‘Mensen moeten gedacht hebben: Verpale is dood. Quod non’

Eriek Verpale (rechts) in café De Katte met moeder Zulma in 1989. © Wikipedia (Michiel Hendryckx)

Het was de laatste jaren wel erg stil rond Eriek Verpale. Nu is hij echter terug met tien gedichten in het literaire tijdschrift De Brakke Hond.

Jarenlang was het wel erg stil rond Eriek Verpale. De schrijver van romans als Gitta en Alles in het Klein, tevens auteur van het verfilmde theaterstuk Olivetti 82, verdween na de publicatie van het brievenboek Katse Nachten in 2000 uit het beeld. Tot nu, want in het recentste nummer van het literaire tijdschrift De Brakke Hond staat Verpale er terug met tien gedichten.

Praten met Verpale is een leerzame bezigheid. Zo zal uw dienaar gaande het meanderende gesprek leren wat te doen bij een chloorgasontsnapping (“Zeker niet gaan liggen, want gas hangt tegen de grond!”), wat een blindicide is (een handmortier, dat ’s schrijvers gehoor om zeep hielp tijdens diens legerdienst) en dat de Canadese vlag niet altijd een esdoornblad was. (“Een foutje dat ik moedwillig in Olivetti 82 verwerkte om te testen hoe attent de lezer was; het heeft jaren geduurd eer iemand het opmerkte!”) Maar vooral willen wij antwoord op de vraag: het was het afgelopen decennium wel erg stil rond Eriek Verpale. Waar hing de schrijver al die tijd uit?

Het is niet dat Verpale het afgelopen decennium niet meer geschreven heeft. Maar het Leven heeft hem bij tijden flink te grazen gehad.

Tot 1996 was hij halftime aan de slag in een fabriek. Na zijn tweede huwelijk belandde hij vanuit een fabrieksbuurt in Zelzate zeven lange jaren in een residentiële woonwijk in Lebbeke. De cultuurschok van suburbia zindert nog na in Verpales relaas. “Gek werd ik van de grasmaaiers en de slijpschijven! Maar hoe penibel de omstandigheden ook waren, ik ben blijven schrijven.”

Touchons le bois

“Ik leef nog”, klinkt het ironisch als we hem vragen hoe het hem nu gaat. “Rampen word je wel gewend, op den duur. Trouwen, scheiden – een dure hobby, jongeman! – , verhuizen. Mijn vader werd ziek en overleed. Zelf heb ik vorig jaar ook een abonnement op het ziekenhuis gehad. Soms zag het er erg slecht uit, maar ik heb een soort koppigheid waardoor ik mezelf, dankzij de schrijverij, steeds net niet laat gaan. Nu gaat het me beter. Touchons le bois.” Die laatste zegswijze komt nog enkele malen terug, die namiddag.

Zelf was hij niet van plan om met de gedichten naar buiten te komen. Maar: “Toen het me vorig jaar zo beroerd ging, vroeg ik me plots af wat er met mijn literair archief zou gebeuren als ik kwam te overlijden. Zeker de poëzie zit een beetje overal: in mijn dagboeken, in kartonnen dozen enzovoort. Ik zag de container al opdoemen, waarin alles onherroepelijk zou verdwijnen. Dus sloeg ik aan het sorteren en rangschikken. Driekwart van de gedichten die ik terugvond belandde in de kachel, maar een deel bewaarde ik. En ik ben ook nieuwe gedichten gaan schrijven. Nog steeds niet met de bedoeling om te publiceren. Journalist Jan Haerynck bleef echter maar aandringen en zo ging de bal aan het rollen.”

“Over proza en toneelstukken ben ik vrij zeker. Maar met mijn gedichten gedraag ik me als een oud kieken dat bijzonder lang op zijn eieren blijft zitten: als ik een gedicht schrijf, heb ik steeds het gevoel dat het mijn eerste gedicht is. Mensen kunnen me slechts met veel moeite overtuigen dat ik ze uit mijn lade moet halen. Na lang aandringen gaf ik Haerynck enkele gedichten te lezen. Die kwamen dan terecht bij De Contrabas, en bij De Brakke Hond.”

En hoewel Verpale zich zelf amper in het literaire wereldje begeeft, deed de tamtam zijn werk: “Nieuw werk van Verpale!”

Er is interesse, merkt de schrijver. “De mensen moeten gedacht hebben: Verpale ligt daar ergens dood. Quod non. Verpale is still alive and kicking“, lacht hij.

Na Katse Nachten verscheen er immers geen nieuw proza van Verpale meer. Wel dook af en toe het gerucht op dat de schrijver aan een roman bezig was.

“Ik heb twee romans moeten laten gaan door de pech die ik onderweg ben tegengekomen”, klinkt het. “Over de familiale sores zal ik om de lieve vrede niet uitweiden. De burenherrie in de villawijk maakte me gek. Ik zoop te veel, om kalm te blijven. Tegelijkertijd werden mijn moeder én mijn vader ziek. Na zo’n dag in het ziekenhuis ga je niet lekker thuis ‘romannetje schrijven.’ Tot twee keer toe heb ik een roman moeten neerleggen. Het is met romans als met vrouwen: als je er een tijdje niet naar omkijkt, zijn ze weg. Nu het me weer wat beter gaat, heb ik die twee romans nog eens van onder het stof gehaald. Maar ik zal ze nooit afwerken; ik raak niet meer in dezelfde sfeer. Van één roman heb ik enkel de titel behouden, om te gebruiken voor de verhalenbundel die ik volop aan het schrijven ben.”

Uzi

Hoe laten de teksten in De Brakke Hond zich omschrijven? Verpale heeft het autobiografische karakter van zijn werk nooit onder stoelen of banken gestoken.

“95 procent ervan is op de realiteit gebaseerd. De 5 resterende procenten zijn de toegevingen die elke dichter of schrijver moet doen: namen veranderen of weglaten, details aanpassen, om te vermijden dat je schrijverij burgeroorlogen veroorzaakt in de privésfeer. Dat heb ik vroeger overigens ook steeds zo gedaan. Nooit problemen mee gehad, behalve dan met meisjes die kwaad waren omdat zij niet in mijn romans voorkwamen (lacht).

“Al mijn werk is zeer autobiografisch. Zo gaat het gedicht “Thuis” over de miserie die me overkwam toen ik werkloos werd en controleurs over de vloer begon te krijgen, die niets begrepen van de praktijk van het schrijven. Het leverde me, met fikse tegenzin, een cameo op in het VRT-realityprogramma “De Controleurs”. Je kunt je voorstellen dat je dan na een tijd geen deur meer open doet.”

Dus ook in de fanaticus die zijn machinepistool bezingt in “Ode aan mijn Uzi” lezen we Verpale? “Dat ben ik zelf, maar dat moet je misschien niet te dik in de verf zetten want mensen begrijpen een bepaald ideeëngoed slecht, omdat ze te lui zijn zich voldoende te informeren.”

“De toon van mijn poëzie is wel anders geworden. Door het leven zelf ben ik veranderd, na alles wat ik heb meegemaakt. Ik ‘maak’ geen gedichten, ze dringen zich aan mij op. Na het schrijven, verander ik er omzeggens niets meer aan. De thematiek is dezelfde gebleven, alleen mijn stijl is ietwat anders geworden, méér parlando. Sommige poëzie van anderen heeft me bij tijden flink van mijn sokkel geblazen : het werk van Raymond Carver is daar een goed voorbeeld van, en van een paar moderne Israëlische Hebreeuwse dichters heb ik geleerd dat onderwerpen als oorlog en wreedheid niet langer omzeild mogen worden. Na jaren begint die invloed door te sijpelen, zonder in na-aperij te vervallen.”

Verpale toont ook zijn affiniteit met en grenzeloze bewondering voor Jeroen Brouwers, die ook zijn rubriek Restletsels heeft in De Brakke Hond. Is Verpale een even obsessionele schrijver, die van alles literatuur maakt?

“Brouwers schrijft ergens: niets bestaat dat niet iets anders aanraakt. En daar ben ik het volledig mee eens: toeval bestaat niet! Soms duurt het jaren voordat de samenhang tussen plaatsen, mensen en gebeurtenissen duidelijk wordt. Schrijven is die verbanden blootleggen. Maar je moet er gevoel hebben. De 47 delen van mijn dagboek dienen als bron en naslagwerk voor dergelijke dingen.”

Wat brengt de toekomst? “De enthousiaste reacties doen wel deugd; ik ben niet te beroerd om dat toe te geven”, klinkt het. “En als er interesse voor is, wil ik met die teksten ook wel de bühne op.”

Touchons le bois! Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content