Yamila Idrissi neemt afscheid van het parlement: ‘Ik voel dat mijn verhaal bij de SP.A voorbij is’

Yamila Idrissi: 'Ik heb nooit een excuustruus willen zijn.' © Franky Verdickt
Walter Pauli

In mei 2019 zal Yamila Idrissi niet meer deelnemen aan de verkiezingen, zegt ze tegen Knack. Ze verlaat het Vlaams Parlement en haar partij, de SP.A, na respectievelijk tien en twintig jaar dienst. ‘Ik voel dat mijn verhaal bij de SP.A voorbij is.’

Soms is iemands laatste interview als actieve politicus ook een van de moeilijkste. Yamila Idrissi zal het vooraf benadrukken: natrappen is niet haar stijl, en evenmin wil ze het proces van SP.A-voorzitter John Crombez maken. ‘Ik wil een afscheid in schoonheid. Wat overheerst, is dankbaarheid voor alle kansen die ik heb gekregen. En vooral voor het draagvlak dat mijn werk in Brussel heeft gekregen. Bij elke verkiezing had ik meer voorkeurstemmen: mijn politieke strijd werd van onderuit gedragen.’

En toch: een afscheid is altijd een adieu. Idrissi was in 2003 een van de eerste socialistische parlementsleden met Marokkaanse roots. Sinds 2009 is ze een vaste waarde in de Commissie voor Cultuur van het Vlaams Parlement, en in Brussel is ze al ruim tien jaar een aanwezige, bezige politica met een ruim en divers netwerk, een vrouw ook met een naam. Toch heeft ze voor zichzelf de beslissing genomen: het is mooi geweest.

Yamila Idrissi: Ik zal in mei 2019 niet meer deelnemen aan de verkiezingen. Ik wil mijn engagement elders voortzetten, ik wil impact blijven hebben op de samenleving. Waar of hoe, dat weet ik nog niet.

Ik neem geen afscheid omdat de SP.A het slecht doet. Dat zou eerder een reden geweest zijn om te blijven: ik ben en blijf een progressief.

Waarom is het op? Voor een politicus is er werk te over in Brussel.

Idrissi: Na tien jaar voel ik dat mijn verhaal bij SP.A voorbij is. Ik heb gezegd wat ik te zeggen heb. Ik voel dat ik niet vooruitga. (aarzelt) Ik heb een burn-out achter de rug: mijn lichaam wilde niet meer mee. Mijn hersenen werkten wél nog. Ik heb tijd gehad om na te denken, en ik heb beslist om deze fase van mijn leven af te ronden. Ik weet en voel dat er in de samenleving nog belangrijk werk voor mij is, maar niet meer in de politiek. Dus heb ik mijn conclusie getrokken. Ik doe dat sans rancune. Integendeel, ik neem afscheid met veel liefde voor mijn partij. Ik hoop dat de SP.A weer zal opstaan. Het móét, ook al zal het niet gemakkelijk zijn.

Ik neem dus geen afscheid omdat de SP.A het slecht doet. Dat zou eerder een reden geweest zijn om te blijven: ik ben en blijf een progressief.

Heeft uw vertrek ook te maken met de concurrentie van uiteenlopende figuren in de Brusselse SP.A: schepen Ans Persoons, minister Pascal Smet, senator Bert Anciaux…

Idrissi: Nee. Ik ben niet bezig met de politique politicienne. De gewone mensen trouwens ook niet. In de politiek is maar één zaak essentieel: je geloofwaardigheid. Verlies je die, dan haken de mensen af. Je mag dan nog honderdduizend spelletjes spelen en met ik-weet-niet-welke uitleg afkomen: als mensen een partij of een politicus niet meer geloven, is het voorbij.

Natuurlijk is dat een van de problemen van uw partij, de SP.A.

Idrissi: Dat is uw analyse. Het is voor elke partij goed om zich te houden aan een paar principes die haar heilig zijn. Zo moeilijk is dat niet. Progressieve politici moeten zich altijd afvragen: hoe kunnen we mensen sterker maken, hoe kunnen we hen ‘verheffen’? Als ze daarvan uitgaan, hebben ze een ontzettend breed draagvlak in de samenleving. Doen ze dat niet, dan voelen mensen dat je een rolletje aan het spelen bent.

Mijn ogen zijn opengegaan na een ontmoeting met de Franse socioloog Didier Eribon. Hij komt ook uit de arbeidersklasse. In zijn boek Retour à Reims beschrijft hij zijn terugkeer naar zijn geboortestad. In de arbeiderswijk van zijn jeugd, zo ontdekt hij, stemt iedereen nu voor Front National. Dat is het grote drama in Frankrijk en bij ons: dat rechts erin geslaagd is om de mensen tegen elkaar op te zetten, en dat links daarop geen goed antwoord heeft. Hetzelfde gebeurt in de moslimgemeenschap die ik ken van mijn jeugd: de vijandschap tegenover de Belgische samenleving groeit in plaats van te verminderen. Als we de verbinding tussen de verschillende groepen niet kunnen maken, zitten we in slechte papieren.

Yamila Idrissi: 'Het volksmeisje dat ik was, zal nooit meer uit mij verdwijnen. Het hoort bij wie ik ben.'
Yamila Idrissi: ‘Het volksmeisje dat ik was, zal nooit meer uit mij verdwijnen. Het hoort bij wie ik ben.’© Franky Verdickt

Uit welk milieu komt u?

Idrissi: Ik was een jaar oud toen ik samen met mijn ouders naar Mechelen verhuisde, als tweede kind van een gezin van acht. We woonden in een volksstraatje met kleine arbeidershuisjes. Onze buren waren Angèle, die elke avond dronken was uit eenzaamheid; Jean en Hilda, een marginaal koppel dat in een huisje zonder badkamer woonde; en Maria en Ward, twee oud-collaborateurs. Die mensen waren toen niet racistisch: ze leerden ons zelfs de paashaas kennen.

Nu, ons huis was net zo’n krot als het hunne, en op een dag brandde het helemaal af. Na die brand kregen wij een sociale woning. Voor ons was dat het paradijs: ineens hadden we een huis in een ‘betere’ buurt, met víér slaapkamers, stromend water en een echte badkamer. En dankzij een studiebeurs kon ik naar de universiteit. Ik heb uiteindelijk rechten gestudeerd. Meer dan vijfentwintig jaar geleden was dat niet vanzelfsprekend voor een dochter van Marokkaanse Berbers. Dat ik later voor de SP.A zou kiezen, komt doordat ik me altijd schatplichtig ben blijven voelen aan de verwezenlijkingen van sociaaldemocratie.

U hebt niet alleen culturele drempels moeten overwinnen, maar ook financiële?

Idrissi: Ik wéét wat het is om in armoede te leven, of om vernederd te worden voor een klas. Ik herinner het mij nog heel goed: ik had een tot op de draad versleten pulleke aan, en de juffrouw riep voor de hele klas: ‘Heb jij nu echt niets anders?’ Ik ben tot in het diepste van mijn ziel geconfronteerd met armoede. In de buurt van vroeger woon ik niet meer, maar het volksmeisje dat ik was, zal nooit meer uit mij verdwijnen. Het hoort bij wie ik ben.

Het is ook nooit gestopt. Vele jaren later solliciteerde ik als juriste bij een openbare instelling. Ik kwam als eerste uit de selectie, en toch weigerde de raad van bestuur me. Pas vijftien jaar later kwam ik te weten waarom, toen een van de betrokkenen me zijn excuses kwam aanbieden: ze konden het destijds niet maken om een allochtone dame als uithangbord te laten fungeren. ‘Wij vonden u wel de beste kandidaat’, zei die man nog. (glimlach) Het omgekeerde is ook waar: ik heb mogen ervaren hoe het is om vleugels te krijgen als mensen wél in je geloven.

Ik heb nooit een excuustruus willen zijn. Ik ben eigenlijk té geëmancipeerd. Ik was voorbestemd om snit en naad te doen, maar ik koos voor rechten. Ik had op mijn achttiende moeten trouwen, maar ik weigerde. Ik heb altijd andere keuzes gemaakt dan mijn omgeving van me verwachtte. Dat maakt ook dat anderen soms bang voor je zijn.

Men spreekt van het glazen plafond waar vrouwen tegenaan botsen. Ik kan u zeggen: voor vrouwen met een kleur gaat het om een betonplaat.

Hoe bent u in de politiek beland?

Idrissi: In 1999 heb ik me voor het eerst kandidaat gesteld bij verkiezingen, als onafhankelijke op een rood-groene lijst in Brussel. Ik werd niet verkozen, maar behaalde wel het op één na hoogste aantal stemmen. Nadien heb ik bewust voor de socialisten gekozen. En een paar jaar later kwam ik terecht op het kabinet van Frank Vandenbroucke, die toen minister van Sociale Zaken was. Frank Van Massenhove was zijn kabinetschef. We moesten keihard werken, dag en nacht, en tegelijk was het een tijd van rock-‘n-roll en avontuur. Als ik vandaag een dossier opstel, doe ik het nog altijd zoals Vandenbroucke en Van Massenhove mij dat geleerd hebben.

(trots) Daardoor heb ik toch een paar fameuze stenen in de rivier kunnen verleggen. Ik heb aan de kar getrokken voor een nieuw museum voor beeldende kunst op de site van de Citroën-garage in Brussel. Ik heb ervoor gezorgd dat er aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) een leerstoel is gekomen genoemd naar Fatima Mernissi – de Marokkaanse sociologe en feministe, en mijn grote voorbeeld en soulmate. En vooral: ik ben er nog altijd onwaarschijnlijk trots op dat ik een instelling als de Grote Moskee van haar voetstuk heb laten tuimelen. Ik stelde voor om er een centrum voor moderne islam van te maken, door de erfpacht op te zeggen en de geldstromen uit Saudi-Arabië droog te leggen. Al is trots is eigenlijk niet het juiste woord: ik ben oprecht blij dat ik de kat de bel kon aanbinden toen dat nog niet voor de hand lag.

Ik heb als parlementslid echt wel boven mijn gewicht kunnen boksen, en tegelijk besef ik: die prestaties zijn alle drie het resultaat van mijn parlementaire werk buiten het halfrond.

De Grote Moskee werd met egards behandeld omdat ze een gift zou zijn van koning Boudewijn aan de Saudische koninklijke familie.

Idrissi: Inderdaad. Al snel mocht ik ervaren dat ik met mijn kritiek een open zenuw had geraakt. Men probeerde me in diskrediet te brengen, men verweet me geen echte moslima te zijn. ‘Met welk recht spreekt zij over de islam?’

Ik antwoordde dat ik sprak met het recht van iemand die islamitisch is opgevoed. Met de ervaring van iemand die de Grote Moskee van binnenuit kent. Ik ben héél traditioneel opgegroeid. Ik ging elke zaterdag en zondag naar de Koranles in de moskee. Ik kon de Koranverzen reciteren, zelfs met de juiste gebaren en de gepaste intonatie – ook dat is een deel van mijn persoonlijkheid. Als jong meisje wist ik al: wat in de Grote Moskee werd verteld, deugde niet. Ik herinner me dat we er tijdens een schooluitstap ontvangen werden. De imam vertelde dat meisjes minderwaardig waren aan jongens. Ik heb toen geroepen: ‘Dat staat zo níét in de Koran! Dat is niet de islam die ik ken!’ Die man was razend. Daarom wist ik als politica dat het juist was om de aanval op de Grote Moskee te openen.

Yamila Idrissi: 'Misschien had er soms wat meer waardering mogen zijn voor mijn werk.'
Yamila Idrissi: ‘Misschien had er soms wat meer waardering mogen zijn voor mijn werk.’© Franky Verdickt

De wraak is zoet.

Idrissi: Het gaat niet om wraak. Ik ben altijd een politica geweest die liever ‘voor’ was dan ’tegen’. Alleen dan kun je iets realiseren. Daarom vond ik het zo belangrijk om een moderne islamkenner als Rachid Benzine naar Brussel te halen, om in lezingen aan jongeren uit te leggen dat de islam níét oproept tot vijandigheid tegen onze Belgische en westerse samenleving. Veel jongeren in het publiek zijn toen beginnen huilen. Ze zeiden tegen Benzine: ‘U gooit ons wereldbeeld aan diggelen. U doet ons pijn.’ Toen wist ik dat het goed was. Dat is namelijk de echte betekenis van verheffen en emanciperen: mensen sterker maken.

Ik heb Benzine uitgenodigd in het kader van de Fatima Mernissi-lezingen aan de VUB, samen met Thomas Vanderveken en Béatrice Delvaux. Dat is mijn taak als parlementslid, net als mensen verbinden en bijeenbrengen. De zaal was meteen uitverkocht. (giechelt) Ik heb toen een aantal bobo’s van de gastenlijst gegooid om plaats te maken voor Marokkaanse vrouwen uit Molenbeek. Het was die avond een vol huis: bcbg’s zaten naast vrouwen met een hoofddoek, nieuwsgierige studenten en natuurlijk ook een paar fundamentalisten met lange baarden, om te horen wat voor foute dingen er zouden worden verteld. Ook Jan Goossens heeft Benzine nog drie avonden geprogrammeerd in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) voor Le Coran expliqué aux Bruxellois. En telkens zat de KVS bomvol. Dat vond ik een mooie prestatie: via cultuur mensen van diverse pluimage samenbrengen.

In de Wetstraat is er nauwelijks aandacht voor zulke initiatieven. Het illustreert dat vrouwen – en zeker vrouwen van niet-Belgische afkomst – wellicht harder moeten werken om gezien te worden.

Idrissi: Niet in de Commissie voor Cultuur. Ik denk wel dat vriend en vijand erkennen dat ik daar een van de belangrijke stemmen was, en als minister van Cultuur heeft Sven Gatz (Open VLD) met mij zijn handen vol gehad. Maar ik was er niet bij waar de macht verdeeld wordt. Ik ben nooit commissievoorzitter geweest, terwijl ik dat zou hebben gekund.

Uw partij heeft er nooit voor gevochten.

Idrissi: Ze heeft het me ook nooit gevraagd.

Men spreekt van het glazen plafond waar vrouwen tegenaan botsen. Ik kan u zeggen: voor vrouwen met een kleur gaat het om een betonplaat. Het zit in de natuur van de mens: elke groep met macht wil die macht behouden. En mensen in een machtspositie zijn de poortwachters. Zij zorgen ervoor dat je niet kunt doorstromen of niet binnengelaten wordt. Zij bepalen wat de zogezegd ‘objectieve’ regels zijn. Het gaat niet alleen om witte mannen, het gaat om een bepaald machtsdenken.

Yamila Idrissi

– 1968: Geboren op 15 april in Beni Sidel, Marokko

– 1969: verhuist naar Mechelen

– Studie: maatschappelijk assistent (1992, Hoger Instituut voor Maatschappelijk en Cultureel Werk) en rechten (VUB, 1996)

– 2001-2003: kabinetsmedewerker van minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A)

– 2003-2004: lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (SP.A)

– 2006: adjunct-kabinetschef van minister van Werk Peter Vanvelthoven (SP.A)

– 2003-2004: en sinds 2009 Vlaams Parlementslid (SP.A)

– Sinds 2007: lid van de raad van bestuur van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS)

– Sinds 2013: lid van de raad van bestuur van de VUB

– 2007: wint de Wablief-prijs voor haar autobiografie Kif-Kif, met Tessa Vermeiren als coauteur

Een paar jaar geleden was ik in Syrië. Ik wilde de Grote Moskee van Aleppo bezoeken, maar een man hield mij tegen: ‘U moet een abaya dragen of u komt er niet in.’ Na een hele discussie gaf ik toe. Ik stond op het binnenplein, en daar vloog die man mij opnieuw aan: hij had gezien dat ik één knoopje had vergeten te sluiten. Een paar dagen later was ik in Damascus en wilde ook daar de Grote Moskee bezoeken. Ik was de trammelant uit Aleppo moe en zei al bij de ingang zelf tegen de wachter: ‘Geef mij maar een abaya.’ Die man keek mij spottend aan, als een tweederangs-Omar Sharif: ‘U, een abaya? Wilt u uw mooie vormen voor ons verstoppen?’ Telkens was het een machtsspel van een man tegenover een vrouw. Voor de eerste kerel incarneerde ik het kwaad, voor de tweede was ik een voorwerp van verleiding. Als vrouw kun je die strijd eigenlijk niet winnen.

Het gebeurt ook in Brussel. Telkens als Aviel Cahn, de intendant van Opera Vlaanderen, mij zag, vroeg hij vanuit de hoogte: ‘En u bent?’ En telkens moest ik mijn naam en functie herhalen. Tot ik op hem afstapte en mijn hand uitstak: ‘Yamila Idrissi, Vlaams Parlementslid. Straks zal ik u ondervragen in de Commissie voor Cultuur.’ Sindsdien kent hij mij wel. (lacht)

Hebt u ooit problemen gehad met uw partij rond het uitoefenen van uw spreekrecht?

Idrissi: Een paar keer. Vorig jaar ging de SP.A schoorvoetend akkoord met mijn aanval op de Grote Moskee van Brussel. Ik begrijp dat ergens wel. Politici die tussen twee werelden staan, zijn altijd een beetje een voorhoede. Een aantal mensen kunnen dan niet volgen. Ze weten niet dat je als twaalfjarig meisje in opstand bent moeten komen tegen mannen van diezelfde moskee. Ze kennen het wahabisme, het salafisme en het soennisme niet. Ik wel, en ik voelde dat ik voor zulke interventies een draagvlak had – zowel bij de bobo’s als bij de gewone mensen in Brussel. Ik kreeg applaus van de Marokkaanse mama’s die hetzelfde hadden meegemaakt als ik. Ik sprak over zaken die hun naar het hart gaan. Over de angst van hun zonen, die geronseld kunnen worden voor de IS.

Wij, progressieven, kunnen onze tijd natuurlijk verdoen aan bijzaken als Sinterklaas en Zwarte Piet. Daardoor verliezen we alleen maar de hoofdzaken uit het oog.

Namelijk?

Idrissi: Dat ‘autochtone’ Brusselaars en Brusselaars van een andere afkomst allemaal in dezelfde shit zitten. Wat ons bindt, is de angst voor precariteit – kwetsbaarheid. Overal is er kinderarmoede, zijn er kinderen die helemaal niets krijgen van Sinterklaas. Dat is veel erger dan zo’n non-debat over Zwarte Piet. Rechts is erin geslaagd om identitaire kwesties naar voren te schuiven als belangrijke maatschappelijke discussies. Links gaat daarop in – en trapt zo in de val.

Links moet het opnieuw over de essentie durven te hebben: hoe maken wij deze samenleving opnieuw van ‘ons’. Hoofddoek en kleur doen er niet toe.

Uw partij maakt de verbinding waarvoor u pleit niet expliciet, of doet dat alleen met grote terughoudendheid.

Idrissi: Dat zou kunnen. In De Standaard stond onlangs een artikel met als kop: ‘Iedereen is bang’. Angst maakt conservatief. Angst maakt ook kwetsbaar. Want wie altijd bang is, krijgt slaag. Een progressieve partij moet durven te benoemen wat er fout loopt. Maar socialisten moeten ook durven te zeggen wat er goed is. Ik heb aan politiek gedaan omdat ik geloofde dat het anders kon, en beter. Dan vind je gemakkelijk medestanders, over de partijgrenzen heen en ook buiten de politiek. Toen ik de Grote Moskee aanviel, heeft Bart Somers (Open VLD) volop zitten tweeten: ‘Dat is een fantastische actie en dus steun ik u.’

Met alle respect, maar uw partij heeft niet volop zitten tweeten toen u de Grote Moskee aanviel.

Idrissi:(zwijgt)

Af en toe moet een partij gewoon dapper durven te zijn, toch?

Idrissi: Kijk, ik heb het op mijn papier geschreven ter voorbereiding van dit interview: ‘Moed’. Een partij moet niet alleen geloofwaardig zijn, maar ook moedig. Een partij moet niet pleasen, een politicus of politica evenmin. Wij moeten waarachtig zijn en oprecht. Als mensen kwamen klagen, zei ik vaak: ‘Ik ben God niet, hoor.’ Ik wil wel doen wat ik kan, maar meer beloof ik niet. Mensen pikken dat. Ze verwachten niet het onmogelijke. Ze verwachten het juiste.

Rechts is erin geslaagd om identitaire kwesties naar voren te schuiven als belangrijke maatschappelijke discussies. Links gaat daarop in – en trapt zo in de val.

Kan dat wel? Wat is het juiste standpunt rond de hoofddoek?

Idrissi: Fatima Mernissi heeft ooit gezegd: ‘De hoofddoek doet er niet toe. Het is een non-issue. Je kunt geen hoofddoek dragen en toch haatdragend denken en giftig handelen. Je kunt evengoed een hoofddoek dragen en briljant en zeer menselijk zijn.’ Nogmaals, het identitaire debat woedt al twintig jaar en helpt ons geen centimeter vooruit. Het verzwakt de linkerzijde, want het leidt haar af van kwesties die echt belangrijk zijn, zoals de vraag of een moslima, met of zonder hoofddoek, op het einde van de maand haar rekeningen nog kan betalen.

Of neem de klimaatverandering: ik woon vlak bij de Kleine Ring van Brussel. Om de twee dagen kan ik met mijn vingers het roet van de balustrade van mijn terrasje vegen. Dat is dus dezelfde hoeveelheid roet, denk ik dan, die mijn arme Arabische buren inademen. Zij hebben geen geld om naar de groene rand te verhuizen. Rood kan beter wat meer groen zijn, en groen wat meer rood.

Veel politici stoppen omdat ze een hint hebben gekregen dat er bij de volgende lijstvorming mogelijk geen verkiesbare plaats in zit.

Idrissi: Ik heb nog niets gehoord. Ik voel dat men erg lauw is tegenover mij, dat zal ik niet ontkennen. Maar daar gaat het niet om. Ik stop omdat ik voor mezelf de analyse heb gemaakt dat mijn werk af is. Het is mooi geweest.

In de ‘republiek der kameraden’ is er iets te weinig vriendschap.

Idrissi: Dat is zo, maar ik zou die kritiek niet verengen tot de SP.A. Er is gewoon weinig vriendschap in de politiek. Misschien had er soms wat meer waardering mogen zijn voor mijn werk. Maar nogmaals: ik ben geen tafelspringer, en ik wil me niet vastklampen aan mijn functie. Op den duur ontgroei je dit werk. Ik kan nog een paar jaar langer mondelinge en schriftelijke vragen blijven stellen, maar val ik dan niet in herhaling?

Ik weiger bitter te worden, of cynisch. Ik weet waarom ik aan politiek heb gedaan: het was nooit voor mijzelf, wel voor het algemeen belang en voor de gewone man en vrouw. Met of zonder hoofddoek.

Hebt u de voorbije tien jaar eelt op uw ziel gekregen?

Idrissi: Absoluut. Maar tegenslagen maken een mens sterker. En vooral veerkrachtig.

Dit artikel verschijnt woensdag 5 december in Knack.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content