Draulans gelooft niet in Van Reybroucks ‘Congo’

In Congo gaat David Van Reybrouck regelmatig kort door of zelfs uit de bocht. Hij schreef dus geen historisch ‘magnum opus’, aldus Dirk Draulans.

David Van Reybrouck – ‘Congo. Een geschiedenis’

Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen

Aantal pagina’s: 680

Prijs: 24,90 euro (paperback)

ISBN: 978-90-234-5866-1

Voor de Knack Extra (7/5/2010) over onze vroegere kolonie kon schrijver David Van Reybrouck naar eigen zeggen een geweldig verhaal aanbieden. Na maanden speuren was hij erin geslaagd de man te vinden die op 29 juni 1960, de dag voor Congo’s onafhankelijkheid, de sabel van koning Boudewijn uit de open wagen had gegraaid waarin de vorst naast Congo’s nieuwbakken president Joseph Kasa-Vubu door de straten van Leopoldstad (het huidige Kin-shasa) paradeerde.

Van dat moment bestaat een foto, een beroemde foto, die Van Reybrouck omschreef als een icoon, een embleem, de metafoor van een tijdperk.

Van Reybrouck vond de man in het stadje Kikwit. Hij heette Longin Ngwadi. Een ontmoeting met een zoon van de man nam alle twijfels weg: hij was de dief van de sabel van Boudewijn! De trotse schrijver gebruikte het verhaal van Ngwadi in zijn Congo-boek als een allegorie voor de vele valse verwachtingen die de dekolonisatie bij de Congolezen had gecreëerd.

Van Reybrouck had echter de pech dat er nog mensen naar de dief op zoek waren, de documentairemakers Dries Engels en Bart Van Peel, die de hulp hadden ingeroepen van de Belgische Congolees Zana Etambala, onderzoeker aan de Katholieke Universiteit Leuven. Zij dolven ene Ambroise Boimbo uit de Congolese archieven als de sabelpikker op, een warrige man die omstreeks 1980 stierf. Een document en biometrisch onderzoek door een forensisch expert staafden hun conclusie.

‘We hebben ook kandidaat-dief Longin ondervraagd’, vertelt Etambala in de Leuvense Campuskrant. ‘Bij het bekijken van de bewuste foto viel hij uiteindelijk door de mand… Zijn verhaal zat vol hiaten en tegenstrijdige informatie, zodat we hem konden schrappen op ons lijstje.’ De biometrische analyses bevestigden dat Ngwadi niet de man op de foto kon zijn.

Van Reybrouck, archeoloog van vorming, heeft toegegeven dat hij fout zat met Longin Ngwadi, maar probeert het belang van de man nu te minimaliseren. Niet meer dan een korte anekdote in zijn ellenlange boek, heet het ineens.

Helaas steunt zijn ellenlange boek in niet geringe mate op gesprekken met Congolezen – van wie een aantal wandelende geschiedenisboeken lijken te zijn – die een substantieel deel van de Congolese geschiedenis vanaf de eerste rij zouden hebben meegemaakt.

Maar waarom zouden de verhalen van die mensen wel authentiek zijn, als hij Ngwadi niet had doorzien? Waarom zou de man op de cover van zijn boek, ene Etienne Nkasi, die tijdens hun gesprekken beweerde dat hij 126 jaar oud was en dat hij een assistent van de negentiende-eeuwse ontdekkingsreiziger Henri Morton Stanley persoonlijk had gekend, wel de waarheid hebben verteld?

Van Reybroucks techniek van ‘checken en dubbelchecken, van met oneindig veel geduld, beetje bij beetje, het verleden opgraven’ heeft hem in ieder geval niet geholpen de man die hij als uithangbord voor zijn boek opvoert, als een historische charlatan te ontmaskeren.

Verhalen verzinnen

Congolezen zijn geboren verhalenvertellers. Als ze geen verhalen meer te vertellen hebben, zullen ze er verzinnen, om bezig te blijven. Als ze merken dat bezoekers geïnteresseerd zijn in hun verhalen, zeker als ze veronderstellen dat die bezoekers geld hebben, zullen ze trachten hen aan het lijntje te houden.

Het is een klassiek gegeven in de Congolese cultuur, waar Van Reybrouck zich van bewust moet zijn geweest. ‘Sommige informanten hechtten meer belang aan een antwoord dan aan een juist antwoord’, schreef hij in het begin van zijn boek. Door zijn flater met de dief rekent hij echter op véél goodwill van zijn lezers om de geloofwaardigheid van zijn gesprekspartners in een als non-fictie verkocht werk te aanvaarden.

Ook in de feiten komt hij weleens zwak uit de hoek, hoewel het bijna onvermijdelijk is dat er in een boek van dit kaliber schoonheidsfoutjes sluipen. Hij laat iemand Paul Bonga Bonga opvoeren als de eerste Congolese voetballer in de Belgische competitie, terwijl in het Knack Extra-nummer over Congo Léon Mokuna zijn verhaal als eerste zwarte in onze competitie doet. Zijn informatie over de paleizen van dictator Mobutu Sese Seko in diens thuisbasis Gbadolite is fout.

Een archeoloog wiens wetenschappelijk werk onder meer over apen handelde, zou zijn biologie correct mogen hebben, maar Van Reybrouck verwart de berggorilla met de oostelijke laaglandgorilla en het Kahuzi Biega Nationaal Park met dat van de Virunga. En Vodacom is geen Zuid-Afrikaanse gsm-operator, zoals Van Reybrouck beweert, maar in meerderheid Brits.

Erger is dat Van Reybrouck soms heel kort door de bocht gaat als het over fundamentele aspecten van de Congolese geschiedenis gaat. Je moet wel een héél groot geloof in de vermijdbaarheid der dingen hebben als je alle misère van de Congolezen sinds 1996 in de schoenen van de Fransen wilt schuiven, die tijdens de Rwandese genocide van 1994 een militair en politiek manoeuvre uithaalden om de Hutu-verantwoordelijken voor de volkenmoord naar Congo te laten ontsnappen.

Je moet mensen bovenmenselijke eigenschappen toedichten als je de eerste premier van Congo, Patrice Lumumba, wilt verwijten dat hij tijdens de onafhankelijkheidsceremonie in 1960 een bevlogen maar uiterst kritische toespraak gaf nadat koning Boudewijn de lof van Leopold II had mogen zingen.

Was het diplomatisch wat Lumumba deed? Nee. Had hij het beter niet gedaan? Daar kan over gediscussieerd worden. Het was wel begrijpelijk wat hij deed. Hij rekende – als veel meer dan een symbolische sabeldief – af met de koloniale voorgeschiedenis van zijn land. Het was logisch dat hij verontwaardigd was over wat hij van de koning te horen had gekregen. Maar verontwaardiging is een gegeven waar Van Reybrouck moeite mee heeft.

In zijn ‘verantwoording der bronnen’ doet hij het invloedrijke boek De Geest van Leopold II van Adam Hochschild af als ‘helaas meer drijvend op een talent voor verontwaardiging dan voor nuance’. Hochschilds perspectief noemt hij ‘meermaals erg manicheïstisch’. Even opgezocht. Manicheïsme: dualistische, gnostische leer die twee goddelijke wezens of beginsels, een goed (het licht) en een kwaad (de duisternis), aannam. Bon, te zwart-wit dus, volgens Van Reybrouck.

Maar wat is er mis met verontwaardigd zijn over een activiteit die verkocht werd als een humanitaire missie (tegen slavernij), maar finaal een banale strooptocht bleek te zijn waarin miljoenen mensen werden gedood of zwaar verminkt?

Doet het veel ter zake dat Leopold II niet voorzien had dat de zwarte bevolking zo schandalig voor zijn persoonlijk geldgewin zou worden misbruikt dat hier, volgens Van Reybrouck, geen sprake was van een genocide of een holocaust? Natuurlijk niet. Het is wat te gemakkelijk om de wreedheid van onze voorvaderen te versmachten onder een irrelevant academisch debat over terminologie.

Congokenner Ludo De Witte is op de website www.apache.be heel kritisch over Van Reybroucks interpretatie van belangrijke fasen uit de Congolese geschiedenis. ‘Mooi gecomponeerd, maar geen waarheidsgetrouwe weergave’, oordeelt hij over het boek. ‘Van Reybrouck schreef een geschiedenis waarin nogal wat westerse bemoeienissen worden weggemasseerd… Dat is als het verslag van een voetbalwedstrijd waarin slechts over één ploeg wordt gesproken.’

En nog: ‘Bladzijden die de Belgische autoriteiten in een kwaad daglicht zouden kunnen plaatsen, lijken wel uit het boek weggescheurd.’ Of: ‘Van Reybrouck steunt te veel op analyses van auteurs en ‘informanten’ die het neokoloniale perspectief genegen zijn… Het volstaat echter niet om anekdotes, herinneringen en meningen van tientallen mensen samen te brengen om een geschiedenisgang te reconstrueren.’

Kinderen roven

De rol van de missies in onze oude kolonie, bijvoorbeeld, behandelt Van Reybrouck héél welwillend. Het is evident dat de laatste vijftig jaar de paters en nonnetjes er schitterend werk hebben geleverd in moeilijke omstandigheden. Maar een eeuw geleden waren de missies een ander soort factor, een factor met veel sterkere economische belangen.

Van Reybrouck beschouwt de excessen van toen als een ongewild nefast neveneffect van goede bedoelingen, terwijl De Witte benadrukt dat de missies, die naast bekeerde zieltjes ook werkvolk nodig hadden, onder meer kinderen lieten roven tijdens strafexpedities.

Van Reybrouck heeft voor zijn analyses sterk gesteund op gesprekken met bevlogen missionarissen, en het is duidelijk dat die hem hebben beïnvloed. Hij opereerde in Congo ook graag vanuit kringen van kunstenaars, en dat voel je eveneens in zijn boek – ze hebben zijn visie gekleurd. Hij mocht ooit een groot podium op met een Congolese muzikale vedette, waardoor die man in zijn geschiedenis een buitensporig grote rol krijgt toebedeeld.

We vernemen eindeloos veel meer over de perikelen van superster Werrason en zijn band met een bierbrouwerij dan over de moord op president Laurent-Désiré Kabila. De buitengewone inspanningen van de charismatische geestelijke Apollinaire Malu-Malu om de allereerste verkiezingen sinds mensenheugenis en het recente vredesproces in goede banen te leiden, worden in twee zinnetjes afgehaspeld.

Dat de meeste dikbetaalde medewerkers van de peperdure vredesoperatie van de Verenigde Naties die momenteel in Congo loopt (de MONUC), zich niet buiten de veiligheid van hun hermetisch afgesloten kampen wagen, moet je tussen de regels gaan zoeken.

Van Reybrouck heeft bij zijn reizen in het moeilijk toegankelijke land natuurlijk dankbaar gebruikgemaakt van de faciliteiten van de MONUC. Hij is uiteraard ook beïnvloed door het intellectuele milieu waarin hij bij voorkeur vertoeft. Als je België zou benaderen vanuit de intellectuelencafés in de buurt van de Brusselse Dansaertstraat, krijg je ook een ander beeld dan wanneer je onbevangen door het land zou trekken.

Zo is het opvallend hoe keihard Van Reybrouck is voor de ondertussen machteloze rebellenchef Laurent Nkunda, en hoe hij rebellenleider Jean-Pierre Bemba, die in de loop van het vredesproces vice-president werd maar nu in het Internationaal Strafhof op een proces wegens misdaden tegen de mensheid zit te wachten, steevast – en terecht – als een onmens afschildert. Maar geen onvertogen woord over huidig president Joseph Kabila.

Het contrast tussen het beeld dat Van Reybrouck van Kabila schetst en het portret dat hij van diens tegenstanders borstelt is, welja, erg manicheïstisch. De geschiedenis van Kabila begint in Van Reybroucks verhaal pas vanaf het ogenblik dat hij zijn vermoorde vader als president opvolgde. Alsof Joseph nooit de chef van zijn vaders rebellenleger was, nooit de Congolese rechterhand was van de Rwandese topmilitair James Kabarebe die in Van Reybroucks versie van de feiten systematisch de zwartepiet krijgt toegeschoven. Alsof hij niet in de buurt was toen zijn troepen in het plaatsje Tingi-Tingi een slachtpartij onder Rwandese vluchtelingen aanrichtten.

Van Reybroucks visie op het Congolese reilen en zeilen lijdt onder hetzelfde euvel als die van sommige Belgische ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie: zij kiezen voor de aanpak met fluwelen handschoenen om een belangrijke rol – als natie en als individu – te kunnen blijven spelen in het land waarmee we ondanks alles een historische band hebben, waarover we kennis en ervaring hebben vergaard.

Ervaring die uiteraard vooral rendeert als we ter plekke een sleutelrol kunnen blijven spelen, wat in een land als Congo niet bevorderlijk is voor een kritische instelling. Ook in die zin heeft Van Reybrouck er goed aan gedaan om op de cover van zijn boek in kleine letters ‘eengeschiedenis’ onder de grote titel ‘Congo’ te laten plaatsen.

‘De blanke was géén ongenaakbare halfgod’, schrijft Van Reybrouck als evaluatie van de indrukken van de eerste Congolezen die destijds door België konden reizen. Dat gaat ook voor hem als schrijver over Congo op.

Nog voor zijn boek verschenen was, werd het de hemel in geprezen als een ‘langverwacht magnum opus’. Maar om dat kwaliteitslabel te verantwoorden, bevat het te veel fouten en verkeerde inschattingen.

Daarenboven is er ondertussen pedanterie in Van Reybroucks verhaal geslopen – dat zie je dikwijls bij intellectuelen die zich in het nauw gedreven voelen. Toen hij in een televisieprogramma moest toegeven dat hij in de fout was gegaan met de identificatie van de sabeldief, en dat als een bagatel probeerde af te doen, zei hij dat je als je een kathedraal hebt gebouwd, niet wakker ligt van een hondje dat tegen de gevel komt plassen.

Een kathedraal? Misschien, maar dan wel een die in lang vervlogen tijden door kolonialen is gebouwd en sindsdien zwaar is aangetast door de Congolese natuur.

Dirk Draulans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content