Benno Barnard

Bij een graf in Lourmarin

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard brengt good old Chesterton in het geweer tegen de Bijbel-bashing van Geert Lernout: ‘Religie is iets monsterlijks, maar je raakt er toch nooit vanaf.’

Bij een graf in Lourmarin

Ons vlees is allerminst als gras; afgesneden
wast het weer van onderaf. Maar uw karkas,
meneer, maakt allesbehalve een hel hier
van het leven, of straf: vredig net buiten
de route touristique gelegen, ALBERT CAMUS
rustiek in de bescheiden grafplaat geschreven,
tegen strak azuur het geuren van lavendel,
zacht zoemend boven het gebeente, als was
elk lijden zwendel, alsook het Niets.

Ik zag in het boogveld te Moissac de hoek
van de pols van Zijne Almacht en Het Boek
in zijn hand gevuld met duivenkak. De dieren
weten anders want anders niet: gesteente
blijft gesteente. Alleen wij, wij, alleen, moeten
eerst eeuwig argumenteren, en dan nog blijven
wringen inzicht en niet willen accepteren.

Een hagedisje glipt over uw geboortejaar
en wordt levend tussenstreepje. Even.
Tot het van mijn schaduw schrikt die schrok
van een besef: dat zolang ik er zelf nog ben
u zult moeten blijven existeren. Een hartaanval?
Een auto-ongeluk? Ben nog zo toegedaan. U.
En de dingen. Gelieve me te excuseren.

Huub Beurskens
Ongepubliceerd

Laat ik om te beginnen openbaren dat ik met de dichter van dit vers bevriend ben: in het van achterbaksheid stinkende café der letteren druk ik hem demonstratief de hand.

Maar anders dan een huwelijk heeft een vriendschap narcistische trekken: ik gebruik dit vers niet om mijn vriend Beurskens bloemen toe te werpen; mijn motief is heel wat zelfzuchtiger. Ik lijk op de man in dit gedicht. Ook ik ben zo’n gevoelige voetafdrukverzamelaar, die geboortehuizen en graven van geestverwanten bezoekt. Ook ik belijd een moeizaam agnosticisme, en in de woorden van Beurskens wringen mijn eigen inzichten. Ja, de lichte diepzinnigheid van dit gedicht is als een wijn die mijn geest wekt uit zijn luie conformisme.

Beurskens stuurde me dit gedicht na een lang verblijf in Frankrijk. Hij schreef erbij dat hij ‘agnost’ was en voegde daaraan toe: ‘Maar wel eentje die verdomme maar niet van die bijbel en dat geloof af kan afblijven. Het overkomt (overcomes) me keer op keer. Kennelijk zou ik graag nog steentjes aan dat boek bijdragen, zou ik een apocrivist willen zijn. (Bestaat dat woord; does it makes sense?)’

Dit gedicht heeft velerlei denkconsequenties, die me sinds de eerste lezing zijn blijven bezighouden. Het erin uitgedrukte wereldbeeld is onaf, tegenstrijdig, romantisch, rationeel, ootmoedig, christelijk en antichristelijk. Het is dus interessant.

Op de dag dat ik het gedicht van Beurskens ontving, 31 augustus 2011, las ik ook een stuk van Geert Lernout in De Morgen. Het ging over God en drukte een wereldbeeld uit zoals dat alleen in een traditioneel katholiek land kan bestaan: af, coherent, verlicht, ijdel, antichristelijk. Dat was dus oninteressant.

Uit Lernouts stuk heb ik mogen leren dat God niet bestaat. De auteur heeft het zoals gebruikelijk in deze streken over de Nobodaddy die William Blake al twee eeuwen geleden bestreed. Als rooms-katholieke atheïst projecteert die pedante Lernout zijn ouwe godsbeeld – dat van een vijfjarige – op het personage waarop de christenen nog altijd kauwen.

Er is vier millennia over dat personage en zijn gedragingen nagedacht en geschreven in alle bestaande literaire genres, en zo is er, als op een zweetdoek, een vage afdruk verschenen van die Hoogbedaagde*. God is dus fictie, dat heeft Lernout goed begrepen. Aan iedere niet-literaire god moeten we onmiddellijk soldaten offeren. Maar kondigen niet al de oudste schrijvers, zij die de literaire God in hun formuleringen te voorschijn hebben gelezen, het verbod op het mensenoffer af?

Van louter zelfingenomenheid herkauwt Lernout het populairste van alle onder de westerse intelligentsia populaire antisemitische clichés: de God van het Oude Testament is een wrede stamgod. Hoe vaak je dat niet leest! Je haast zou gaan denken dat niemand van die intellectuelen ooit iets behoorlijks heeft gelezen over het ingewikkelde boek dat al tweeduizend jaar op ons bureau ligt. Natuurlijk, ik mag de tragische historische rol van de Kerk niet uit het oog verliezen: ze zijn allemaal anaal verkracht door een zwartrok. Maar Lernout geeft notabene les over de Bijbel! Als een student van hem het zou wagen over ‘Ulysses’ te schrijven – ach, zijn eigen Bijbel! – zoals hijzelf over de Heilige Schrift, zou hij beslist in profetische toorn ontsteken.

Intussen sleep ik, wreed stamhoofd van mijn eigen gezin, mijn kinderen op zondag mee naar de anglicaanse kerk. Frank Albers liet mij indertijd al weten hoe abject hij het vond dat wij ons nageslacht lieten dopen. Hoor eens hier, stelletje koffiehuisliteratoren, het is zoals Chesterton in ‘Orthodoxy’ zegt: religie is iets monsterlijks, maar je raakt er toch nooit vanaf – en het christendom heeft die vleeseter beter getemd dan wie dan ook.

En dus luisteren mijn kinderen het jaar door op zondag naar een aaneengeschakeling van stokoude verhalen. Ze eten vervolgens een plakkerig wafeltje en drinken een slokje rode wijn van erg matige kwaliteit. Ze hebben geleerd dat deze teleurstellende snack ook een reepje vlees en een paar druppels bloed is van het lichaam van een twintig eeuwen geleden doodgemartelde dissident. En alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, krijgen ze ook nog eens te horen dat ze, onhandig op hun knieën tafelend, tot een ‘mystiek lichaam’ behoren, bestaande uit alle andere christenen.

Deze duistere metaforenverstrengeling, gevoegd bij een op de Verlichting gestoelde vorm van onderwijs, maakt dat zij het culturele continuüm van de westerse beschaving helpen voortzetten en leren leven met een onsluitbaar wereldbeeld.

* Daniël 7:9, Naardense Bijbel. De Statenvertaling heeft ‘Oude van dagen’.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content