‘Johan Daisne was de Lanoye van zijn tijd’

Johan Daisne (1912-1978) kreeg eindelijk de biografie die hij verdiende. © BELGA

Met het vuistdikke ‘Johan Daisne 1912-1978 Tussen magie en werkelijkheid’ reconstrueert biograaf Johan Vanhecke meticuleus het leven van de schrijver die door Jeroen Brouwers ooit ‘de Vlaamse Dostojevski’ genoemd werd. Michiel Leen praatte met Vanhecke.

Daisne houdt Vanhecke al lang bezig. Tijdens zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde bij het AMVC-Letterenhuis kreeg hij de Daisne-archieven onder zijn hoede. Een ontzaglijke hoeveelheid manuscripten, briefwisselingen en knipselmappen, waarvan Daisne zelf al bij leven verschillende stukken aan het Letterenhuis schonk. De man die het magisch-realisme in de Vlaamse letteren vorm gaf, leek wel geobsedeerd door zijn toekomstige (auto)biografie als roemrucht schrijver. Iemand als Vanhecke kan er maar zijn voordeel mee doen, al blijft het titanenwerk om die overvloed aan informatie tot een vlot leesbaar boek te verwerken.

‘De déclic kwam er toen ik ontdekte dat er een grote relatie is tussen Daisnes leven en werk,’ zegt Vanhecke. ‘Ik vind het interessant om duidelijk te maken welke weerslag het leven van de auteur op zijn werk heeft gehad. Daisne was ook iemand die constant alles van zich af moest schrijven. Door dat duidelijk te maken, wordt het herlezen van Daisnes werk ook een andere ervaring.’

Was u een Daisne-fan?

‘Ik ben Johan genoemd, naar Daisne. ‘De trap van steen en wolken’, ‘De Trein der Traagheid’en enkele verhalen had ik gelezen, maar een grote fan ben ik niet. Dat hoeft een biograaf ook niet te zijn, integendeel. Een regelrechte Daisne-fan zou de kleine kantjes die de man wel degelijk had, misschien minimaliseren.’

'Johan Daisne was de Lanoye van zijn tijd'
© GF

Er is een duidelijke link tussen oeuvre en leven, zegt u. Wanneer stelde u dat vast?

‘Professor R.F. Lissens zinspeelt al op die relatie in de inleiding bij een ‘Johan Daisne Omnibus’ (1974), waarin hij suggereert dat de novelle ‘Dossier nr. 20.174’ gebaseerd is op een abortuskwestie in Daisnes gezin. (In die novelle onderzoekt een militair ambtenaar de raadselachtige vlucht van een reservist uit een opleidingskamp. Gaandeweg blijkt dat de recente abortus van zijn vrouw de man tot zijn vlucht heeft bewogen. Via spiegeleffecten en ontdubbelingen laat Daisne in het midden of dit onderzoek werkelijk plaatsvindt, of dat de gevluchte reservist dit droomt. ML) Bij het onderzoek van het archief stuitte ik op een cryptisch telegram van Daisnes vrouw die Daisne van commentaar heeft voorzien. In die commentaar schrijft Daisne over die abortus, en hoe die ingreep tegen zijn zin gebeurd is. Gaandeweg ontdek je dus dat de gebeurtenissen uit dat verhaal echt gebeurd zijn. Je moet er dus steeds rekening mee houden dat hij de autobiografische elementen duchtig naar zijn hand zet, maar zodra je de feiten uit zijn leven kent, is het niet moeilijk om ze terug te vinden in zijn literaire werk. In zijn poëzie is die link met zijn eigen leven nog duidelijker: dat is echte dagboekpoëzie. Wat je ziet is dat Daisne zichzelf vaak opsplitst in een aantal figuren, dat hij de namen en functies van de betrokkenen verandert en daarbij ook zichzelf een andere functie aanmeet. Hij zal zichzelf nooit opvoeren in zijn job als Gents bibliothecaris, maar wel als een oude professor, een schilder, opvallend vaak ook als dokter. Voor ‘Dossier nr.20.174’ draait hij gewoon zijn eigen stamboeknummer om. Zo onnozel is het soms.”

Kreeg hij dan nooit commentaar op die aanpak?

‘Zijn broer Michel vertelde me dat een scène uit ‘De Neusvleugel der Muze’ wel heel dicht aanleunde bij het gezinsleven van de Daisnes twee broers, al schrijft Daisne die gebeurtenissen toe aan twee neven van het personage Shawks, een afsplitsing van hemzelf. Moeder Thiery was er niet mee opgezet dat haar zoon de vuile was buiten hing. De schilder Oscar Bonnevalle was niet gelukkig met de manier waarop Daisne hem opvoerde in ‘Terug naar Montmirail’, al blijft het gissen naar wat er waar was en wat niet. Het verhaal ‘Twee schelpen’ bevat het relaas van een avondje stappen onder schrijvers na de opening van een tentoonstelling. Daisne stuurt het verhaal naderhand naar de betrokkenen, maar niemand reageert. Het gezelschap was wellicht niet blij dat Daisne hun kleine kantjes zo in de verf zette. In dit geval deed Daisne ook weinig moeite om een en ander te versleutelen: Mies Bouwhuyss werd Wiesje Meesp, naar haar geboorteplaats, en Anna Blaman kreeg met Ina Metelino een pseudoniem dat duidelijk verwees naar haar lesbische geaardheid. Uit Blamans memoires blijkt ook dat die bewuste avond wel degelijk heeft plaatsgevonden.’

U kon putten uit verschillende omvangrijke archieven, waaronder dat van Daisne zelf. Opvallend: Daisne stuurt zelf al heel vroeg archiefmateriaal naar het AMVC- Letterenhuis.

‘Er is een gigantische hoeveelheid archiefmateriaal. Daisne bewaarde ook alles. Alle knipsels waar zijn naam in voorkomt, alle briefwisseling, vaak met een ontwerp van antwoord of een doorslag erbij. In het Manteau – archief vind je de intense briefwisseling tussen Daisne en Angèle Manteau. Dat er in het Letterenhuis zoveel materiaal aanwezig was, maakte het opzoeken voor mij eenvoudiger. Al moest ik soms ook bepaalde aspecten laten vallen, omdat het boek anders te ver zou uitwaaieren. En het is waar: Daisne bezorgde al manuscripten aan het Letterenhuis nog voor hij echt gedebuteerd was. Stuurde hij tijdens zijn legerdienst kaartjes naar huis, dan vroeg hij aan zijn familie om die ansichten zeker te bewaren, als stof voor een later te schrijven autobiografische roman. Nog voordat hij goed en wel zijn eerste proza heeft gepubliceerd, gaat hij er al van uit dat hij een grote plaats gaat verwerven in de literatuur.’

Is dat spielerei, of meende hij dat echt?

‘Daisne droomde er nu eenmaal van om schrijver te worden. Zijn leven staat dan ook in het teken van zijn schrijverschap. Hij zoekt ook een job die hem toelaat om te schrijven, al is die combinatie niet altijd even gemakkelijk: als stadsbibliothecaris in Gent stort hij zich op zijn job, en schrijven tijdens de werkuren doet hij niet.

Toen de biografie al voltooid was, dook zijn eerste verhaal op, een schets uit 1933. Daisne is dan 21 jaar. Het heet ‘Mijn vriend Peter’, waarin de kiemen te zien zijn van zijn latere autobiografische werkwijze. Het is ondoenbaar om alle beschikbare materiaal in één boek te vatten. Ik ga dat onderwerp elders apart uitwerken.’

Zo’n groot archief is een vloek en een zegen, kortom?

‘Jazeker. Alles werd bewaard. En dan heb ik nog niet eens alles gezien, want de vaderroman ‘Prins van de Libanon’ zal pas worden vrijgegeven wanneer Daisne 40 jaar dood zal zijn, in 2018. De weduwe houdt zich strikt aan die datum die Daisne zelf bepaald heeft.’

Komt uit die papierberg ook een beeld van de man Johan Daisne naar voren?

‘Voor mij is dat een moeilijke vraag: ik heb hem niet persoonlijk gekend. Iedereen zegt dat hij een beminnelijke mens was. Dat was ook zo, denk ik. Maar aan de andere kant kon hij ook egocentrisch zijn. Er zijn twee Daisnes. De vroege Daisne is een extravagante, extraverte spring-in – ’t – veld die overal bij wil zijn. De Daisne van de jaren ’50-’60-’70 is een vroeg-oude, introverte man die snel weent, aan de pillen zit… Maar hij heeft dan ook zijn portie tegenslag te verwerken gekregen: de dood van zijn vader, een mislukt huwelijk, depressies, de dood van zijn dochtertje… Ik heb me echter ver gehouden van psychologisering. De psychologie en psychiatrie zijn niet mijn vakgebied.’

In de jaren ’60 komt Daisne onder vuur te liggen van een nieuwe generatie. Julien Weverbergh schiet met scherp in zijn kritieken.

‘Dat is opmerkelijk: in de jaren ’60 is Weverbergh erg scherp voor Daisne, maar wanneer Weverbergh de leiding overneemt bij uitgeverij Manteau, maakt hij van Daisne een verkoopsucces. De scherpe kritieken kun je niet los zien van een generatieconflict. Als we vandaag nog Daisne kennen, is dat voor een groot stuk aan Weverbergh te danken. In de jaren ’70 had Manteau op zeker ogenblik 19 titels van Daisne in het fonds – nooit vertoond! In die periode wordt Daisne ook een gecanoniseerd schoolauteur, iets wat je ook ziet gebeuren met Raes, Vandeloo en Ruyslinck. Over Raes en Ruyslinck hoor je vandaag niets meer, ‘De Trein der traagheid’ en ‘De man die zijn haar kort liet knippen’ bleven in het collectief geheugen.’

Waar situeerde Daisne zichzelf? Hij is even oud als Boon, maar een generatiegenoot kun je hem bezwaarlijk noemen?

‘Daisne sluit aan bij een generatie vooroorlogse schrijvers. Wanneer ‘De trap van steen en wolken’ verschijnt, heeft Daisnes naam al een zekere weerklank; Boon komt op dat moment opzetten uit het niets. Daisne is de Tom Lanoye van zijn tijd: hij geeft veel lezingen, zoekt actief het publiek op, komt op de radio, heeft een eigen tijdschrift, ‘Klaverendrie’… Met dat tijdschrift mist hij zijn kans om Claus te laten debuteren. Daisne beschouwde Claus als een andere generatie. Stilistisch was er ook een grote afstand met het werk van bijvoorbeeld de vroege Boon. Dat vond Daisne naar eigen zeggen bedenkelijkwerk. Wat ook meespeelde: die nieuwlichters waren concurrenten voor de grote literaire prijzen.’

Is Daisne blijven schrijven tot het bittere einde?

‘Het is maar de vraag wat je schrijven noemt. De prozaproductie stopt vrij vroeg, halverwege de jaren ’60, maar dat merk je niet omdat het even duurde voordat al dat werk uitgegeven werd. De inspiratie stokt, al wil hij nog wel romans schrijven: de plannen waren erg concreet. Projecten als zijn ‘Filmlexicon van de wereldliteratuur’ slorpen veel van zijn energie op. Hij blijft wel gedichten schrijven, en filmbesprekingen. Maar de dood van zijn moeder en het zwarte gat na zijn pensionering grijpen hem erg aan. In de periode voor zijn plotse overlijden lijkt hij dat te boven te komen. Weverbergh hoopte zelfs dat Daisne hem spoedig nieuwe verhalen kon bezorgen.’

Welke boeken uit dat enorme oeuvre zou je zelf heruitgeven bij een eventuele Daisne-revival?

‘De bekendste titels zijn vaak antiquarisch te koop. ‘De trap van steen en wolken’ en ‘De trein der traagheid’ werden begin deze eeuw nog heruitgegeven. Ook ‘De man die zijn haar kort liet knippen’ vind je regelmatig terug. Alleen: als je bekijkt in welke oplages die werken vroeger werden gedrukt, van de Trein meer dan honderdduizend, dan moet je vaststellen dat de beschikbaarheid al bij al beperkt is: mensen houden die boeken echt wel bij. ‘De neusvleugel der muze’, nochtans bekroond met een Staatsprijs, heeft nooit een kans gehad bij het grote publiek, omdat het boek door perikelen met de verschillende uitgeverijen pas jaren na de verschijning een tweede druk kreeg. De vraag is dus: is er een uitgeverij bereid om Daisne opnieuw uit te geven?’

Johan Vanhecke, ‘Johan Daisne 1912-1978 Tussen magie en werkelijkheid’, Houtekiet, 44,99 euro

Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content