de vergaderzaal van het New Yorkse kantoor van zijn uitgever binnenstapt, komt hij me bekend voor. Maar niet omdat zijn foto op de achterflap van zijn boeken prijkt. Ik groeide op in de Upper West Side, waar Roth tegenwoordig een flat betrekt als het winterweer in zijn thuisbasis Connecticut te guur wordt.

Toen Roths derde roman, Portnoy’s Complaint, verscheen, werd hij van de ene op de andere dag beroemd – of liever: berucht. Alexander Portnoys tirades op de divan van zijn psychiater, zijn verhalen over een verstikt leven in de schoot van zijn familie en zijn escapades met een rist meisjes: het leidde er allemaal toe dat The New York Times een reporter naar Roths middelbare school stuurde. In Weequahic High had de man een gesprek met een echte psychiater, Martin Weich, ‘die sinds de middelbare schooltijd zijn vriendschap met de heer Roth heeft onderhouden’. ‘Je zou op het verkeerde been kunnen worden gezet’, merkte Weich op, ‘als je alles letterlijk opvat in het recentste boek.’

Dat is een uitstekende vuistregel om Rothte lezen. Tien jaar na Portnoy publiceerde hij The Ghostwriter, het eerste boek met Nathan Zuckerman als verteller, die als Roths alter ego werd beschouwd. Het personage Zuckerman – een Amerikaan uit het midden van de twintigste eeuw, een Jood zonder uitgesproken belangstelling voor zijn Joodsheid, maar met een gezonde interesse voor vrouwen – is een klassieke figuur in de literatuur geworden: een Elckerlyc of Everyman die tezelfdertijd onmiskenbaar een individu is. Roths werk heeft een bijna meedogenloze helderheid die de lectuur van zijn boeken tot een verkwikkende en wilde rit maakt.

Roths werk heeft een bijna meedogenloze helderheid die de lectuur van zijn boeken tot een verkwikkende en wilde rit maakt.

Die onverschrokkenheid en vitaliteit zijn niet onbeloond gebleven. De achterflap van zijn nieuwe boek, The Humbling , somt de talrijke prijzen op die hem te beurt vielen. Hij beweert echter dat die niet veel voor hem betekenen. ‘Het kind in jezelf is altijd opgetogen’, zegt hij. ‘En de volwassen man weet wel beter. Ze zijn allemaal prima, het is beter om ze te krijgen dan ze niet te krijgen. En je kunt er enkel laatdunkend over doen als je ze krijgt. En ik kijk er niet op neer. Het zijn bakens die de literaire wereld uitzet, ze zijn relevant voor het ogenblik, maar ze veranderen de dagelijkse sleur niet zo gek veel.’

Hij heeft gelijk over die dagelijkse sleur: werk zal altijd werk zijn. Wanneer we praten over het schrijfproces leeft hij zichtbaar op. The Humbling is een korte roman over een groot acteur, Simon Axler, een zwaargewicht van het Amerikaanse theater, die plots voelt dat hij zijn talent heeft verloren. Wat volgt, is het resultaat van zijn catastrofale verlies. Hoe begon dit boek – en hoe beginnen al zijn boeken – voor hem? Wat is het startschot? Hij zwijgt even. ‘Ik weet het niet’, zegt hij eindelijk. ‘Het begint met niets. Dit boek kwam uit de startblokken door een verhaal dat ik jaren geleden hoorde, over een succesvolle en bekende acteur die niet meer wist hoe hij moest acteren. Daar moest ik het mee doen. Ik wou eigenlijk uitzoeken wat er met hem zou gebeuren. Dus begon ik met die zin “Hij was zijn magie kwijt” (de eerste woorden in het boek, nvdr) en ik nam dat als de aanzet. Dat was mijn springplank.’

Alleen maar die woorden en een volledig boek volgt. Zijn derde boek in drie jaar tijd. Indignation , dat zich afspeelt tijdens de oorlog in Korea, verscheen vorig jaar. Een ander boek, Nemesis, is al geschreven en zal volgend jaar in de rekken liggen. Rothis 76, maar het ziet er niet naar uit dat hij het rustiger aan doet, ondanks openhartchirurgie een paar geleden en een recente operatie aan de rug. Hij is nog nooit niet productief geweest, maar de laatste vijftien jaar lijkt het alsof hij naar een hogere versnelling is geschakeld. Toch wordt hij niet gedreven door ambitie. ‘Ik ken geen andere manier om een mens te zijn’, zegt hij over zijn nietsontziende werkgewoonten.

Het overlijden van vrienden zet hem aan het denken, maar het tast zijn werkkracht niet aan. Als ik de gestorven literaire titanen opnoem, voegt hij er William Styron en Harold Pinter aan toe. ‘Wat voor een gevoel geeft het mij, al die kompanen die sterven? Ik word er zeer droevig van.

Sommigen van hen waren vrienden. Het herinnert mij eraan, mocht dat al nodig zijn, dat de tijd opraakt. Hoe me dat doet voelen over mijn werk? Wel… Ik heb heel wat werk verzet, maar ik wil blijven werken tot ik niet meer kan.’

Hij lijkt me niet gekweld door verlies, maar ik vraag hem toch of hij zijn ouders mist. Hij schreef ontroerend over zijn vaders dood in Patrimony (1991). ‘Gedurende de eerste paar jaren dat ze dood waren, doorstond ik wat iedereen meemaakt: namelijk dat je wou dat ze telefoons hadden op begraafplaatsen. Want soms schoot mij iets te binnen dat ik hen aan de telefoon wou vertellen, maar uiteraard waren ze dood. Daar ben ik overheen. Maar mijn broer is onlangs overleden en zijn dood deed de herinnering aan mijn ouders weer opflakkeren. Ik ben de laatste van ons vieren, de enige overlevende.

Zijn werk is voor een groot deel geïnspireerd door zijn geboorteland, de Verenigde Staten, in al hun glorie en gebrekkigheid. Hij maakt er bezwaar tegen een Joodse schrijver te worden genoemd. Op lacherige toon veegt hij dat simpelweg van tafel: ‘Ik schrijf niet in het Joods.’ Hij heeft natuurlijk wel een tijdje in het Verenigd Koninkrijk gewoond, door zijn huwelijk met de actrice Claire Bloom, die hem genadeloos neersabelde in haar memoires Leaving a Doll’s House (1996). Ze schetste, zacht gezegd, een weinig flatteus portret. Het onthult hoe de schrijver worstelde met depressies, tot een verblijf in de psychiatrie toe.

Maar zelfs los van de mislukte relatie met Bloom is het duidelijk dat hij nooit bestemd was om al te lang in het buitenland te wonen. ‘Het probleem daarvan is dat je niets uit je ooghoeken kunt zien. Je kunt alleen zien wat zich onmiddellijk voor je bevindt. De kleine aanwijzingen pik je niet op – ik toch niet. Ik had geen vat meer op wat er gebeurde in Amerika. Toen ik terug was, mijn vrienden zag en met hen praatte, besefte ik dat ik de kranten niet dagelijks had gelezen.’

‘Ik had geen vat meer op wat er gebeurde in Amerika. Toen ik terug was, mijn vrienden zag en met hen praatte, besefte ik dat ik de kranten niet dagelijks had gelezen.’

In 1989 keerde hij voorgoed naar de VS terug. ‘Toen ik opnieuw hier kwam, voelde ik me geweldig thuis. Een week na mijn terugkeer reed ik naar New Jersey om mijn vader te bezoeken. Ik was waarschijnlijk aan het dagdromen en ik sneed iemand de pas af. En die kerel deed zijn raampje naar beneden en riep: ” You fuckin’ asshole, you fuckin’ son of a bitch” – en ik had iets van: laat maar komen! Ik kon er niet genoeg van krijgen. De belangstelling voor deze plek kwam terug. Vervolgens las ik heel bewust een twintigtal Amerikaanse romans, boeken die ik vroeger had gelezen. Ik herlas Fitzgerald, Faulkner, Hemingway, minder bekende schrijvers ook, alles om Amerika weer te vóélen. Dan begon ik Sabbath’s Theater te schrijven. En hoewel dat misschien geen Amerikaans boek lijkt, toch is het er een. Heel erg Amerikaans zelfs.’

Daarna volgde een rijtje boeken dat nu als Groot Laat Werk wordt beschouwd: American Pastoral , I Married a Communist , The Human Stain . De Amerikaanse trilogie, zoals men ze wel eens noemt. ‘Dat was allemaal het gevolg van de ontdekking van een nieuw onderwerp dat een oud onderwerp was. Ik had er een frisse kijk op’, zegt hij. Hij is hoopvol als het over de nieuwe president gaat: ‘Weet je, als John McCain president zou zijn, dan zou er geen gezondheidsplan zijn om over te debatteren. Er zou geen buitenlands beleid in Afghanistan zijn om te herzien, geen maatregelen om de economie te stimuleren. Er zou een diepe recessie zijn. Dus wat er ook gebeurt, het is het beste wat kan gebeuren gezien de omstandigheden. Daarom ben ik nog altijd blij met Barack Obama. Hij heeft zich echt al opmerkelijk uit de slag getrokken. Hij vecht tegen een ingegraven leger van onwetenden. Maar hij is geen tovenaar.’

In tegenstelling tot het voorafgaande Indignation heeft The Humbling niet rechtstreeks te maken met het politieke of maatschappelijke veld. Het lijkt meer op Everyman (2006) en is het verhaal van het leven van een man – of meer nog van zijn neergang. Na het verlies van zijn talent heeft Axley een verhouding met een vrouw, de intussen volwassen dochter van oude vrienden. Die relatie loopt fout wanneer hij er meer uit wil halen dan een tijdelijke affaire – en vervolgens een triootje heeft met ene Tracy, een vrouw die door het koppel wordt opgepikt. Roth, die zijn werk als een proces van regel per regel ‘ontdekken’ beschouwt, zag dat niet aankomen: ‘Weet je, er is een scène in John Updikes Rabbit at Rest , het laatste boek, waar hij herstelt van een hartoperatie. Hij logeert bij zijn zoon en die zoon moet ergens naartoe, dus zijn schoondochter bekommert zich om hem. Ze verzorgt hem terwijl hij in bed ligt. Er is een flirterig gesprek, en ik herinner me dat ik het las en dacht: oh, jij klootzak, je gaat het echt doen. En natuurlijk neukt Rabbit de schoondochter. Het is zo gedurfd, zo prachtig en – eigenlijk – onvermijdelijk. Ik herinner me dat ik het gevoel kreeg: “Ga je dat echt doen?” En hij deed het. Iets dergelijks overkwam mij in die scène met Tracy, dat was allemaal… mijn eigen kleine… porno-koffertje.’ Hij lacht. Het is een boosaardig lachje. ‘Ik had mijn eigen kleine porno-koffertje. Ik nam het gereedschap uit mijn pornokoffertje, en ik schreef de scène.’ Handig koffertje om te hebben, zeg ik. ‘Zeker. Ik ga het op de markt brengen’, lacht.

Er zijn mensen die denken dat het pornokoffertje zijn eigen speciale kneepje van het vak is. Anderen beschouwen zijn boeken gewoon als versies van zijn eigen leven. Maar Philip Roth heeft er geen oren naar dat zijn boeken autobiografisch zouden zijn. Zelfs niet als de protagonist ‘Philip Roth’ heet.

De realiteit van het leven is volgens hem ‘eindeloos ontginbaar’. ‘Eens je het verhaal begint te vertellen, vertel je nooit echt het verhaal. Je vertelt uiteindelijk een heel ander verhaal. Eigenlijk blijft het oorspronkelijke biografische materiaal bijna onaangeroerd.’ Ik zeg hem dat veel lezers daar niet mee akkoord gaan. Ze denken dat hij het aanboort en altijd weer opnieuw aanboort.

‘Wel, ze dwalen’, zegt hij kortaf.

Is het zo eenvoudig? ‘Eenvoudiger.’ En daarmee zou de kous af kunnen zijn, maar hij is bereid om de reden voor die reducerende gedachtegang wat verder te onderzoeken. ‘Mensen hebben verder erg weinig over fictie te zeggen. Ze hebben er geen idee van bij welk handvat ze het boek moeten oppikken. Het enige handvat dat ze bruikbaar vinden, is er een dat zelfs niet bestaat: dat is het biografische handvat. En dat is in werkelijkheid niet meer dan een soort roddel. Als je hen dat handvat niet toestaat, verstommen ze. Ze worden de mond gesnoerd, ze hebben niets te zeggen.’

Het onderwerp maakt hem prikkelbaar. Maar dan hebben we het opnieuw over het schrijven zelf en hij bloeit weer open. The Humbling ligt op het ogenblik van dit interview nog niet in de winkels, maar hij heeft Nemesis al af. Dat is een roman die zich afspeelt gedurende de polio-epidemie in New Jersey in 1944. Op zoek naar een nieuw onderwerp merkte hij dat hij steeds weer uitkwam bij polio. ‘Het was een bedreiging toen ik een kind was. Alle ouders waren er verschrikkelijk mee bezig. Ik bedoel maar: mensen raken overstuur van de Mexicaanse griep, waarbij je eigenlijk niet veel kan overkomen. Maar polio kon je verminken, je misvormen, je doden of je kreupel maken – en we wisten met de beste wil niet waar het vandaan kwam.’

‘Op een bepaald moment zegt een van mijn personages dat oorlog, de atoombom en polio de dingen waren om bang van te zijn in de jaren veertig. En dat was het inderdaad zowat voor een gezin met kinderen. Dit is eerst en vooral een verhaal van een buurt, een verhaal over hoe polio neerstrijkt in een kleine gemeenschap. Het hoofdpersonage is een 23-jarige speeltuindirecteur, die in de hele kwestie verstrikt raakt wanneer de epidemie in zijn speeltuin huishoudt. De kunst bestaat erin – en het is een hele kunst – om het personage te vinden dat het beste het onderwerp weerspiegelt en aantoont. Ik denk dat ik hem heb gevonden in dit boek. Hij is 23, net een man, bezig met kwesties van mannelijkheid en verantwoordelijkheid. Zijn baan plaatst hem pal in het centrum van de epidemie. Je moet op de proppen kunnen komen met iemand die het onderwerp leven zal inblazen.

Philip Roth: 'Ik schrijf niet in het Joods'
© REUTERS

Uit Roths mond klinkt het allemaal eenvoudig, maar zijn ‘het is een hele kunst’ is op z’n minst een understatement. Dit is geen man die bereid is om op zijn lauweren te rusten. Met hem praten over het maken van fictie is een intense ervaring. De Britse schrijver Alan Garner noemde de drang om te schrijven een soort van pathologie, en ik moet denken aan die vergelijking terwijl ik met Roth praat. Zou iemand zo gedreven zijn als hij niet werd gedwongen door een soort innerlijke en onontkoombare nood om de wereld te herscheppen? Momenteel is hij op jacht naar een onderwerp. ‘Ik zit daar met die gele blocnote, zo lang als ik kan zonder gek te worden, en ik noteer om het even wat er door mijn hoofd gaat. Maakt niet uit hoe banaal het is – mijn critici zullen je vertellen dat dát precies is wat ik doe. En dan lees ik de notities na en ik kijk of er iets is dat meer dan een of twee keer door mij is heengegaan, iets wat lijkt op een onderwerp dat aangepakt wil worden. Op dit moment heb ik nog niets gevonden.’

Het ontdekkingsproces houdt nooit op voor Roth. We hebben het over een ander personage in The Humbling: Sybil Van Buren, een vrouw die Axler ontmoet tijdens een verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Ze zit daar omdat ze ontdekt heeft dat haar man haar dochter heeft misbruikt: zijn stiefdochter, een meisje van acht jaar. ‘Ik zat gisteravond aan tafel met een vriendin die net The Humbling had gelezen,’ zegt hij, ‘een vriendin die mijn aandacht vestigde op iets waar ik nooit aan had gedacht. Ze zei: “Besef je wel hoeveel recente boeken je hebt met daarin een lijdende vrouw?” Nee, vertel jij het mij maar. Zij noemde de lijdende vrouw hier, in The Humbling , Sybil, die haar man vermoordt; in Indignation het meisje met zelfmoordneigingen; in Everyman de vrouw die de hand aan zichzelf slaat. Er is altijd een lijdende vrouw tot wie het hoofdpersonage zich aangetrokken voelt. Ze had volkomen gelijk.’

Maar de mannen lijden ook, repliceer ik.

Waarop Roth: ‘Dat spreekt voor zich.’

©The times / Vertaling en Bewerking Filip Matthijs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content